Er waren bepaalde ketters die de vroegchristelijke kerk lastigvielen, ze zeiden dat onze Heere niet echt stierf. Maar wij weten wel beter, Hij stierf, want toen Hij werd doorboord door de speer kwam er een stroom van bloed en water dat bewees dat Hij in werkelijkheid volkomen dood was. Bovendien zou de Romeinse officier nooit het bevel hebben gegeven dat het lichaam zou worden opgegeven als hij er niet zeker van was dat Hij al dood was en om die dubbele zekerheid te verkrijgen liet hij de gezegende zijde van onze Heere doorboren. Christus stierf waarlijk, er was geen schijnvertoning of namaak. Het was geen geest die bloedde en de verzoenende dood was geen flauwvallen of bewusteloos raken. Zo zou het ook moeten zijn met onze oude neigingen; we moeten niet doen alsof ze doodgaan, maar zij moeten in werkelijkheid sterven. Ze mogen niet worden weerhouden door heilige gebruiken; ze mogen niet mishandeld worden door tijdelijke boetedoeningen, of bewusteloos worden gemaakt door vluchtige mijmeringen, of begraven worden door religieuze belijdenissen; ze moeten in onze ziel een echte en ware dood sterven voor de Heere.