Het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel. Hebreeën 12:24
Van alle elementen is het bloed het geheimzinnigste en in zekere zin het meest geheiligde. De Schrift leert ons dat het leven in het bloed is, in het bloed is de ziel. Het bloed is de raadselachtige band tussen stof en geest. Hoe het mogelijk is dat de geest door het bloed met de stof in gemeenschap komt, kunnen wij niet begrijpen. Maar zeker is het dat dit wonderlijke verenigingsmiddel deze schijnbaar ongelijkwaardige dingen samenvoegt. En zo kan de ziel het lichaam bewonen en het leven in het bloed huisvesten. God heeft iets heiligs gegeven aan de bloedstorting, zodat het ontzag inboezemt. Onder de oude bedeling werd het dierenbloed zelfs als iets heiligs beschouwd. Het mocht door de Jood niet gegeten worden. Het was te edel om door de mens als voedsel te worden genuttigd. Wanneer de Israëliet een dier doodde voor de plechtige offermaaltijd, moest het vergoten bloed vooraf aan de Allerhoogste getoond en toegewijd worden. Het bloed was voor God een beeld van de verzoening. ‘Zonder bloedstorting’, zo luiden de gewijde woorden, ‘is er geen vergeving.’ Het leven bevattende bestanddeel moest, tot verzoening van het zondige leven, voor Gods aangezicht worden geplengd. Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, moest stromen tot bedekking van de zonden van Zijn volk.
In onze tekst wordt er twee keer over ‘bloed’ gesproken: het bloed van de vermoorde Abel en het bloed van de gekruisigde Jezus. Twee zaken vragen dus onze aandacht: een vergelijking tussen Abels bloed en het bloed der besprenging, en de vermelding van een bepaalde voorwaarde.
Als wij het gehele vers lezen, merken wij dat er van de gelovigen gezegd wordt dat zij komen tot het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan het bloed van Abel. De eerste hoofdzaak zal dus in het eerste deel van de preek uiteengezet worden, de tweede in de andere helft. Zo wijs ik dus op de tegenstelling en de overeenkomst die in de tekst liggen. ‘Het bloed der besprenging dat betere dingen spreekt dan Abel.’ Ik was uiterst verbaasd toen ik, bij het nadenken over deze preekstof, er enkele uitleggers op nasloeg en merkte dat zij een betekenis aan deze uitspraak hechten die ik er nooit aan verbonden zou hebben. Zij beweren dat de betekenis van het vers niet is: dat het bloed van Christus uitnemender is dan van de vermoorde Abel – hoewel deze opvatting waarheid zou inhouden; maar: dat de offerande van Christus’ bloed betere dingen spreekt dan de door Abel opgebrachte offerande. Ik ben het niet eens met deze mening en heb mijn redenen om te geloven dat Christus’ bloed hier tegenovergesteld wordt aan dat van Abel. Toch is, als je naar de oorspronkelijke tekst kijkt, voor beide uitleggingen veel te zeggen. Daarom wil ik ook op beide verklaringen ingaan. Het zijn geen strijdige meningen, er is slechts een schaduw van verschil tussen beide. Zij lopen echter uit op hetzelfde hoofddenkbeeld.
De vergelijking tussen twee offers
Ten eerste vinden wij hier dus een vergelijking tussen Abels offer en het offer door Jezus Christus gebracht, toen Hij Zijn ziel gaf tot een rantsoen voor velen. Ik zal een beschrijving geven van Abels offer. Ik twijfel er niet aan of Adam heeft, na zijn uitdrijving uit het paradijs, God een offer gebracht. Er zijn enkele redenen om te denken dat dit uit een dier moet hebben bestaan Wij lezen immers dat de Heere God Adam rokken maakte van dierenvellen en ze hem aantrok. En het is waarschijnlijk dat deze beestenvachten van het eerste slachtoffer afkomstig waren. Toch is deze aanduiding nog onzeker. Het eerste stellige bericht over het bestaan van zoenoffers, vinden wij in de geschiedenis van Kaïn en Abel.
Bovendien blijkt uit ditzelfde verhaal dat er toen al onderscheid tussen mensen en mensen bestond. Kaïn was de vertegenwoordiger van het slangenzaad, Abel van het zaad van de vrouw. Abel was Gods uitverkorene, Kaïn een van degenen die hun Maker verwerpen. Toch zetten beiden zich in voor dezelfde uitwendige godsdienstverrichting. Beiden brachten op zekere dag een offer. Kaïns denkbeeld over het offer verschilde van dat van Abel. Kaïn was hoogmoedig en trots en zei: ‘Ik ben bereid om te erkennen dat de vruchten van het aardrijk een gave van God zijn, maar ik wil niet belijden dat ik een onwaardig zondaar ben en daarom Gods toorn verdien. Ik zal niets anders brengen dan de vruchten van de grond.’
