Een preek gehouden op zondagmorgen 21 december 1873, door C. H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle te Newington.
Ik heb geen grotere blijdschap dan hierover dat ik hoor dat mijn kinderen in de waarheid wandelen. 3 Johannes 1:4
Johannes spreekt hier over zichzelf alsof hij een vader was, en daarom kunnen wij diezelfde woorden met recht toekennen aan ouders. Ik weet zeker, dat velen van u, zowel vaders als moeders, oprecht kunnen zeggen: “Wij hebben geen grotere blijdschap dan te horen dat onze kinderen in de waarheid wandelen.” Toch was Johannes niet in lichamelijke zin de vader van wie hij hier schrijft; hij was hun geestelijke vader. Door zijn verkondiging waren zij tot nieuw leven gebracht. Zijn band met hen was die van een dienaar die door Gods hand gebruikt werd tot hun bekering, en die daarna met vaderlijke zorg over hen waakte, hen voedde met hemels voedsel, en onderwees in genade. Daarom mogen wij deze woorden, nadat wij ze hebben toegepast op aardse ouders, opnieuw verstaan in de mond van ware herders van Christus’ kudde; want het is evenzeer de belijdenis van elke trouwe voorganger: “Wij hebben geen grotere blijdschap dan te horen dat onze kinderen in de waarheid wandelen.”
I. Eén van de grootste zegeningen die een vader of moeder kan ontvangen, is te zien dat hun kinderen in de waarheid wandelen. Zij kennen geen hogere blijdschap. We beginnen met de opmerking dat dit een vreugde is die eigen is aan christelijke vaders en moeders. Geen enkele ouder kan oprecht zeggen: “We hebben geen grotere vreugde dan te horen dat onze kinderen in waarheid wandelen”, tenzij zij zelf in waarheid wandelen. Er is geen wolf die bidt dat zijn nakomelingen schapen worden. De goddeloze mens hecht weinig waarde aan de godsvrucht van zijn kinderen, omdat hij er zelf ook geen waarde aan hecht. Wie zijn eigen ziel niet waardeert, zal waarschijnlijk ook de zielen van zijn nakomelingen niet waarderen. Wie Christus voor zichzelf verwerpt, zal Hem waarschijnlijk ook niet liefhebben omwille van zijn kinderen. Abraham bad voor Ismaël, maar ik heb nooit gelezen dat Ismaël voor zijn zoon Nebajoth bad. Ik vrees dat velen, zelfs onder godsdienstige mensen, mijn tekst niet waarheidsgetrouw zouden kunnen herhalen; zij zoeken andere vreugde in hun kinderen en geven er weinig om of zij in de waarheid wandelen of niet.
Zij verheugen zich in hen als zij lichamelijk gezond zijn, maar zij zijn niet bedroefd als de melaatsheid van de zonde op hen blijft rusten. Zij verheugen zich in hun knappe uiterlijk en vragen niet of zij genade hebben gevonden in de ogen van de Heere. Vele vaders trekken hun dochtertjes zilveren muiltjes aan, maar zij vragen zich nooit afvragen of zij de brede of de smalle weg bewandelt. Het is diep treurig om te zien hoe sommige zogenaamd christelijke ouders tevreden zijn, zolang hun kinderen blijk geven van verstand en bekwaamheid in studie of zaken, ook al ontbreekt elk teken van een vernieuwd hart. Wanneer zij met lof slagen voor hun examens en veelbelovend zijn voor het leven in de wereld, vergeten hun ouders dat er een hogere strijd bestaat — een strijd met een onvergankelijke kroon — waarvoor het kind slechts door goddelijke genade geschikt kan worden gemaakt en gewapend met de volle wapenrusting van God.
Helaas, als onze kinderen de kroon des levens verliezen, is het maar een schrale troost dat zij de lauweren van de literatuur of de kunst hebben gewonnen. Velen die beter zouden moeten weten, beschouwen zichzelf als buitengewoon gezegend met hun kinderen als deze rijk worden, een goed huwelijk sluiten, winstgevende ondernemingen in de handel beginnen of een vooraanstaande positie bereiken in het beroep dat zij hebben gekozen. Hun ouders gaan verheugd naar bed en worden volkomen tevreden wakker, ook al zijn hun zonen op weg naar de hel, als zij maar veel geld verdienen. Ze hebben geen grotere vreugde dan dat hun kinderen hun deel in dit leven hebben en schatten verzamelen waar de roest ze aantast. Hoewel hun zonen en dochters geen tekenen van wedergeboorte vertonen, geen blijk geven van rijkdom jegens God, geen sporen van uitverkoren liefde of verlossende genade of de vernieuwende kracht van de Heilige Geest laten zien, zijn er toch ouders die tevreden zijn met hun toestand. Nu kan ik alleen maar zeggen dat zulke belijdende ouders zich moeten afvragen of zij wel christenen zijn, en als zij dat zelf niet doen, moeten zij sommigen van ons toestaan om daarover een serieuze discussie te voeren.
Wanneer iemands hart werkelijk recht is voor God, en hij zelf gered is van de toekomende toorn en leeft in het licht van het aangezicht van zijn hemelse Vader, dan is het zeker dat hij bezorgd is om de zielen van zijn kinderen, hun onsterfelijke natuur koestert en voelt dat niets hem meer vreugde kan schenken dan te horen dat zijn kinderen in de waarheid wandelen. Beoordeel uzelf dan, geliefden, deze ochtend aan de hand van de zachte maar indringende toets van de tekst. Als u zich christen noemt, maar niet kunt zeggen dat u geen grotere vreugde kent dan de bekering van uw kinderen, dan hebt u reden om u af te vragen of u zich wel zo had moeten noemen.
