En ziet, er was een mens te Jeruzalem, wiens naam was Simeon; en deze mens was rechtvaardig en godvrezende; verwachtende de vertroosting Israels, en de Heilige Geest was op hem. Lukas 2:25
Voor Simeon was Jezus de vertroosting Israels en dat was Hij ook. Voor Zijn daadwerkelijke verschijning was Zijn naam de ‘morgenster’, die het einde van de duisternis en de opkomst van de zon aankondigde. Naar Hem zagen zij uit met dezelfde hoop als de nachtwacht vanaf zijn eenzame wachttoren uitzag naar de opkomst van de morgenster. Toen Hij op aarde was, moet Hij de vertroosting zijn geweest voor allen die het voorrecht hadden Zijn tijdgenoten te zijn. Als kinderen zouden zij Hem al hun verdriet vertellen en Hem als hun Vader beschouwen. O, hoe zoet moet het geweest zijn om met Christus te leven. Verdriet moet dan verborgen vreugde zijn geweest, want zij hadden de gelegenheid om ermee naar Jezus te gaan, Die hen zou troosten. O, zullen sommigen van ons nu zeggen, dat we ons vermoeide hoofd aan Jezus’ boezem zouden kunnen leggen en dat we in dat gelukkige tijdperk geboren zouden zijn, zodat we Zijn vriendelijke stem hadden kunnen horen toen Hij zei: ‘Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt.’ Maar hoor hoe vriendelijk Jezus spreekt: ‘En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid’ (Joh. 14:16).