‘O,’ zei Abel, ‘ik voel dat ik dankbaar zou moeten zijn voor tijdelijke zegeningen. Maar tegelijk moet ik zonden betreuren en heb ik vergeving voor ongerechtigheden nodig. Ik weet dat er zonder bloedstorting geen vergeving is. Kaïn, het is mij niet genoeg de opbrengst van de aarde te offeren, korenaar of eerste vrucht. De eerstelingen van mijn kudde zal ik aanbieden, bloed zal ik op het altaar storten, omdat ik geloof dat een slachtoffer eenmaal voldoening voor de zonde van de mensenkinderen moet aanbrengen. En door de slachting van mijn offerlam, druk ik mijn geloof in de toekomende Heilaanbrenger uit.’
Kaïn was echter heel anders: hij bekommerde zich niet om Christus. Hij wilde zijn zonde niet bekennen. Met een dankoffer wilde hij komen, maar met een schuldofferwilde hij niet verschijnen. Hij was wel bereid de Allerhoogste een vergelding voor de verkregen weldaden voor te leggen. Maar het kwam niet in hem op om met schuldbekentenis te naderen, of met de belijdenis van zijn onbekwaamheid om voor zijn zonden te betalen, dan alleen door het bloed van een plaatsbekleder. Bovendien kwam Kaïn zonder geloof, terwijl hij zich voor het altaar plaatste. Hij stapelde stenen op elkaar zoals Abel, hij schikte schoven op het altaar en wachtte daarna. Maar het was hem onverschillig of God hem aannam, ja of nee. Hij stemde in dat er een God was, zeker, maar hij koesterde geen vertrouwen op de belofte van die God. God had gezegd dat het vrouwenzaad de kop van de slang zou verpletteren – dat was het Evangelie, aan onze eerste voorvaderen geopenbaard – maar Kaïn trok zich niets van die blijde boodschap aan. Waar of niet waar, dat maakte hem niets uit. Het was hem voldoende wanneer de grond opleverde wat tot zijn onderhoud genoeg was. Hij had geen geloof.
De heilige Abel stond echter bij zijn altaar, terwijl de ongelovige Kaïn wellicht om zijn gave lachte en de spot dreef. Abel bood onbevreesd, voor iedereen zichtbaar, zijn offer aan. Dat was tot een getuigenis, zowel voor die tijd als voor de toekomst, dat hij in het vrouwenzaad geloofde en uitzag naar Hem, Die de kop van de slang zou verpletteren en de gevolgen van de zondeval zou wegnemen. Ziet u de heilige, staande voor zijn altaar, die als priester het dienstwerk verricht? Ziet u de vreugdeblos die over zijn gezicht glijdt, terwijl de hemel zich opent en het vuur zijn offer aansteekt? Merkt u op hoe hij in dankbaar vertrouwen zijn ogen naar de hemel heft, die zoeven nog van tranen vochtig waren? En hoe hij uitroept: ‘Ik dank u, Heere des hemels en der aarde, dat Gij mijn gift hebt aanvaard, waar ik die aanbood door het geloof in het bloed van uw Zoon, mijn Zaligmaker Die komen zal’?
Abels offer, het eerste dat vermeld wordt, bevat veel waardoor het aan het hoofd van alle latere offeranden wordt geplaatst. Abel is zeker te eren om zijn geloof en vertrouwen in de komende Messias. Maar vergelijk nu Christus’ offer met dat van Abel en Abels offer wordt onbeduidend. Abel bracht een offer waaruit bleek dat er bloedstorting nodig was. Maar Christus bracht de bloedstorting Zelf teweeg. Abel onderwees de wereld door zijn offer, dat hij naar een schuldverzoening uitzag. Christus verwerkelijkte deze schuldverzoening. Abel bracht slechts het type, het beeld: een lam, als afbeelding van het Lam Gods Dat de zonde der wereld wegneemt, maar Christus was dat Lam. Hij was het wezen van de schaduw, het tegenbeeld van het voorbeeld. Abels offer had geen verzoenende kracht in zich, dan door zijn geloof in de Messias, naar Wie het heen wees. Maar Christus’ offer was krachtig in zichzelf. In zichzelf was het verdienstelijk.
Wat was het bloed van Abels lam? Het was het bloed van een gewoon lam, dat overal gestort had kunnen worden. Als het geloof in Christus er niet was geweest, was dat bloed aan water gelijk geweest, niets waard en zonder betekenis. Maar het bloed van Christus was een wezenlijk offer. Het bevatte meer dan het bloed van alle dieren op Abels altaar, of op dat van een Joodse hogepriester. Al de slachtoffers die ooit werden gebracht, hoe kostelijk ook en hoewel aangenomen bij God, al bestonden ze ook uit duizenden oliebeken en tienduizenden vetgemeste beesten, waren echter niets en van geen waarde, in vergelijking met die éne losprijs, die onze Hogepriester eens voor eeuwig heeft betaald. Ja, waardoor Hij ‘in eeuwigheid volmaakt heeft degenen die geheiligd worden’.