Laten we vervolgens opmerken dat de vreugde waarover in de tekst wordt gesproken, bijzonder is wat betreft het voorwerp ervan. De uitdrukking is weloverwogen. Johannes heeft deze woorden niet haastig geschreven, maar er veel betekenis in gelegd. Hij zegt: “Ik heb geen grotere blijdschap dan hierover dat ik hoor dat mijn kinderen in de waarheid wandelen.” Geliefde ouders, het is een zeer grote vreugde voor ons als onze kinderen de waarheid leren kennen. Ik hoop dat u niet zult toestaan dat een van hen opgroeit en uw huis verlaat zonder de leerstellingen van het evangelie te kennen, zonder het leven van Christus en de grote voorschriften van de Schrift te kennen, zonder een zo duidelijk mogelijk begrip te hebben van de grote principes en het plan van verlossing. Wanneer wij merken dat onze kinderen, als wij hen vragen stellen, het evangelie grondig begrijpen en goed geworteld en gegrondvest zijn in de leerstellingen ervan, is dat een grote vreugde voor ons, en terecht.
Toch is het een nog grotere vreugde wanneer diezelfde kinderen niet alleen de waarheid kennen, maar haar ook in hun hart ervaren; want helaas, men kan de waarheid wel weten en toch verloren gaan, tenzij men haar kracht in het eigen leven heeft gevoeld. Ouder, was uw hart niet blij toen u voor het eerst de traan van berouw in de ogen van uw dochter zag? Was u niet verheugd toen uw zoon kon zeggen: ‘Vader, ik vertrouw erop dat ik geloofd heb en door Gods genade ben behouden’? Ja, het is een grotere vreugde dat zij de kracht van de waarheid voelen dan dat zij de letter ervan kennen. Ik hoop dat niemand van u genoegen neemt met minder dan deze vreugde; het zou de heilige ambitie van elke ouder moeten zijn dat zijn gehele huis vernieuwd wordt door de Heilige Geest.
Het is een grote vreugde wanneer onze kinderen openlijk hun hart voor de waarheid belijden; wanneer zij, omdat zij haar kennen én gevoeld hebben, eindelijk de moed vatten om te zeggen: “Wij willen ons voegen bij het volk van God, want wij vertrouwen dat wij tot hen behoren.” O, welk een zalige dag is dat — het is als een huwelijksdag — waarop een ouder ziet dat zijn kind zich verbindt aan het volk van God, nadat het eerst zijn hart heeft overgegeven aan de Christus van God! De doop van onze gelovige kinderen is voor ons altijd een bron van diepe vreugde, en terecht. Onze vaderen vóór ons hebben de Heere verheerlijkt toen zij hoorden dat wij zeiden: “Wij staan aan de zijde van de Heere.” En ook wij kunnen niet anders dan Hem dankbaar loven, wanneer ditzelfde voorrecht ons geschonken wordt in onze eigen kinderen.
Echter, geliefden, er is bezorgdheid over dit alles. Wanneer u uw kinderen onderwijst, bestaat de vrees dat zij wellicht niet zullen leren om er voordeel uit te halen; wanneer zij iets voelen, bestaat nog steeds de vrees dat het slechts een gevoel is, en het werk van de natuur en niet het werk van de Geest van God; en zelfs wanneer zij belijden dat zij van de Heere zijn, blijft er nog steeds de ernstige vraag: zal deze belijdenis standhouden? Zullen zij in staat zijn om vol te houden en trouw te blijven aan het geloof tot het laatste uur van hun leven? Maar de vreugde van de tekst is groter dan deze drie; hoewel deze eraan vooraf moeten gaan, en zij daaruit voortkomt.
“Ik heb geen grotere blijdschap dan hierover dat ik hoor dat mijn kinderen in de waarheid wandelen.” Daar ligt het punt, hun praktische godsdienst, hun daadwerkelijke voorbeeld van de kracht van het evangelie in hun leven. Dit bewijst dat de leer goed werd ontvangen, dat het gevoel niet slechts opwinding was, dat de belijdenis geen leugen of vergissing was, maar in waarheid werd gedaan. Wat een gelukzaligheid zou het voor ons zijn om onze zonen te zien opgroeien en met integriteit, voorzichtigheid, rechtschapenheid en gratie in waarheid te zien wandelen, en om onze dochters te zien opbloeien in al hun schoonheid, lieflijk getooid met een zachtmoedige en stille geest. Of zij nu onder ons dak wonen, of in de nieuwe huizen die om hen heen verrijzen, moge men in hen voorbeelden vinden van alles wat teder, sierlijk, vriendelijk en waarachtig is. “Ik heb geen grotere blijdschap dan deze”, zegt Johannes, en werkelijk, allen aan wie een dergelijke vreugde is toebedeeld, kunnen zeggen: “Amen, amen, het is inderdaad zo.” De vreugde die voor ons ligt, heeft daarom een bijzondere bezitter en een bijzonder doel.
Geliefden, dit is een heilige vreugde, waarin wij ons ten volle kunnen verblijden zonder enige vrees, want deze vreugde is in haar aard verheven boven alle aardse genoegens. De uitspraak “Alles waar te veel voor staat, is niet goed” is een wijze regel voor alles wat het tijdelijke betreft. Maar in deze vreugde — het zien dat onze kinderen in de waarheid wandelen — mogen wij ons zonder maat verheugen. Want dit is een geestelijke vreugde, van een hogere en edelere orde. Wij verheugen ons niet zonder voorbehoud in de dingen die het oog ziet en het oor hoort, want dat zijn vlezelijke zaken die zullen vergaan — zoals het kleed dat door de mot wordt aangevreten en het metaal dat door roest wordt verteerd. Maar wij verheugen ons in het werk van Gods Geest, een werk dat zal blijven bestaan wanneer deze wereld voorbijgaat.
