Een preek uitgesproken op zondagavond 7 januari 1855, door C.H. Spurgeon, in de New Park Street Chapel, Southwark.
Doe dat tot Mijn gedachtenis. 1 Korinthe 11:24
Het blijkt dus dat gelovigen Christus kunnen vergeten. De tekst impliceert de mogelijkheid dat wij Hem kunnen vergeten, Hij Die uit dankbaarheid en genegenheid juist niet vergeten zou moeten worden. Er zou geen behoefte zijn aan deze liefdevolle vermaning, als er niet een angstig vermoeden was dat onze gedachten onbetrouwbaar kunnen blijken, en ons geheugen oppervlakkig in zijn karakter, of veranderlijk in zijn aard. Dit is geen ijdele veronderstelling, het is helaas maar al te vaak bevestigd in onze ervaring, niet als een mogelijkheid, maar als een betreurenswaardig feit. Het lijkt op het eerste gezicht een grove misdaad om aan de deur van bekeerde mensen te leggen. Het lijkt bijna onmogelijk dat zij die door het bloed van het stervende Lam verlost zijn, ooit hun Heiland zouden vergeten. Dat zij die met een eeuwige liefde bemind zijn door de eeuwige Zoon van God, deze Zoon ooit zouden kunnen vergeten. Hoewel dit schokkend is om te horen moeten we helaas constateren dat ons oog dit feit niet kan ontkennen. Hem vergeten die ons nooit vergat! Hem vergeten die Zijn bloed heeft uitgestort voor onze zonden! Hem vergeten die ons liefhad tot in de dood! Kan dit mogelijk zijn? Ja, het is niet alleen mogelijk, maar het geweten belijdt dat het een al te trieste eigenschap van ons allen is, dat we ons alles kunnen herinneren, behalve Christus. Degene die we de Heerser van ons hart zouden moeten maken, is juist Degene die we het meest geneigd zijn te vergeten.
De plek waarvan men zou denken dat die in het geheugen zou blijven en waar nalatigheid een onbekende indringer zou moeten zijn, is juist de plek die wordt ontheiligd door de voeten van de vergeetachtigheid. Het is de plek waar onze geest zelden een blik op werpt. Ik doe een beroep op het geweten van elke christen hier; kunt u de waarheid van wat ik zeg ontkennen? Betrapt u uzelf er niet op dat u Jezus vergeet? Een of ander schepsel steelt uw hart, zodat u niet langer denkt aan Hem op Wie u genegenheid gericht zou moeten zijn. Een of andere aardse aangelegenheid trekt uw aandacht terwijl uw oog strak op het kruis gericht zou moeten zijn. Het is de onophoudelijke drukte van de wereld; het constante geroezemoes van de aarde dat de ziel van Christus afleidt. Oh vrienden, is het niet triest genoeg dat we ons alles kunnen herinneren behalve Christus, dat we niets zo gemakkelijk vergeten als Hem die we ons zouden moeten herinneren? Terwijl onze gedachten een vergiftigd onkruid in stand houden, laat het de Roos van Sharon verdorren.
De oorzaak hiervan ligt voor de hand. Het komt door één of twee factoren. We vergeten Christus omdat er in ons als wedergeboren christenen een overblijfsel van verdorvenheid en dood aanwezig is. We vergeten Hem omdat we de oude Adam van zonde en dood met ons meedragen. Als we zuivere wedergeboren wezens waren, zouden we nooit de Naam vergeten van Hem die we liefhebben. Als we volmaakte vernieuwde wezens waren, zouden we gaan zitten en mediteren over alles wat onze Verlosser is, heeft gedaan, heeft geleden en wat Hij zo heerlijk heeft beloofd te zullen doen. Onze vluchtige gevoelens zouden nooit afdwalen, maar eeuwig zijn gericht op één object. Wij zouden voortdurend de dood en het lijden van onze Heiland overdenken. Maar helaas, we hebben een worm in ons hart, een pesthuis, een knekelhuis van begeerten, verachtelijke verbeeldingen en sterke boze hartstochten die, als giftige waterbronnen, voortdurend stromen van onreinheid uitstorten.