Het is voor ons gemakkelijk om het onderscheid aan te tonen tussen het bloed dat Abel heeft gesprengd en het bloed der besprenging van Christus. Toch denk ik dat wij dieper kunnen doordringen dan wij tot hiertoe hebben gedaan, ondanks dat wat sommige uitleggers hebben gezegd. De zinspeling heeft zeker ook betrekking op het bloed van de vermoorde Abel. Toen Kaïn Abel versloeg, werden zijn handen, en wellicht ook het altaar, zonder twijfel bevlekt met het bloed van hem, die als priester werkzaam was geweest. ‘Nu,’ zegt onze apostel, ‘van dat bloed ging een sprake uit.’ Wij hebben hiervoor een bewijs, want God zei tegen Kaïn: ‘De stem van uws broeders bloed roept tot Mij van den aardbodem.’ En de uitleg hiervan door de apostel is: ‘Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft, dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gave getuigenis gaf; en door hetzelfde geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.’ Christus’ bloed spreekt van hetzelfde.
Wat is het onderscheid tussen de twee stemmen? De tekst zegt ons immers: ‘Het spreekt betere dingen dan Abel.’ Abels bloed sprak op drie manieren.
Het sprak in de hemel, het sprak tot de mensenkinderen en het sprak tot het geweten van Kaïn. Het bloed van Christus spreekt evenzo op drie manieren en het spreekt betere dingen.
Ten eerste: Abels bloed sprak in de hemel. Abel was een heilig man en alles wat Kaïn tegen hem kon inbrengen was: ‘Dat zijn werken boos waren, maar die van zijn broeder rechtvaardig.’ De broers gaan samen op om te offeren. U merkt de trek van minachting op Kaïns gezicht, als Abels offer wordt aangenomen, maar het zijne niet. U hoort hoe zij beiden beginnen te spreken: hoe kalm Abel de zaak bespreekt, hoe woest Kaïn hem beschuldigt. U merkt op hoe God het woord richt tot Kaïn en hem waarschuwt voor het kwaad dat in zijn binnenste woelt. En u ziet hoe Kaïn, aan zichzelf ontdekt en van tevoren gewaarschuwd, zich uit de nabijheid van de Allerhoogste haast, met de vreselijke gedachte in zijn hart, die later zijn handen zullen bezoedelen met het bloed van zijn broer.
Hij komt terug en spreekt vriendelijk met zijn broer Abel. Hij geeft hem als het ware de Judaskus. Hij lokt hem naar het veld waar hij met hem alleen zal zijn. Daar grijpt hij hem onverwachts naar de keel, brengt hem een slag toe en nog één, totdat er een bloedend lijk voor zijn voeten ligt. O aarde, aarde, aarde, bedek zijn bloed niet! Dit is de eerste doodslag die u aanschouwt, het eerste bloed dat u verontreinigt. Een kreet wordt vernomen in de hemel: de engelen zijn ontzet. Zij staan op van hun gouden zetels en vragen: ‘Waar komt die schreeuw vandaan?’ God ziet hen aan en zegt: ‘Dat is het bloed dat spreekt: iemand is door zijn naaste verslagen. Een broer is vermoord door degene met wie hij in dezelfde moederschoot is gedragen. Een van Mijn heiligen is ontzield: daar komt hij.’ Abel, de eerste van Gods uitverkorenen voor wie het Paradijs zijn poorten geopend heeft en de eerste van Gods kinderen die de bloedrode kroon van het martelaarschap gedragen heeft. Doordringend, aanhoudend en overluid klonk het: ‘Wraak! Wraak! Wraak! ’ En God Zelf daagde de schuldige voor Zijn rechterstoel. Hij ondervroeg hem, overtuigde hem uit Zijn eigen mond en veroordeelde hem om een zwerver en vluchteling te zijn. Hij moest rondwandelen over het aardrijk, waar het vroeger door hem bebouwde gedeelte hem voortaan alle opbrengst zou weigeren.
Geliefden, stel dit nu tegenover het bloed van Christus. Zie daar Jezus Christus, de vleesgeworden Zoon van God: Hij is gekruisigd, Hij is vermoord; vermoord door Zijn eigen broeders. ‘Hij kwam tot de Zijnen en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen, maar leidden Hem uit om te sterven.’ Hij bloedt, Hij sterft. Een kreet klinkt door de hemel. De verbaasde hemelgeesten staan van hun zitplaatsen op en vragen: ‘Wat is dit? Wat voor kreet is dit?’ Opnieuw antwoordt de Almachtige: ‘Het is een kreet van bloed. Het is de stem van het bloed van Mijn eniggeboren en welbeminde Zoon!’ En God ziet neer en luistert naar die kreet. Is het een roep om wraak? O nee, het is: ‘Genade! Genade! Genade!’ Hij zegt: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen!’ In dit opzicht spreekt Christus’ bloed betere dingen dan Abel. Abels bloed riep om wraak en deed het zwaard van God de schede verlaten, maar Christus’ bloed riep ‘Genade!’ en deed het zwaard terugkeren tot zijn plaats, om daar voor altijd te rusten.