Hanna kende enige vreugde in de nieuwe mantel die zij voor de jonge Samuël had gemaakt, maar veel grotere blijdschap in het nieuwe hart dat zich reeds vroeg in zijn daden openbaarde. Het zou ons wel enige vreugde kunnen schenken indien onze zoon tot koning werd gekroond, maar het zou een veel goddelijker zaligheid zijn onze kinderen te zien worden tot “vorsten over de ganse aarde”, naar die oude belofte (zie: Ps. 45:17). Verheug u er dus in zonder te beven, want geestelijke vreugde zal u nimmer bedwelmen. Zulke blijdschap ontspringt uit liefde tot God en is daarom volkomen prijzenswaardig. Wij verheugen ons over de bekering van onze kinderen, omdat wij God liefhebben. Uit liefde tot Hem hebben wij ons, door Zijn genade, aan Hem overgegeven. En nu, jaren later, drijft diezelfde liefde ons ertoe onze kinderen aan Hem voor te stellen.
Gelijk Barzillai op hoge leeftijd David smeekte de dienst van zijn zoon Chimham te aanvaarden, zo zouden wij, wanneer onze eigen krachten afnemen, onze nakomelingen aan de Heere aanbieden, opdat zij ons gebrek aan dienstbaarheid mogen aanvullen. Wij hebben immers gezegd:
“Had ik tienduizend tongen,
dan zou er geen enkele zwijgen;
had ik tienduizend harten,
dan zou ik ze allemaal aan U geven.”
Aangezien wij slechts één tong bezitten die werkelijk de onze is, hechten wij er des te meer waarde aan dat de tongen van onze kinderen de lof van de Verlosser verkondigen. Wij hebben geen ander leven op aarde dat wij ons eigen kunnen noemen; maar zie, hier zijn de levens die de Heere ons heeft toevertrouwd, en wij verheugen ons dat Hij ze voor Zichzelf opeist. Wij zeggen met een bewogen hart: “Heere, neem het leven van dit kind, en laat het van jongs af aan geheel en al besteed worden aan Uw dienst, tot op de dag dat grijze haren zijn hoofd zullen tooien.” Het is als de oude soldaat die voor zijn koning verschijnt en zegt: “Heer, ik ben uitgeput in uw dienst, maar gij zijt zo’n goede vorst, dat ik mijn zoon heb meegebracht om u vanaf zijn jeugd te dienen. Laat hij de plaats van zijn vader innemen, en moge hij hem overtreffen in moed en toewijding om zijn koning en zijn land te dienen.”
Wanneer onze kinderen in waarheid wandelen en God liefhebben, verheugt het ons dat er opnieuw een hart is dat aan Zijn dienst is gewijd. Wij mogen ons verblijden in de redding en de heiliging van onze zonen en dochters, want zo breidt het Koninkrijk van Christus zich uit op aarde. De hand die eens de banier hooghield te midden van de woede van de strijd, is ten slotte verstijfd door de dood; maar gelukkig is die vaandeldrager die, met zijn laatste blik, zijn eigen zoon naar voren ziet treden om de staf te grijpen en de vlag van zijn koning opnieuw hoog te heffen.
Gezegende Abraham, die door Isaak wordt opgevolgd! Gezegende David, die een Salomo na zich heeft! Gezegende Lois, die Eunice tot dochter heeft, en gezegende Eunice, die een Timotheüs tot zoon heeft! Dit is de apostolische opvolging waarin wij geloven en waarvoor wij bidden. Hoe zal in de komende jaren een zaad van godsvrucht opbloeien in het land, en hoe zal de wereld voor Christus gewonnen worden? Anders dan door de jonge mannen van Israël? Wij zullen rusten onder het groene gras van het kerkhof, terwijl andere stemmen klinken in de vergaderingen der heiligen, en andere schouders de ark des Heeren door de woestijn dragen. Waar zijn onze opvolgers? Waar zullen die nieuwe stemmen worden geboren, en waar zullen de sterke schouders vandaan komen die de last kunnen dragen? Wij geloven dat zij zullen opstaan uit het midden van onze kinderen — en als God het zo beschikt, zullen wij geen grotere vreugde behoeven.
Ik zal u vertellen waarom dit voor christelijke ouders zo’n grote vreugde is: het is omdat zij er een onderwerp van volhardend gebed van hebben gemaakt. Wat ons via de poort van het gebed ten deel valt, komt met muziek en dans het huis binnen. Als u er met tranen om hebt gevraagd, zult u het met een glimlach ontvangen. De vreugde van een verhoord gebed staat in verhouding tot de worsteling die met het gebed gepaard ging. Als u soms het gevoel heeft gehad dat uw hart zou breken voor uw kinderen, tenzij zij zich spoedig tot God zouden bekeren, dan zal ik u zeggen dat wanneer zij zich bekeren, u het gevoel zult hebben dat uw hart op een andere manier zou breken, uit vreugde omdat zij gered zijn. Uw ogen, die rood zijn geweest van het huilen om hun jeugdige dwaasheden, zullen op een dag stralen van vreugde over heilige daden die het werk van de genade van God in hun harten zullen markeren. Geen wonder dat Hanna zo lieflijk zong; zij had zo vurig gebeden; de Heere had haar gehoord, en de vreugde over het antwoord werd nog vergroot door de eerdere smart van haar gebed. Wij hebben geen grotere vreugde dan deze, dat onze kinderen in de waarheid wandelen; en het is een juiste en toegestane vreugde, die voortkomt uit goede bronnen, en wij hoeven niet bang te zijn om ons eraan over te geven.
Deze vreugde heeft een verkwikkende uitwerking. Wie haar ooit heeft gekend, weet hoeveel nieuwe kracht zij schenkt. En u, die deze vreugde nog niet hebt ervaren maar ernaar verlangt, zult — zo vertrouw ik — reeds door dat verlangen zelf verkwikt worden. Want dit is wat het betekent: is er één zoon in het gezin tot God bekeerd? Wij verheugen ons van harte, maar wij kunnen niet blijven stilstaan bij de vreugde om slechts één ziel; ons hart wordt gedreven om ook aan de anderen te denken. Heeft God het goedgevonden om de helft van een gezin tot zaligheid te roepen, dan ontwaakt er in het hart van de ouders een heilige dorst naar nog meer van die vreugde, en zij roepen: “Heere, laat hen allen binnengaan; laat er niet één achterblijven!”