God kent mijn hart en ik wou dat ik het uit mijn lichaam kon rukken en het naar een oneindige afstand kon slingeren. Mijn ziel is een kooi van onreine vogels, een hol van weerzinwekkende wezens, waar draken rondspoken en uilen samenkomen, waar elk boosaardig beest woont. Het is een hart dat zo verachtelijk is dat het geen gelijkenis kent; ‘Arglistig is het hart, boven alles.’ Dit is de reden waarom ik Christus vergeet. Dit is ook niet de enige oorzaak; ik vermoed dat die ook ergens anders ligt. We vergeten Christus omdat er zoveel andere dingen om ons heen zijn die onze aandacht trekken. ‘Maar,’ zeg je, ‘dat zou niet zo moeten zijn, want hoewel die dingen om ons heen zijn, zijn ze niets vergeleken met Jezus Christus. Al zijn ze nabij ons hart, wat zijn ze vergeleken met Christus?’ Maar weet u lieve vrienden, dat de nabijheid van een object een heel groot effect heeft op de kracht ervan? De zon is vele, vele malen groter dan de maan, maar de maan heeft een groter effect op de getijden van de oceaan dan de zon, simpelweg omdat hij dichterbij is en een grotere aantrekkingskracht heeft. Zo merk ik dat een klein kruipend aardwormpje meer effect heeft op mijn ziel dan de heerlijke Christus in de hemel. Een handvol goud, roem, applaus, een bloeiend bedrijf of mijn huis zal me meer aangrijpen dan alle heerlijkheden van de bovenwereld, ja, dan het zaligmakende visioen zelf. Simpelweg omdat de aarde dichtbij is en de hemel ver weg. Wat zal het een gelukkige dag zijn als ik op engelenvleugels omhoog gedragen zal worden om voor altijd in de aanwezigheid van mijn Heer te vertoeven, om me te koesteren in de zonneschijn van Zijn glimlach en om mijzelf te verliezen in de onuitsprekelijke glans van Zijn lieflijke gelaat. Hier zien we de oorzaak van de vergeetachtigheid; laten we ons erover schamen; laten we bedroefd zijn dat we onze Heere zo verwaarlozen. Laten we nu aandacht schenken aan Zijn woord: ‘Doe dat tot Mijn gedachtenis,’ in de hoop dat de plechtige klanken ervan de demon van ondankbaarheid zullen verdrijven.
Ten eerste zullen wij het hebben over het gezegende voorwerp van gedenken; ten tweede over de voordelen die voortkomen uit het gedenken van deze Persoon; ten derde over de genadige hulp voor ons gedenken – ‘Doe dat tot Mijn gedachtenis;’ en ten vierde over het vriendelijke gebod: ‘Doe dat tot Mijn gedachtenis.’ Moge de Heilige Geest mijn lippen en jullie harten openen, opdat we gezegend mogen worden.
I. Allereerst zullen we het hebben over HET HEERLIJKE EN KOSTBARE VOORWERP VAN DEZE GEDACHTENIS – ‘Doe dat tot Mijn gedachtenis.’ Christenen hebben veel schatten om op te slaan in de kast van het geheugen. Zij zouden zich hun uitverkiezing moeten herinneren – uitverkoren door God voordat de tijd begon. Ze moeten zich hun afkomst herinneren, dat ze uit de klei zijn genomen en uit een afschuwelijke put zijn gehouwen. Ze moeten hun krachtdadige roeping in gedachten houden, want ze werden door God geroepen en gered door de kracht van de Heilige Geest. Ze moeten zich hun bijzondere verlossing in herinnering houden – alles wat voor hen gedaan is en alle barmhartigheden die hun geschonken zijn. Maar er is Eén Iemand die ze met de kostbaarste specerijen in hun ziel zouden moeten balsemen – Iemand die het verdient om boven alle andere gaven van God altijd herinnerd te worden. Eén zei ik, want ik bedoel niet een daad, maar het is een Persoon Wiens portret ik zou willen inlijsten in goud en ophangen in de staatskamer van de ziel. Ik wil dat je alle daden van de zegevierende Messias ernstig bestudeert. Ik wil dat je het leven van onze Geliefde kent. Maar vergeet Zijn Persoon niet; want de tekst zegt: ‘Doe dat tot Mijn gedachtenis.’ Het is Christus’ heerlijke Persoon die het voorwerp van onze gedachtenis zou moeten zijn. Het is Zijn beeld dat in elke tempel van de Heilige Geest moet worden verankerd.