De stem des bloeds doorklieft de lucht,
Schoon ‘t fauwlijk om ‘vergelding’ zucht.
Maar ‘t dierbaar bloed uit Jezus’ zij,
Roept overluid om medelij.
Abels bloed riep om wraak tegen één man, tegen Kaïn. Het eiste de dood van één man, tot voldoening voor de moord, namelijk de dood van de moordenaar. ‘Bloed voor bloed!’ De doodslager moet worden gedood. Maar wat zegt Christus’ bloed in de hemel? Spreekt het voor slechts een enkele? Nee, geliefden! De vrije gave komt ten goede van velen. Christus’ bloed roept: ‘Genade, genade voor een menigte die niemand tellen kan, de tienduizenden met de tienduizenden vermenigvuldigd.’
Ik zeg het nog een keer: Abels bloed schreeuwde tot de hemel om wraak, voor één overtreding van Kaïn. Over de andere zonden die Kaïn vóór de broedermoord bedreef, werd geen straf ingeroepen. Om wille van één zonde klom de bloedschreeuw op naar Gods troon en niet voor vele, andere, zonden. Dit in tegenstelling tot het bloed van Christus, dat ‘uit vele misdaden tot rechtvaardigmaking’ is! Kon u die stem maar horen, die allesoverheersende stem, vanaf Golgotha’s top: ‘Vader, vergeef hun!’ Niet één zonde, maar vele zonden. ‘Vader, vergeef het hun!’ Niet alleen: vergeef hun deze misdaad, maar vergeef hun al hun zonden en wis al hun ongerechtigheden uit.
Geliefden, wij zouden denken dat onze zonden de wraak van Gods hand zouden hebben geëist. Als Abel al zevenvoudig gewroken werd, dan moest Christus wel zeventig maal zevenmaal gewroken worden. De aarde kon het bloed van Abel niet verzwelgen, totdat zijn eis werd voldaan. Dan zouden we zeker denken dat de aarde nooit het lichaam van Christus zou hebben bedekt, totdat God de wereld met vuur en zwaard getroffen en alle levenden verbannen zou hebben naar de plaats van het verderf. Maar, dierbaar bloed, geen woord van wraak liet u horen! Al wat dit bloed roept is: Vrede!
Kwijtschelding! Vergeving! Aanneming! Genade! Het ‘spreekt betere dingen dan Abel’!
Abels bloed liet vervolgens een tweede stem horen. Het sprak tot de gehele wereld. Het spreekt nog nadat hij gestorven is. Niet alleen in de hemel, maar ook op aarde. Gods profeten zijn een sprekend volk. Zij spreken door woord en daad, zolang zij leven; en als zij begraven zijn, spreken zij door het voorbeeld dat ze achterlieten. Abel spreekt tot ons door zijn bloed. En wat zegt het? Toen hij zijn offer op het altaar geplaatst had, zei hij tegen ons: ‘Ik geloof in het offer dat voor de zonden van de mensen zal worden gebracht.’ Maar toen Abels eigen bloed tegen het altaar werd gesprengd, was het alsof hij zei: ‘Hier is het bewijs van mijn geloof: ik verzegel mijn getuigenis met mijn eigen bloed. U hebt nu een bewijs van mijn oprechtheid: ik was gereed te sterven voor de verdediging van die waarheid.’ Het was voor Abel een grote zaak om zo zijn getuigenis met zijn bloed te staven. We zouden het martelaarswerk voor zeker zo zwaar gehouden hebben, als we niet wisten dat ze gereed zijn om als getuigen te sterven. Het Evangelie zou vroeger niet zo verbazend snel verspreid zijn, als de verkondigers van blijde boodschap niet gewillig waren geweest hun prediking met hun bloed te bezegelen.
Christus’ bloed spreekt echter betere dingen dan Abels bloed. Abels bloed bevestigde zijn getuigenis en Christus’ bloed heeft ook Zijn getuigenis bevestigd. Christus’ getuigenis is méér dan dat van Abel. Want wat is het getuigenis van Christus? Het genadeverbond, het eeuwigdurende verbond! Hij kwam in de wereld om ons te verkondigen dat God, van eeuwigheid, Zich één volk uitverkoren had; dat Hij ze tot het eeuwige leven verordend heeft; dat Hij met Zijn Zoon Jezus Christus een verbond gemaakt had dat zij vrijuit zouden gaan, als Hij één losprijs betaalde. Als Hij in hun plaats wilde lijden, zouden zij verlost worden. Christus riep, voordat Hij het hoofd boog en de geest gaf: ‘Het is volbracht!’ Het einde van het verbond is bereikt. Dat doel was: de ‘overtreding te stuiten, de zonden te verzegelen, de ongerechtigheden te verzoenen en een eeuwige gerechtigheid aan te brengen’. Het getuigenis van onze Heere Jezus Christus, toen Zijn hartenbloed stroomde, was het stempel en het zegel van de bevestiging van het verbond. Als ik Abel zie sterven, weet ik dat zijn getuigenis waar was. Maar wanneer ik Christus zie sterven, weet ik dat het verbond tot stand gebracht is.