En zijn er onder u vanmorgen sommigen die zo gezegend zijn, dat zij al hun kinderen in de waarheid zien wandelen? Ik weet dat er zulk geluk onder u bestaat. O, hoe heilig, hoe hemels zouden uw huizen moeten zijn, nu God u heeft bevoorrecht boven zovelen van Zijn volk! Wees dan innig dankbaar, en terwijl u zich verheugt, leg de kroon van uw blijdschap neder aan de voeten van uw Verlosser. En nu u een kerk in uw huis hebt, onderhoud de eredienst des gezins met nog grotere ijver en heiligheid, en bid voor anderen, opdat de Heere ook hun woningen met genade moge bezoeken.
Geliefden, zijn sommige van uw kinderen bekeerd, terwijl anderen nog niet gered zijn? Dan dring ik er bij u op aan: laat wat de Heere reeds heeft gedaan u tot bemoediging zijn voor wat nog ontbreekt. Wanneer u op uw knieën in gebed bent, zeg dan tegen uw hemelse Vader: “Heere, U hebt mij gehoord voor een deel van mijn huis, ik smeek U daarom om het gehele huis gunstig gezind te zijn, want ik kan het niet verdragen dat ook maar één van mijn dierbare kinderen ervoor kiest om Uw vijand te blijven en de weg te volgen die naar de hel leidt. U hebt mij zeer blij gemaakt met het volle geloof dat een deel van mijn dierbaren in de waarheid wandelen, maar ik ben bedroefd omdat ik aan het gedrag van anderen kan zien dat zij nog niet van hart veranderd zijn en daarom Uw wetten niet onderhouden. Heere, laat mijn hele huisgezin van het Paaslam eten en door Uw genade met mij uit Egypte trekken.” Ik ben er zeker van dat u zich zo voelt, want elke ware christen verlangt ernaar al zijn kinderen, als geroepenen van de Heere, te zien. Stel dat ons zou worden voorgelegd dat één kind van ons gezin verloren moet gaan, en dat wij de vreselijke keuze zouden moeten maken wie wij zouden moeten verstoten, dan zouden wij ons daar nooit toe kunnen brengen, het zou een te verschrikkelijke taak zijn; God zal ons nooit zo’n ellende opleggen.
Er wordt verteld van een arme Ierse familie aan boord van een schip — een gezin met vele kinderen, dat in grote nood verkeerde. Een welwillend persoon stelde de vader voor om één van de kleintjes geheel af te staan, zodat het kind geadopteerd en goed verzorgd kon worden. Maar het moest volledig worden afgestaan: het zou nooit meer worden gezien, noch ooit door de ouders als hun kind kunnen worden opgeëist. Zij moesten dus een keuze maken.
Het is een lang verhaal, maar u kunt zich wel voorstellen hoe het gesprek tussen de ouders verliep. De oudste konden zij niet missen — hij was immers de eerstgeborene. De tweede leek zó op zijn moeder, dat haar hart het niet toeliet. De derde was te zwak en te ziekelijk om zonder haar zorg te kunnen. Zo gingen de excuses door voor het hele gezin, totdat zij bij de laatste kwamen, en niemand durfde zelfs maar te suggereren dat de moeder haar lieveling zou moeten missen. Zij konden geen enkel kind missen; zij zouden liever samen verhongeren dan één van hen opgeven. Als het al ondraaglijk zou zijn om een kind af te staan aan een vriendelijke weldoener, hoe veel schrijnender zou het dan zijn één dierbaar kind over te geven aan eeuwige ondergang. Geen vader of moeder zou zulk een hart verscheurende keuze kunnen maken.
God verhoede dat wij ooit zoiets zouden kunnen denken! Wij zouden dag en nacht roepen: “Nee, Heere, wij kunnen het niet aanzien dat zij verloren gaan! O Heere, wij smeken U, spaar hen!” Wij zouden haast de geest van Mozes evenaren, die uitriep: “Delg mijn naam uit het boek des levens, eer mijn kinderen tot verworpenen zouden worden. Red hen, Heere, red hen allen zonder uitzondering, omwille van Uw barmhartigheid!” In onze gebeden zouden wij geen onderscheid maken tussen het ene of het andere kind. En ik ben er zeker van dat zulke verlangens en gevoelens volkomen rechtvaardig zijn — en dat wij verkeerd zouden handelen, als wij met kalme onverschilligheid zouden kunnen toezien op de eeuwige ondergang van onze eigen kinderen. God heeft u tot ouder gemaakt, en Hij verwacht niet dat u iets anders zult voelen dan wat de liefde van een ouder behoort te voelen. Wat tegennatuurlijk zou zijn, kan nooit juist zijn.
De Heere, Die zelf een Vader is, heeft medelijden met zijn dwalende kinderen, en Hij zal nimmer vertoornd zijn op u als u hetzelfde doet. Nergens in de Schrift vindt men een berisping voor natuurlijke ouderlijke liefde, tenzij deze zonde toedekt of goedpraat. Zelfs Davids bittere klacht: “O Absalom, mijn zoon, mijn zoon! Och, dat ik voor u gestorven ware, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!” wordt door God niet afgekeurd. En ook lezen wij niet dat Abraham werd bestraft, toen hij zei: “Och, mocht Ismaël voor Uw aangezicht leven!” Deze verlangens zijn zo geheel in overeenstemming met de natuurlijke gevoelens die de Heere Zelf in het hart van de mens heeft gelegd, dat zij — al worden zij niet altijd verhoord — nooit worden afgekeurd. Zelfs al zou ons kind blijken een Ezau, een Ismaël of een Absalom te zijn, toch zijn de gebeden van de vader voor hem niet verboden. Hoe zouden zij dat kunnen zijn?