Sommigen zullen echter zeggen: ‘Hoe kunnen we ons de Persoon van Christus herinneren als we die nooit hebben gezien? We kunnen niet zeggen wat de bijzondere gestalte van Zijn gelaat was. We geloven dat Zijn gelaat mooier was dan dat van enig ander mens – hoewel meer ontsierd door verdriet en lijden – maar omdat we het niet hebben gezien, kunnen we het ons niet herinneren. We hebben Zijn voeten nooit gezien toen ze de wegen van Zijn barmhartigheid bewandelden. We hebben nooit Zijn handen gezien zoals Hij ze vol liefde uitstrekte. We kunnen ons de wonderlijke klank van Zijn woorden niet voorstellen toen Hij de menigte deed ontwaken met een grotere welsprekendheid dan een serafijn, zodat Hij hun oren aan Hem gekluisterd hield. We kunnen ons de lieve glimlach niet voorstellen die altijd op Zijn lippen lag, noch die ontzagwekkende frons waarmee Hij vernietigende woorden uitsprak tegen de Farizeeën. We kunnen ons Hem niet voorstellen in Zijn lijden en verdrukkingen, want we hebben Hem nooit gezien.
Welnu, geliefden, ik weet dat het waar is dat u zich Zijn zichtbare verschijning niet kunt herinneren, want u was toen nog niet geboren. Maar weet u niet dat de apostel zei dat, hoewel hij Christus naar het vlees had gekend, hij Hem voortaan niet meer naar het vlees zou kennen? Het uiterlijk, de afkomst, armoede, het nederige gewaad van Zijn verheerlijkte Heiland waren niets in de ogen van de apostel. En hoewel u Hem dus niet naar het vlees kent, kunt u Hem wel naar de geest kennen. Op deze manier kunt u zich Jezus nu net zo goed herinneren als Petrus, Paulus, Johannes, Jakobus of een van die begenadigden die ooit in Zijn voetsporen traden, zij aan zij met Hem wandelden of hun hoofd aan Zijn boezem legden. De herinnering doet afstand verdwijnen en overbrugt de tijd, ze kan de Heere aanschouwen, ook al is Hij in heerlijkheid verheven.
Laten wij vijf minuten aan Jezus denken. Laten we aan Hem denken tijdens Zijn doop, toen Hij afdaalde in het water van de Jordaan en er een stem klonk die zei: ‘Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb.’ Zie Hem druipend uit het water omhoog komen! Ongetwijfeld moet het bewuste water ontroerd zijn geweest dat het zijn God omsloot. Hij sliep een ogenblik in de stroom om het graf van de doop in te wijden waarin zij die met Christus gestorven zijn, met Hem begraven worden. Laten we aan Hem denken in de woestijn, waar Hij onmiddellijk na Zijn doop heen ging. Oh, ik heb vaak gedacht aan dat tafereel in de woestijn, toen Christus, vermoeid en uitgeput ging zitten, misschien wel op de knoestige wortels van een oude boom. Veertig dagen had Hij gevast en honger geleden, toen in het uiterste van Zijn zwakheid de boze geest kwam. Misschien had de boze geest zijn demonische uiterlijk vermomd in de gedaante van een oude pelgrim, pakte Hij een steen op en zei: ‘Wegkwijnende pelgrim, Als Gij Gods Zoon bent, zeg dan dat deze stenen broden worden.’
Ik zie hem voor me, met zijn sluwe glimlach en zijn kwade grijns, terwijl hij de steen vasthield en zei: ‘Als,’ – een godslasterlijke als: ‘Als Gij de Zoon van God zijt, beveel dan dat deze steen een maaltijd voor U en mij zal zijn, want wij hebben allebei honger, het zal een daad van barmhartigheid zijn; Gij kunt het gemakkelijk doen; spreek het woord en het zal zijn als brood uit de hemel; wij zullen ons ermee voeden en Gij en ik zullen voor altijd vrienden zijn.’ Maar Jezus zei – en hoe zoet zei Hij het – ‘De mens zal niet leven van brood alleen.’ Oh, hoe geweldig vocht Christus tegen de verleider! Nooit was er zo’n strijd als deze. Het was een duel waarin de kampioen leeuw uit de put en de machtige leeuw van de stam Juda tegen elkaar streden. Wat een geweldig gezicht! Engelen stonden rondom en sloegen het schouwspel gade, net zoals de mensen van vroeger zaten te kijken naar de toernooien van beroemde krijgers. Daar verzamelde satan zijn troepen; hier concentreerde apollyon al zijn satanische macht, om het Zaad van de Vrouw in deze titanenstrijd ten val te brengen. Maar Jezus was meer dan een partij voor hem; tijdens het worstelen bracht Hij hem een fatale slag toe en eindigde als meer dan overwinnaar. Lam van God! De volgende keer dat ik tegen satan moet strijden, zal ik aan Uw strijd in de woestijn denken. De volgende keer dat ik in gevecht ben met de brullende diabolus, zal ik denken aan Hem die eens en voor altijd zegevierde doordat Hij met Zijn machtige slagen de kop van de draak afhakte.
