En Ik zal Mijn Geest geven In het binnenste van u. Ezechlël 3b:27
Verder lezen: 1 Korinthe 12:1-13
Toen ik op een dag in gesprek was met iemand van het platteland, gebruikte hij dit beeld: ‘Midden in de winter denk ik soms hoe goed ik zou kunnen maaien, en in het vroege voorjaar bedenk ik hoe ik graag zou oogsten; ik voel me er helemaal klaar voor. Maar als de tijd om te maaien komt, merk ik dat ik geen extra energie heb.’ Dus als je geen moeilijkheden hebt, zou u ze dan niet onmiddellijk neer kunnen maaien? Als je geen werk te doen hebt, zou je het dan niet kunnen doen? Maar als het werk en de moeilijkheden komen, dan merkt je hoe moeilijk het is. Veel christenen zijn als de bok die in zichzelf praatte en zei: Waarom zou ik wegrennen voor de honden? Kijk eens wat een mooi paar horens ik heb en kijk ook eens wat voor achterpoten ik heb; ik zou die honden wel wat aan kunnen doen. Waarom blijf ik niet staan en laat hen zien wat ik met mijn hoorns kan? Ik kan wel een aantal honden van me afhouden.’ Zodra de honden blaften, ging de bok ervandoor. Zo gaat het ook met ons: ‘Laat de zonde de kop opsteken’, zeggen we, ‘we zullen hem spoedig aan stukken rijten en vernietigen. Laat de moeilijkheden komen, we zullen ze spoedig te boven komen’ – maar als de zonde en de problemen komen, merken we hoe zwak we zijn. Dan moeten we roepen om de hulp van de Geest; en door Hem kunnen we alle dingen, hoewel we zonder Hem helemaal niets kunnen. Bij alle daden in het leven van een christen, of het nu gaat om het zichzelf aan Christus toewijden, om het dagelijkse gebed, om voortdurende onderwerping, of om het evangelie prediken, het helpen van de armen, het vertroosten van wanhopige mensen – bij al deze dingen bemerkt een christen zijn zwakheid en krachteloosheid, tenzij hij bekleed is met de Geest van God.
Ter overdenking
Een christen is afhankelijk van de Heilige Geest voor gaven, genade (Gal. 5:22 en 23) en toewijding (Rom. 8:26). Dient u God met de kracht die Hij verleent (1 Pet. 4:11) of neemt u er genoegen mee om vruchteloos in uw eigen kracht door te worstelen?
Preek nr. 251