Wees daarom niet bevreesd, wanneer u voor de zielen van uw kinderen bidt. Bid met aandrang, met ernst, met heilig verlangen — niet vooral voor hun leven, dat ligt in Gods hand; niet in de eerste plaats voor hun gezondheid, dat mag een bijkomstig punt zijn — maar voor hun ziel. Beperk uzelf hierin niet, maar worstel met alle kracht en zeg: “Ik laat U niet gaan, tenzij Gij mijn kinderen zegent — elk van hen! Hun onwedergeboren staat is mijn diepste smart; o Heere, wees genadig en verlos hen daaruit.”
Nogmaals, geliefden, deze verheven vreugde waarover wij hebben gesproken, draagt ook een diepe ernst in zich, want zij brengt een indringend besef mee: “Wat als mijn kinderen niet in de waarheid wandelen?” Dat vooruitzicht betekent voor ons in dit leven veel smart — slapeloze nachten en dagen vol zorg. Ik heb goede en zelfs grote mannen gezien die gebroken werden onder de voortdurende droefheid die hun kinderen hun bezorgden. Iemand zei eens: “Kinderen zijn dubieuze zegeningen,” en hij sprak niet geheel zonder waarheid. Zegeningen zijn zij zeker, en door Gods hand kunnen zij zelfs de kostbaarste van alle zegeningen worden; maar als zij opgroeien tot een zondig, onrein of goddeloos leven, dan zullen zij ons hart diep bedroeven.
“Niets steekt dieper dan de beet van een slang,
tenzij het verdriet om een ondankbaar kind.”
Geen kruis is zo zwaar te dragen als een levend kruis. Naast een vrouw die gebonden is aan een goddeloze echtgenoot, of een man die een ongelijk span is met een genadeloze echtgenote, heb ik medelijden met de vader wiens kinderen niet in de waarheid wandelen, terwijl hijzelf een oprecht christen is. Moet het dan zo zijn dat de vader naar het huis van God gaat, terwijl zijn zoon naar de kroeg gaat? Moet de vader de lofzangen van Sion zingen, terwijl zoon en dochter de liederen van Belial aanheffen? Moeten wij alleen naderen tot de tafel des Heeren, terwijl onze kinderen van ons gescheiden blijven? Moeten wij wandelen op de weg van heiligheid en vrede, en intussen toezien hoe onze dierbaren zich met de menigte op de brede weg begeven — verachtend wat wij liefhebben, en opstandig tegen Hem die wij aanbidden?
God verhoede dat het zo zij! Toch blijft het een aangrijpende gedachte. En nog zwaarder weegt het vooruitzicht dat voor ons ligt, wanneer wij onze ogen richten over de rivier van de dood naar de eeuwigheid daarachter. Wat als onze kinderen niet in de waarheid wandelen en onbekeerd sterven? Er zullen geen tranen zijn in de hemel, maar — indien dat wel zo was — zouden de heiligen over de muren van het nieuw Jeruzalem neerzien en wenen bij het aanzicht van hun kinderen in de vlammen van het verderf: voor eeuwig veroordeeld, voor eeuwig buitengesloten van hoop. Wat, als degenen aan wie wij het leven schonken, huilen en tandenknarsen in pijn en duisternis, terwijl wij het aangezicht van onze Vader in heerlijkheid aanschouwen? Vergeet niet: de scheiding zal komen.
O, onnadenkende jongeren! Er zal een eeuwige scheiding komen tussen jou en jouw ouders — kun je die gedachte verdragen? Misschien zullen je ouders je voorgaan in de dood; o, moge hun heengaan je geweten raken en je aansporen om hen naar de hemel te volgen! Maar als jij zelf het eerst heengaat, als een onverzoenlijke onboetvaardige zondaar, dan zullen je ouders dubbel verdriet kennen in hun uur van smart. Wat heb ik een aangrijpend verschil gezien bij de begrafenis van jonge mensen. Soms werd ik begroet door een moeder die mij met zachte stem vertelde over haar dochter — over haar leven, haar woorden bij het sterven — en terwijl we spraken, rustte er een ingetogen droefheid over haar, die bijna aan vreugde grensde. Ik wist niet of ik mijn deelneming moest betuigen of haar moest gelukwensen, want haar verdriet was doorweven met hoop.
Maar bij andere gelegenheden trad ik zwijgend het huis binnen. Er werd weinig gesproken, ik stelde nauwelijks vragen. Na enige tijd boog de vader zich naar mij toe en fluisterde: “Het ergste van alles, dominee, is dat we geen enkel teken van bekering hebben gezien. We zouden graag afscheid hebben genomen, als we maar één bewijs van genade hadden gehad. Het breekt het hart van mijn vrouw… troost haar, als u kunt.” Wat voelde ik mijn onmacht, want verdriet zonder hoop is inderdaad de diepste smart. Daarom bid ik dat het nooit het lot van iemand van ons zal zijn om te wenen over onze volwassen zonen en dochters die dood zijn — tweemaal dood. Het ware beter geweest, ja duizendmaal beter, als zij nooit geboren waren; beter dat zij gestorven waren als onrijpe vruchten, dan dat zij hadden geleefd om de God van hun vader en de Verlosser van hun moeder te onteren — en dan te sterven om die vreselijke woorden te horen: “Gaat weg van Mij, gij vervloekten,” uit dezelfde mond die tot hun ouders zal zeggen: “Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft het Koninkrijk dat voor u bereid is.”
Zo groot als de vreugde zal zijn voor hen die hun kinderen in de hemel terugzien, zo verschrikkelijk is het contrast voor hen die zullen weten dat hun geliefden verloren zijn. Moge God genadig beletten dat zo’n rampspoed ooit één van onze gezinnen treft. Tot nu toe heb ik deze woorden toegepast op ouders; laat mij ze nu richten tot mijzelf en tot mijn broeders.