Verder wil ik je vragen om Hem te gedenken in al Zijn dagelijkse verzoekingen en beproevingen, in die levenslange strijd die Hij doormaakte. Oh, wat een indrukwekkende tragedie was de dood van Christus! Maar ook Zijn leven, het werd ingeluid met een lied en afgesloten met een kreet. ‘Het is volbracht.’ Het begon in een kribbe en eindigde aan een kruis. Maar o, de droevige tussenperiode! O, die zwarte momenten van vervolging, toen Zijn vrienden Hem verafschuwden; toen Zijn vijanden afgunstig naar Hem keken terwijl Hij door de straten liep; toen Hij het gesis van laster hoorde en gebeten werd door de smerige tand van afgunst; toen de laster zei dat Hij een duivel bezat en gek was; dat Hij een dronkenman en een wijnzuiper was; toen Zijn rechtvaardige ziel gekweld werd door de wegen van de goddelozen. Oh Zoon van God, ik moet aan U denken; ik kan niet anders dan U gedenken als ik denk aan die jaren van zwoegen en moeite die U voor mij hebt doorgebracht. Natuurlijk ken je ook de volgende plaats – het is de plek waar ik me Christus altijd het beste herinner. Het is een schaduwrijke tuin vol olijven. Oh die plek! Ik wou dat ik zo welsprekend was dat ik je daar in gedachten mee naar toe kon nemen.
Oh, als de Geest ons zou meenemen en ons zou neerzetten bij de bergen van Jeruzalem, dan zou ik u zeggen: Zie, daar stroomt de beek Kedron waar de Koning Zelf langs kwam; en zie daar de olijfbomen. Mogelijk lagen aan de voet van die olijf de drie discipelen toen ze sliepen; en daar, ah, daar zie ik de druppels bloed. Blijf hier even staan, mijn ziel; ziet u die druppels bloed? Let op; het is niet het bloed van een wond; het is het bloed van een Mens Wiens lichaam toen niet gewond was. Oh mijn ziel, stelt u Hem voor toen Hij neerknielde in doodsangst en zwetend omdat Hij met God worstelde. ‘Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker aan Mij voorbijgaan.’ Oh Gethsemane, uw schaduwen zijn zeer plechtig voor mijn ziel. Maar oh, deze druppels bloed! Het is beslist het hoogtepunt van ellende; het is de laatste van de machtige daden van dit wonderbaarlijke Offer. Kan liefde dieper gaan dan dit? Kan ze zich vernederen tot nog grotere daden van barmhartigheid? Als ik welsprekendheid had, zou ik elke druppel bloed die daar lag bespreken, zodat uw harten in opstand zouden komen tegen uw loomheid en kilte, en zich zouden uitspreken met een ernstig brandende gedachtenis aan Jezus.
Maar nu, vaarwel, Gethsemane.
Ik zal u nu ergens anders mee naartoe nemen, een plaats waar u de ‘Man van Smarten’ zult zien. Ik zal u meenemen naar de zaal van Pilatus en u laten zien hoe Hij de spot van wrede soldaten ondergaat, de slagen van gebalde vuisten, de schaamte, het spugen, het uittrekken van haren, de wrede afranselingen. Oh, kunt u zich de Koning der Martelaren niet voorstellen, ontdaan van Zijn gewaden, blootgesteld aan de blikken van kwaadaardige mannen? Ziet u niet de kroon rond Zijn slapen, waarbij elke doorn als een lancet Zijn hoofd doorboort? Ziet u niet Zijn opengereten schouders en de witte botten die uit het bloedende vlees steken? Oh, Mensenzoon ! Ik zie U gemarteld en gegeseld met roeden en zwepen, hoe kan ik U vergeten te gedenken? Mijn geheugen zou nog bedrieglijker zijn dan dat van Pilatus, als het niet elke keer uitriep: Ecce Homo, ‘Zie, de Mens!’