Dit onwaardeerbaar heilverbond Tot wering aller vrezen,
Rust, christen, op onwrikb’re grond,
Ja, eeuwiglijk na dezen!
Toen Hij Zijn hoofd boog en de geest gaf, zei Hij daarmee: ‘Nu zijn alle dingen verworven voor de Mijnen!’ Kom dan, christen, zie op het verbond dat met bloed bevestigd is en weet dat het zeker en vast is. Hij is ‘de getrouwe en waarachtige Getuige, de Overste van de koningen der aarde’. Eerste martelaar, mijn Heere en mijn Koning! U had een beter getuigenis af te leggen dan zij allen, want U hebt getuigd van het eeuwig verbond. U hebt getuigd dat U de Herder en Opziener van onze zielen bent. U hebt getuigd van de wegneming van de zonde, door de opoffering van Uzelf. Nog eens zeg ik: Kom, volk van God, en lees de gouden boekrol opnieuw. Zij begint met de uitverkiezing, zij eindigt in het eeuwige leven. Dit alles roept het bloed van Christus u toe. Dit alles is waarheid: want Christus’ bloedstorting staaft het als waarheid, tot behoudenis van de gelovigen. Het spreekt betere dingen dan Abel.
Nu komen wij bij de derde stem, want Abels bloed geeft een drievoudig geluid. Zijn bloed sprak ook tot Kaïns geweten, hoe verstokt en hoe duivels zondig hij ook was. Het eerste wat Abels bloed tot Kaïn sprak, was dit: ‘Wat een gruweldaad, om zo het bloed van je broer te vergieten!’ Terwijl hij het uit de wond zag lekken en in stromen zag wegvloeien, richtte hij zijn blik erop. En omdat de zon erop scheen, leek de rode glans hem te zeggen: ‘Vloekwaardige zondaar, die de zoon van je moeder ter aarde hebt geveld. De wrok die je tegen hem koesterde, was al erg genoeg. Maar nog vreselijker is het datje tegen je broer bent opgestaan om hem van het leven te beroven!’
Abels bloed leek Kaïn te verwijten: ‘Wat had hij tegen je misdreven, dat je zijn dagen hebt verkort? Waarin had hij je beledigd? Was zijn gedrag niet onberispelijk? Was hij niet voorbeeldig in de omgang? Als je een dief had gedood, zou men je niets hebben kunnen verwijten, maar dit bloed is zuiver, rein, schuldeloos bloed. Hoe kon je een man als deze ombrengen?’ En Kaïn hield zijn hand voor zijn gezicht en ontwaarde inwendig een gevoel van schuld, zoals hij het vroeger nooit had gevoeld.
Verder sprak dit bloed tegen hem: ‘Waar zul je nu naartoe vluchten? Je zult levenslang omdolen!’ En een koude rilling liep over zijn hele lichaam en deed hem uitroepen: Al wie mij vindt, zal mij doden!’ Hoewel God hem beloofde dat hij zou leven, voelde hij zich altijd opgejaagd. Ontdekte hij meerdere mensen bij elkaar, dan vluchtte hij in het dichtste woud. Zag hij, op zijn eenzame wandelingen, in de verte een man, dan stoof hij achteruit, zodat niemand hem zou opmerken. In de stilte van de nacht vloog hij op, door akelige dromen achtervolgd. Het was slechts zijn vrouw die rustig naast hem lag, maar hij had gemeend iemands hand te voelen, die hem naar de keel greep, gereed om hem het leven te ontnemen. Dan ging hij overeind zitten op zijn bed en keek hij om zich heen naar de grimmige schaduwen, in de veronderstelling dat een vijand in de buurt was en hem zocht.
Als hij opstond om zijn werk te gaan verrichten, beefde hij nóg. Hij beefde om alleen te zijn, hij beefde om zich in gezelschap te bevinden. Als hij alleen was, leek hij niet alleen te zijn: het was alsof de geest van zijn broer hem in het aangezicht staarde. Als hij in de buurt van anderen was, vreesde hij de menselijke stem, want het kwam hem voor alsof iedereen hem vervloekte. Hij veronderstelde dat iedereen wist welke misdaad hij begaan had en dat iedereen hem schuwde. Niemand wilde zijn hand aanraken, omdat die met bloed geverfd was. En zijn eigen kind, dat op zijn knie zat, was bang om zijn vader aan te kijken, omdat op zijn gezicht het teken van God zichtbaar was. Zijn echtgenote durfde nauwelijks tegen hem te praten, want zij vreesde dat van de lippen van deze door God gevloekte, een vloek op haar zou neerkomen. De aarde zelf vloekte hem. De schuldovertuiging, als een grimmige kamerwachter, schoof zijn bedgordijnen iedere nacht dicht. Zijn misdaad verbood hem te sluimeren. Haar aanklacht klonk in zijn binnenste en de wanden van de kamer van zijn geweten schudden, terwijl zij de doodskreet van zijn vermoorde broer lieten weerklinken.