II. Beste vrienden, laten wij de tekst nu beschouwen als een beschrijving van de hoogste beloning voor de PREDIKANT: “Ik heb geen grotere vreugde dan te horen dat mijn kinderen in de waarheid wandelen.” De predikant die werkelijk door God is gezonden, heeft geestelijke kinderen — evenzeer zijn kinderen als waren zij in zijn eigen huis geboren. Want wat hun onsterfelijke natuur betreft, staat hij, onder God, tot hen in een vaderlijke verhouding. Het lijkt erop dat wij in de hemel slechts een vage herinnering zullen bewaren aan onze aardse betrekkingen, aangezien men daar niet huwt of ten huwelijk gegeven wordt, maar zijn als de engelen van God. Daarom zal de aardse verhouding tussen vader en zoon daar niet in stand blijven. Toch kan ik niet anders geloven dan dat de zielen die hier op aarde met elkaar verbonden waren, ook in de heerlijkheid met elkaar in gemeenschap zullen zijn—al zullen de plichten en banden van die aardse relatie daar een einde hebben gevonden.
Relaties die betrekking hebben op de ziel en de geest zullen voortduren. Ik zal mijn zonen in de hemel misschien niet als mijn kinderen beschouwen, maar ik zal velen van u als zodanig herkennen, want het is door uw ziel, of liever gezegd uw nieuwgeboren geest, dat ik met u verbonden ben. Geen enkele predikant zou rust mogen hebben tenzij hij ziet dat zijn bediening vrucht voortbrengt en mannen en vrouwen door de prediking van het woord tot God worden geboren. Daartoe zijn wij naar u gezonden, niet om u te helpen uw zondagen op een respectabele manier door te brengen, noch om uw geweten te sussen door namens u de eredienst te leiden. Nee, heren, predikanten worden voor een hoger doel in de wereld gezonden, en als uw zielen niet worden gered, hebben wij wat u betreft tevergeefs gewerkt. Als wij in de handen van God niet het middel zijn voor uw wedergeboorte, zijn onze preken en instructies slechts verspilde moeite geweest, en is het luisteren ernaar voor u slechts tijdverspilling geweest, zo niet iets ergers. Het is iets groots om kinderen tot God geboren te zien worden. Daarom verlangt elke prediker ernaar om over zijn geestelijke zonen en dochters te kunnen spreken. Johannes deed dat ook.
Degenen die de geestelijke kinderen van een predikant zijn, zijn doorgaans ook bij hem bekend — dat was bij Johannes niet anders. Anders had hij niet over hen kunnen spreken als “mijn kinderen” en zich niet kunnen verheugen in hen als zijn kinderen in de waarheid. Hieruit leid ik af dat het de plicht is van ieder die geestelijke zegen, en vooral bekering, ontvangt door een dienaar van God, om die dienaar daarvan ook op de hoogte te stellen. Johannes sprak over zijn kinderen; maar stel dat er mensen tot geloof gekomen waren, terwijl hij het nooit had vernomen, stel dat zij hun geloof nooit hadden beleden, nooit waren toegetreden tot de gemeente — dan zou Johannes hebben kunnen leven en sterven zonder de troost om hen te kennen en zonder de vreugde te horen dat zij in de waarheid wandelden.
Daarom wil ik sommigen van u, van wie ik vertrouw dat zij de Heere kennen maar Zijn Naam nooit openbaar hebben beleden, eraan herinneren dat u ons, uw herders, daarin iets onthoudt. Wij hebben uw welzijn gezocht, en God heeft onze arbeid aan u gezegend, maar u onthoudt ons de vrucht van onze arbeid — namelijk de blijdschap te vernemen dat de Heere onze bediening in uw geweten heeft bevestigd. Onthoud den arbeider zijn loon niet. U weet hoe verkwikkend het is voor een prediker om te horen dat er zielen tot Jezus zijn gebracht. Zoals koel water voor de dorstige ziel in een brandende woestijn, zo is goed nieuws voor ons. Ik heb menigmaal van zulke bekers verkwikking mogen drinken — en toch dorst ik naar meer. Hoe dankbaar ben ik, wanneer de Heere nog werkt zoals Hij onlangs deed, en ik daarvan mag horen.
Op een ochtend verkondigde ik u een boodschap voor wanhopige zielen. Ik zei toen dat er misschien maar weinigen aanwezig waren op wie die woorden van toepassing waren. Groot was mijn dankbaarheid toen ik enkele dagen later vernam dat een vriend, die van ver gekomen was en jarenlang in wanhoop had geleefd, zich geroepen voelde om juist die ochtend hier te zijn, en door die preek tot licht en vrijheid werd gebracht. O, hoe verheugde dat mijn hart! Wie zulk een vrucht mag zien, kan niet ophouden te prediken. Daarom zeg ik u: als de Heilige Geest het woord aan uw ziel heeft gezegend, laat het dan niet onvermeld. Belijd met vrijmoedigheid dat de Heere goed is! Neem Christus openlijk aan in de doop, naar Zijn gebod; voeg u bij Zijn gemeente en leef in gemeenschap met hen onder wie u, door Gods genade, tot nieuw leven bent geboren.
Uit onze tekst blijkt dat Johannes de gewoonte had om te horen over zijn geestelijke kinderen, want hij zegt: “Ik heb geen grotere blijdschap hierover dat ik hoor” — let wel — “dat ik hoor dat mijn kinderen in de waarheid wandelen.” Dat betekent dat, wanneer u uw geloof openlijk belijdt, er over u gesproken zal worden. Johannes had het immers niet kunnen horen, als anderen er niet over hadden gesproken. Wie zijn geloof belijdt — vooral in een gemeente als de onze — zal ongetwijfeld door velen worden gadegeslagen, en niet altijd door welwillende ogen. Er zijn mensen buiten de kerk die de Verlosser niet kennen, maar toch scherp op u letten; en als zij iets vinden dat zij aan uw gedrag kunnen aanrekenen, zullen zij niet aarzelen te zeggen: “Aha, dít is dus uw geloof!”