Ongetwijfeld sprak dat bloed nóg iets tot Kaïn: ‘Kaïn, hoewel je nu gespaard wordt, is er geen hoop voor je. Je bent een vervloekt man op aarde en een vervloekte voor eeuwig. God heeft je hier veroordeeld: Hij zal je evenzo na dit leven veroordelen.’ En waar Kaïn ook ging, nergens vond hij rust. Hoewel hij die zocht op de hoogste bergtop, hij vond die niet. De hoop, die alle mensen overblijft, was hem ontzegd: als een hopeloze, een herbergloze, een hulpeloze zwerveling wandelde hij op de aarde. Abels bloed had een verschrikkelijke stem!
Maar let nu op de liefïjke afwisseling, als u luistert naar de roep van het bloed van Christus. Het ‘spreekt betere dingen dan dat van Abel’. Vriend, hebt u ooit de stem van Christus’ bloed in uw geweten gehoord? Mij is dat gebeurd en ik dank God dat ik steeds die heerlijke fuisterstem mag vernemen.
Eens zocht een schuldig Adamszoon,
Met smeking de genadetroon.
Deze schuldige bad en dacht vergeefs te bidden. Zijn tranen bleven stromen. Hij zocht, maar vond geen verademing. Nog eens en nog eens en nog eens bestormde hij de troon van Gods ontferming en klopte aan de deur van vrije genade. Wie kan zeggen welke molensteen er op zijn bonzend hart drukte en hoe de weerhaak van de gerichtspijlen van de Allerhoogste wroette in zijn ziel! Hij was een gevangene, gebonden met banden van vertwijfeling. Eeuwig zou hij moeten omkomen!
Op zekere dag vernam hij een stem, die hem toeriep: ‘Ga door, ga door, naar Golgotha, naar Golgotha!’ Toch beefde hij bij het weerklinken van die stem. ‘Waarom zou ik daarheen gaan?’ vroeg hij. ‘Ik heb mijn vreselijkste wandaad gepleegd, omdat ik mijn Zaligmaker door mijn zonden heb vermoord. Waarom zou ik heen gaan, om het ontzielde overschot te aanschouwen van Hem, Die mij tot een Broeder werd, in de tegenspoed geboren?’ De genade bleef echter wenken en lokken, zij bleef maar roepen: ‘Kom, zondaar, kom, zondaar!’ En de zondaar volgde, aan handen en voeten geketend, waardoor hij nauwelijks voort kon kruipen.
Nog altijd fadderde de zwarte gier van verdelging boven zijn hoofd in de lucht. Maar hij kroop verder, zo goed hij kon, totdat hij de voet van Golgotha’s heuvel bereikte. Op de top daarvan zag hij een kruis. Bloed druppelde uit de hand, de voet en de zijde van de Gekruisigde! Toen zei de genade: ‘Luister nu.’ Toen hoorde hij dat bloed spreken Het eerste dat hij verstond was: ‘Liefde!’ Het tweede dat het bloed sprak was: ‘Genade!’ Het derde dat het sprak was: ‘Vergeving!’ Het volgende dat het sprak was: ‘Aanneming!’ Het volgende dat het sprak was: ‘Kindschap!’ Het volgende dat het sprak was: “Veiligheid!’ En het laatste woord dat het fuisterde was: ‘Hemel!’ En toen de zondaar die stem vernam, zei hij bij zichzelf: ‘Spreekt dat bloed tot mij?’ En de Geest zei: ‘Tot u, ja, tot u spreekt het.’ Wat een muziek was dat voor zijn bekommerd gemoed! In een oogwenk waren al zijn twijfels verdwenen! Hij had geen gevoel van schuld. Hij wist dat hij bezoedeld was, maar hij zag dat al zijn onreinheid was afgewassen.
Hij wist dat hij schuldig was, maar hij zag al zijn schuld voldaan door het dierbare bloed dat daar vloeide. Vroeger was hij vol vrees geweest: hij vreesde het leven, hij vreesde de dood. Nu was die vrees echter volstrekt verdwenen en een blijmoedig vertrouwen nam bezit van zijn hart. Hij zag op Christus en zei: ‘Ik weet, mijn Verlosser leeft.’ Hij klemde de Heiland in zijn armen en begon te juichen: ‘Een verloste ben ik, want dit bloed was gestort voor mij!’ Toen vluchtte de wanhoop en het verderf nam de vlucht. In plaats daarvan kwam de engel van verzekerdheid in zijn hart wonen, die steeds tegen hem zei: ‘U bent begenadigd in de Geliefde. U bent bij God uitverkoren en dierbaar. U bent nu Zijn kind en u zult Zijn gunsteling zijn in alle eeuwigheid.’ Het bloed van Christus spreekt betere dingen dan dat van Abel!
De overeenstemming tussen de offers
Laten wij nu nagaan hoe Christus’ bloed in één of twee opzichten met dat van Abel te vergelijken is, hoewel Christus’ bloed alles te boven gaat.
Het bloed van Abel riep: ‘Gerechtigheid!’ Het was recht, dat dit bloed werd gewroken. Abel had geen bijzondere grief tegen Kaïn. Ongetwijfeld zou Abel, als hij kon, zijn broer vergeven hebben. Maar het bloed was billijk en vroeg waar het recht op had, toen het riep: ‘Wraak! Wraak! Wraak!’
Christus’ bloed spreekt wat het spreken moet en mag, als het zegt: ‘Genade!’ Christus had evenveel recht om genade voor zondaars te roepen, als Abels bloed recht had om wraak te eisen tegen Kaïn. Als Christus een zondaar redt, doet Hij het niet stiekem, tegen wet en recht, maar naar alle billijkheid. Christus heeft een recht om te redden wie Hij wil, om medelijden te hebben met wie Hij wil. Hij kan dat doen. Hij kan rechtvaardig zijn en toch de goddeloze rechtvaardigen.
Abels bloed riep met kracht. Het riep niet tevergeefs. Het eiste wraak, en wraak kreeg het. Ook Christus’ bloed, gezegend zij Zijn Naam, laat zijn eis nooit vergeefs horen. Het vraagt kwijtschelding, en kwijtschelding zal het deel van iedere gelovige zijn. Het zegt aanneming, en iedere boetvaardige wordt aangenomen in de Geliefde. Als dat bloed voor mij roept, weet ik dat het niet zonder gevolg kan roepen. Dat bloed, van oneindige waarde, zal ontvangen waar het recht op heeft. Het moet, het zal gehoord worden. Zal Abels bloed beweging in de hemel veroorzaken, en zal de stem van Christus’ bloed de oren van de Heere Zebaoth niet bereiken?
Bovendien: Abels bloed riep aanhoudend. Zo roept ook het bloed van de Heiland voortdurend. Zie het kruis, zie het bloed dat voor de genadetroon vloeit. Ik heb gezondigd. Christus zegt: ‘Vader, vergeef het hem!’ Een bloeddruppel valt. Ik zondig opnieuw: Christus treedt opnieuw tussenbeide. Een bloeddruppel valt opnieuw, en het is die bloeddruppel die tussenbeide treedt. Christus hoeft met Zijn mond niet te spreken, want het bloed, gebracht voor de troon, lijkt in elke druppel te roepen: ‘Vergeef het hem! Vergeef het hem! Vergeef het hem!’
Mijn goede vriend, als u de stem van het geweten hoort, sta dan stil en probeer de stem van dat bloed ook te horen. Hoe kostelijk, om de stem van Christus’ bloed te vernemen! U die niet weet wat dat betekent, kent ook niet de eigenlijke vreugde en kracht van het leven. Maar u die het verstaat, kunt zeggen: ‘Het druppelen van dat bloed is als de muziek van de hemel op aarde.’ Arme zondaar, ik wil u uitnodigen te komen. Geef toch acht op die stem, die nu uw oor en hart wil binnendringen. U bent vol zonde: de Zaligmaker gebiedt u uw ogen tot Hem te heffen. Zie, het bloed vloeit van hoofd, hand en voet en elke druppel roept nog: ‘Vader, vergeef het hem! Vader, vergeef het hem.’ Het is alsof iedere druppel tijdens het neervallen zegt: ‘Het is volbracht. Ik heb de zonde verzoend, Ik heb een eeuwige gerechtigheid aangebracht.’ Wat een liefïjke woorden van dat goddelijke adervocht! Het spreekt ‘betere dingen dan dat van Abel’.
Ik meen nu genoeg over dit onderwerp uitgeweid te hebben. Daarom wil ik besluiten met enkele ernstige woorden over de tweede hoofdzaak: de voorwaarde waaraan elk christen zich moet onderwerpen. Van de christen wordt gezegd dat hij gekomen is tot het bloed der besprenging. Ik zal, plechtig en zonder omwegen, de zaak in het kort afdoen.
Mijn hoorders, bent u tot het bloed van Christus gekomen? Ik vraag u niet of u iets kent van een leerstuk; of dat u ijverig de ceremoniën bijwoont; of dat u iets ondervonden hebt. Maar ik vraag u: Bent u tot het bloed van Christus gekomen? Zo ja, dan weet ik hóe u komt. U moet tot het bloed van Christus komen, zonder verdienste van uzelf. Schuldig, verloren en hulpeloos moet u tot dat bloed komen, en tot dat bloed alleen. Ik weet dat u met een bevend en treurend hart komt. Sommigen herinneren zich hoe zij de eerste keer kwamen, terneergeslagen en vol vertwijfeling, maar dat bloed deed u herleven. En van deze zaak ben ik zeker: zoals u eens tot dat bloed gekomen bent, zo zult u het elke dag herhalen. Dit zal de beschrijving van uw leven en sterven zijn: ‘Ziende op Jezus.’ Alles wat u doet, is samen te vatten in deze woorden: ‘Tot Welke komende als tot een levende steen.’ Niet: ‘Tot Welke ik gekomen ben’, maar: ‘Tot Welke ik altijd kom.’