U zult mensen zijn over wie men spreekt. En vroeg of laat bereiken die berichten ook ons — goed of slecht, wij horen er altijd van. Wij hebben geen systeem van toezicht of verklikking in onze gemeente, en toch gebeurt het, op wonderlijke wijze, dat in deze grote gemeenschap van meer dan vierduizend leden ernstige gevallen van zedelijke misstap zelden lang verborgen blijven. Vogels uit de lucht lijken het nieuws te brengen. De wereld, scherp van blik maar niet uit goede gezindheid, treedt op als een soort politieagent van de kerk — een waakhond die luid blaft zodra er één schaap afdwaalt.
Ik kan u verzekeren: ik ken geen grotere vreugde dan te horen dat de leden van de gemeente in waarheid wandelen. Wanneer bijvoorbeeld een jonge broeder uit onze kring sterft, en zijn werkgever mij schrijft: “Heeft u nog iemand als hij in uw kerk? Nooit heb ik een trouwer of eerlijker dienstknecht gehad. Zijn verlies doet mij pijn, en ik wenste dat ik er nog één als hij kon vinden” — o, welk een blijdschap vervult mijn hart dan! Maar heel anders is onze gemoedstemming wanneer wij iets horen als: “Ik zou liever met een ongelovige werken dan met een belijdend christen; want die christenen zijn vaak humeuriger en moeilijker dan gewone wereldse mensen.” Schande — ja, schande over allen die aanleiding geven tot zulke rechtmatige verwijten.
Onze troost en vreugde ligt daarentegen bij hen, van wie met waarheid kan worden getuigd dat er tegen hen geen beschuldiging kan worden ingebracht, omdat zij waarachtig in de waarheid wandelen. U hebt opgemerkt dat de apostel spreekt over hun ‘wandelen’. De wereld kan immers geen verslag doen van hun persoonlijke gebeden of de verborgen bewegingen van hun hart; zij kan alleen oordelen naar wat zij ziet en begrijpt. Daarom hoorde Johannes over hun ‘wandel’ — hun openbaar leven, hun zichtbare karakter en gedrag. Wees daarom waakzaam, broeders, wees waakzaam over uw verborgen leven; want ik geloof dat wie in het verborgene oprecht is, ook in het openbaar recht zal wandelen. Maar vergeet niet dat het oordeel van de wereld in hoge mate wordt gevormd door wat zij in uw dagelijks leven waarneemt. Let dus zorgvuldig op elke stap, op elke handeling en op elk woord, opdat men in niets zeggen kan dat u van de waarheid bent afgeweken.
Wat betekent het om ‘in de waarheid te wandelen’? Het betekent niet enkel dat men de waarheid kent of belijdt, anders zou men kunnen denken dat Johannes zich slechts verheugde over hun zuiverheid in de leer, zonder acht te slaan op hun levenswandel. Zijn vreugde omvatte inderdaad hun standvastigheid in het geloof, maar reikte veel verder dan dat. Laten we echter bij dat punt beginnen en erkennen dat het een grote vreugde is te zien dat onze bekeerlingen trouw blijven aan de waarheid. Broeders, ik verheug mij waarlijk wanneer ik hoor dat u vasthoudt aan de essentiële, fundamentele waarheden van ons heilig geloof. Ik ben blij dat de dwaasheden van het zogenaamde “moderne denken” geen vat op u hebben; dat u niet bent afgedwaald om te twijfelen aan de goddelijkheid van Christus, aan de werkelijkheid van de zondeval, aan het plaatsvervangend Offer, aan de betrouwbaarheid en inspiratie van de Schrift, of aan de kracht van het gebed.
Ik dank God dat u vasthoudt aan de grote, oude leer van genade, en weigert die in te ruilen voor de oppervlakkige redeneringen die vandaag zo gretig worden nagejaagd. Het is een blijde zaak te horen dat onze mensen de waarheid bewaren zoals zij hun is geleerd. Maar wandelen in de waarheid betekent méér dan slechts vasthouden aan gezonde leer — het betekent leven naar wat men belijdt.
Gelooft u dat de mens gevallen is? Wandel dan overeenkomstig die waarheid: wees waakzaam over uw eigen natuur, en wandel nederig met uw God. Gelooft u dat er één God is? Wandel dan in die waarheid, en eer Hem alleen. Gelooft u in de uitverkiezing? Toon dan dat u werkelijk tot de uitverkorenen behoort door te wandelen als het heilige, afzonderlijke volk van God — ijverig in goede werken. Gelooft u in verlossing? Laat dat zichtbaar worden, want “u bent niet van uzelf, u bent immers duur gekocht.”
Gelooft u in de effectieve roeping en de wedergeboorte als het werk van de Heilige Geest? Wandel dan in Zijn kracht, en laat uw leven getuigen dat u vernieuwd bent door het bovennatuurlijke werk van Gods genade. Wandel, broeders, in overeenstemming met wat u gelooft.
Toch betekent wandelen in de waarheid nog meer: het betekent waarachtig zijn. Een groot deel van wat wij in deze wereld ‘wandelen’ noemen, is slechts een ijdel vertoon — een religieuze maskerade, een nabootsing van godsvrucht. Velen dragen twee gezichten onder één hoed en leven met een dubbele identiteit. Zij zijn in geen enkel opzicht oprecht; zij zijn enkel vaardige toneelspelers, niets meer. Helaas moet men erkennen dat veel van de godsdienstigheid van onze tijd niet meer is dan spelen met heilige zaken. Kijk slechts naar het kerkelijke jaar van rituelen en feestdagen in onze nationale kerk. Wat is het anders dan een heilige schijnvertoning, waarin men elk jaar het leven van Christus opvoert alsof het een toneelstuk was? De ene dag wordt Hij zogenaamd geboren, de volgende wordt Hij besneden; men zingt kerstliederen alsof Hij pas verschenen is, men eet gezouten vis omdat Hij vastte, men zwaait met palmtakken omdat Hij Jeruzalem binnentrok, en men hoort zelfs de klokken luiden alsof Hij zojuist gestorven is. Zo wordt het jaar gevuld met plechtige vormen zonder wezen, want niets van dat alles gebeurt werkelijk — terwijl de levende Heere Jezus in de hemel is, verontwaardigd over zulk spel met Zijn heiligheid.