Als u eenmaal tot het bloed van Christus gekomen bent, zult u behoefte voelen om iedere dag tot dat bloed te komen. Hij die niet begeert iedere dag in die fontein gewassen te worden, is er nog nooit in gewassen. Elke dag is het mijn vreugde en mijn voorrecht dat er nog een fontein is geopend. Ik vertrouw erop dat ik, jaren geleden, tot Christus gekomen ben; maar dat kon ik niet vertrouwen, als ik niet iedere dag zou terugkomen. Vroegere ondervindingen zijn twijfelachtig voor een christen. Alleen het komen tot Christus in het heden moet ons vreugde en troost verschaffen. Sommigen van u zongen twintig jaar geleden dit lied:
Ik leg met blij vertrouwen,
Mijn hand op Uw rantsoen;
Ik wil mijn schuld ontvouwen,
Voor U belijd’nis doen.
Geliefden, u kunt het vandaag net zo goed zingen als toen. Ik las vroeger een boek waarin de schrijver probeerde te bewijzen dat wij niet levenslang als zondaars tot Christus hebben te komen. Wij moeten tot heiligen opwassen, zegt hij. Hij wist er niet veel van, meen ik, want heiligen zijn nog zondaars en zij moeten steeds weer als zondaars tot Christus komen. Als ik ooit als een heilige tot de troon van God ga, word ik afgewezen; maar als ik ga, juist als een arm, gering, zoekend zondaar, betrouwend op niets dan op Uw bloed, o Jezus, dan – hiervan ben ik zeker – kan ik nooit afgewezen worden. ‘Tot hetwelk komende als tot het bloed dat betere dingen spreekt dan dat van Abel.’ Dat dit iedere dag onze werkzaamheden en ondervinding zouden zijn!
Er zijn hier echter mensen die erkennen dat zij nooit kwamen. Ik kan u dus niet vermanen iedere dag te komen, maar ik wek u op om nü te komen, voor het eerst. Maar u zegt: ‘Mag ik komen?’ Ja, als u wenst te komen, mag u. Als u voelt dat u er behoefte aan hebt om te komen, mag u komen.
Maar u zegt: ‘Ik moet enige verdiensten meebrengen!’ Luister naar wat dat bloed zegt! Het zegt: ‘Zondaar, Ik ben vol verdienste. Waarom brengt u uw verdiensten hier?’
Toch zegt u: ‘Ik heb te veel zonden.’ Luister naar dat bloed, dat zegt: ‘Uit vele misdaden tot rechtvaardigmaking des levens.’
‘Maar’, zegt u, ‘ik ben te schuldig.’ Luister naar dat bloed! ‘Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen worden als wol; al waren ze rood als karmozijn, zij zullen witter worden dan sneeuw.’
‘Maar’, zegt een ander, ‘ik heb zo’n geringe begeerte, ik heb zo’n klein geloof.’ Luister naar dat bloed: ‘Het gekrookte riet zal Ik niet verbreken, de rokende vlaswiek zal Ik niet uitblussen.’
U zegt: ‘Maar Hij zal mij zeker uitwerpen als ik kom.’ Luister naar dat bloed: ‘Al wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen, en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.’
‘Ach,’ zegt u, ‘ik weet dat ik zonden bedreven heb, die niet uitgewist kunnen worden.’ Luister tot slot nog eens naar dat bloed: ‘Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden.’ Dat is de getuigenis van dit bloed, Zijn getuigenis aan u. ‘Drie zijn er die getuigenis geven op aarde: De geest, het water en het bloed.’ De getuigenis van het bloed is: ‘Ik reinig van alle schuld.’ Kom, arme zondaar, werp u eenvoudig op die waarheid. Weg met uw goede werken waarop u nog vertrouwt! Betrouw alleen op dat liefïjke woord van Christus. Vertrouw op Zijn bloed, en als u kunt, stel uw vertrouwen op Jezus alleen, op Zijn gesprengd bloed. Het zal in uw geweten betere dingen spreken dan Abel.
Ik vrees dat er hier mensen zijn die niet weten wat wij door geloven verstaan. Dr. Chalmers, eens op bezoek bij een arme oude vrouw, zei haar dat ze in Christus geloven moest en zij antwoordde: ‘Maar dat is het nu juist, ik weet niet wat u daarmee bedoelt.’
Toen zei dr. Chalmers: Vertrouw op Christus.’ Dat is de betekenis van geloven. Vertrouw op Hem met uw ziel, vertrouw op Hem met uw zonden, vertrouw op Hem met de toekomst, vertrouw op Hem met het verleden, vertrouw op Hem met alles. Zeg:
Een worm, onwaardig, zwak en slecht Ben ik, die nederval:
Wees Gij mijn kracht, wees Gij mijn recht,
Mijn Jezus en mijn Al.
Moge de Heere u Zijn zegen geven, om Jezus’ wil. Amen.