Houd u niet bezig met zulke schaduwen. Laat die leegheid achter u en zoek de werkelijkheid. Aanbid Christus zoals Hij is, en u zult Hem kennen als “gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid.” Wanneer mensen u gadeslaan, laat hen dan zien dat u werkelijk gelooft wat u belijdt, dat er niets gemaakt of onechts aan u is. Dan, ja dan, zullen zij u wellicht een ‘fanaticus’ noemen — en wees daar blij om; draag dat woord als een erekroon, te kostbaar om terug te werpen naar uw aanklagers. Misschien noemen zij u een ‘dweper’, maar bid in plaats daarvan dat God ook hén vervullen moge met diezelfde vurigheid, want in zulke zaken kan men nooit té vurig zijn. Leef niet als een respectabele schim, rondwandelend bij het graf van een dode Christus; maar leef als iemand die bezield is met het leven van God zelf. Leef, van top tot teen, voor de goddelijke werkelijkheid — dát is wandelen in de waarheid.
Zie hoe waarachtig de apostelen waren: zij waren bereid te sterven voor de waarheid die zij beleden en offerden hun hele leven aan diezelfde waarheid. Laat ook uw oprechtheid zo krachtig zijn, dat anderen kunnen zien dat u beheerst wordt door haar geest en gedreven door haar heilige kracht. “Ik heb geen grotere blijdschap dan hierover.”
Waarom zou een predikant grote vreugde vinden, wanneer hij ziet dat mensen wandelen in de waarheid? Omdat dit het doel en de vrucht van zijn bediening is — dáár leeft hij voor. Wij prediken niet om mensen te winnen voor een bepaalde richting of sekte, maar om te zien dat zij heilig wandelen voor God en oprecht omgaan met hun medemensen. Dat is het hoogste doel, en wanneer dat wordt bereikt, kunnen wij geen grotere vreugde kennen. Dit is immers ook het doel van het evangelie zelf. Christus heeft Zijn gemeente liefgehad en Zichzelf voor haar overgegeven, opdat Hij haar zou kunnen voorstellen als een volmaakte bruid — zonder vlek of rimpel of iets dergelijks. Een heilig volk is de beloning van het lijden van de Verlosser, en zij zijn ook de vreugde van de vrienden van de Bruidegom, die staan en zich verheugen omdat de vreugde van de Bruidegom vervuld is.
Heiligheid is het machtigste middel tot verbreiding van het evangelie. Boven elke andere zending prijs ik de zending van heiligheid. De beste predikers voor Christus zijn zij die preken bij het haardvuur, die getuigen in de werkplaats of winkel — wier leven zelf een preek is. Zij zijn priesters voor God, hun dagelijkse kleding is als heilig gewaad, en hun gewone maaltijden worden als sacramenten genoten. Geef ons een volk dat heilig en toegewijd leeft, en de overwinning is zeker. Zulken vormen het leger van God waarmee de wereld voor Christus zal worden gewonnen. Wij verheugen ons in een heilig volk, omdat zij God verheerlijken. Louter belijders doen dat niet; inconsequente belijders onteren Hem — en, ik zeg het u met tranen — velen van hen zijn de vijanden van het kruis van Christus. Maar een volk dat in waarheid wandelt, kroont het hoofd van Jezus met eer. Zij brengen zelfs de lasteraars tot zwijgen, want wanneer de wereld zulke heilige mannen en vrouwen ziet, kan zij niets tegen het evangelie inbrengen dat zulke karakters heeft voortgebracht.
Geliefden, als u uw voorganger liefhebt, als u de Bijbel liefhebt, als u het evangelie, ja, Christus Zelf liefhebt, wees dan een heilig volk. U die zegt gered te zijn — wees oprecht, wees waakzaam. Als u ons niet wilt bedroeven, het evangelie niet wilt onteren, Christus niet opnieuw wilt kruisigen en Hem niet openlijk wilt beschamen, wandel dan zoals Hij gewandeld heeft. Verafschuw het kwade, en houd vast aan het goede. Wees, in uw woorden en uw geest, in uw zaken met anderen en in uw omgang binnen het gezin, mensen die door God zijn goedgekeurd — zoals u zou willen zijn als uw Heer komt. Want Hij staat voor de deur; en gezegend zijn die dienstknechten die gereed zijn bij Zijn komst.
Als u niet bent wie u behoort te zijn, dan smeek ik u vriendelijk: zoek geen ambt of taak op u te nemen. En indien u een roeping hebt ontvangen, maar deze door uw wandel hebt onteerd, verootmoedig u dan voor God en ga opnieuw naar de fontein vol bloed — want daar is nog steeds vergeving en overvloedige genade. Jezus zal u gewillig ontvangen, ook al hebt u Hem diep gekrenkt. Keer terug als een verloren zoon tot het huis van de Vader, en u zult zien dat voor u het gemeste kalf wordt geslacht en dat de beste mantel u om de schouders wordt gelegd. Nu het einde van het jaar nadert, laat ons oprecht bidden dat, waar er in het verleden kwaad in ons is gevonden, het ons nu genoeg moge zijn dat wij de wil van het vlees hebben volbracht. Dat wij voortaan, in het nieuwe jaar, een nieuw leven mogen leiden — en samen het zoete voorrecht mogen smaken te horen dat onze kinderen in de waarheid wandelen, terwijl wijzelf, door genade, daarin wandelen; zodat de gemeente des Heeren wordt opgebouwd en vermeerderd door de Geest der waarheid.
Moge de Heere u allen zegenen — om Jezus Christus’ wil.