Laten wij nu het treurspel beëindigen met een blik op Golgotha. Denk aan de doorboorde handen en de bloedende zijde; denk aan de verzengende zon en dan aan de volledige duisternis; denk aan de gloeiende koorts en de vreselijke dorst; denk aan de doodskreet, ‘Het is volbracht!’ en aan het gekerm dat eraan voorafging. Dit is het voorwerp van de nagedachtenis. Laten we Christus nooit vergeten. Ik smeek u allen, uit liefde voor Jezus, laat Hem de belangrijkste plaats in uw gedachten hebben. Laat de Parel van grote waarde niet uit uw achteloze hand in de donkere oceaan van vergetelheid vallen. Ik kan het echter niet laten om nog één opmerking te maken voordat ik dit onderwerp verlaat. Sommigen van u kunnen zich prima herinneren wat ik heb gezegd, dat komt omdat u het al heel vaak hebt gelezen en hebt gehoord. Maar op geestelijk gebied kunt u zich niets over Christus herinneren omdat u Hem nog nooit hebt gezien. En wat u nog nooit gezien hebt, kunt u zich ook niet herinneren. Godzijdank spreek ik niet over jullie allemaal, want in deze plaats is er een goed overblijfsel naar de verkiezing der genade, en tot hen wil ik me richten. Misschien kunt u vertellen van een oude schuur, heg of huisje; of als u in Londen woonde, van een achterhuis, een donker steegje of straatje, waar u Christus voor het eerst ontmoette. Misschien wel in een kapel die u binnenwandelde, zodat u kunt zeggen: ‘Godzijdank kan ik me de plek herinneren waar Hij me voor het eerst opzocht en liefdevol tegen mijn ziel zei: ‘Ik heb u gekocht.’
‘Denk u nog weleens aan de plaats, de grond,
Waar Jezus u vond?’
Ja, en ik zou op die plek graag een tempel bouwen en daar een gedenkteken oprichten, waar Jehova-Jezus voor het eerst tot mijn ziel sprak en Zichzelf aan mij openbaarde. Hij heeft Zichzelf meer dan eens aan u geopenbaard, nietwaar? U kunt uzelf talloze plaatsen herinneren waar de Heere sinds heugenis aan u is verschenen en heeft gezegd: ‘Zie, Ik heb je liefgehad met een eeuwigdurende liefde.’ Als u zich zulke dingen niet allemaal kunt herinneren, dan zijn er onder u ook die dat wel kunnen. Ik weet zeker dat ze mij zullen begrijpen als ik zeg; kom en doe dit ter nagedachtenis aan Christus – ter nagedachtenis aan al Zijn liefdevolle bezoeken, aan Zijn lieflijke woorden, aan Zijn uitnodigende glimlach, aan alles wat Hij heeft gezegd en aan uw ziel heeft bekendgemaakt. Denk vanavond aan al deze dingen. ‘Loof de HEERE, mijn ziel, en vergeet niet een van Zijn weldaden.’
II. Nu we gesproken hebben over het gezegende voorwerp van onze gedachtenis, zeggen we ten tweede iets over de voordelen die we kunnen halen uit een liefdevolle gedachtenis aan CHRISTUS. Liefde zegt nooit: ‘Cui bono?’ Liefde vraagt nooit welk voordeel zij uit liefde zal halen. Liefde is van nature belangeloos. Ze heeft lief omwille van het schepsel en om niets anders. De christen heeft geen argumenten nodig om van Christus te houden; net zoals een moeder geen argumenten nodig heeft om van haar kind te houden. Ze doet het omdat het haar natuur is om dat te doen. Het pasgeboren schepsel moet van Christus houden, het kan niet anders. Wie kan de weergaloze schoonheid van Jezus Christus weerstaan? Wie kan de Vorst der volmaaktheid, de spiegel van schoonheid, de majestueuze Zoon van God, weigeren te aanbidden? Maar toch kan het nuttig voor ons zijn om de voordelen van het gedenken van Christus op te merken, want ze zijn niet gering of klein.
Ten eerste zal het gedenken van Jezus je hoop geven als je onder de last van je zonden gebukt gaat. Let vanavond op een paar personages. Er komt een arm schepsel binnen. Moet u hem zien! Hij heeft zichzelf de afgelopen maand verwaarloosd; hij ziet eruit alsof hij nauwelijks zijn dagelijks brood heeft gegeten. Wat is er met u aan de hand? ‘Oh!’ zegt hij, ‘ik heb onder een schuldgevoel geleefd; ik heb steeds weer geklaagd, omdat ik bang ben dat ik nooit vergeven kan worden. Ooit dacht ik dat ik goed was, maar ik heb de Bijbel gelezen en ik merk dat mijn hart boven alles bedrieglijk en wanhopig slecht is; ik heb geprobeerd me te beteren, maar hoe meer ik probeer, hoe dieper ik wegzink in het slijk, er is voor mij absoluut geen hoop. Ik voel dat ik geen genade verdien; het lijkt mij dat God mij moet vernietigen, want Hij heeft gezegd: ‘Die ziel die zondigt, die zal sterven;’ en sterven moet ik, verdoemd zijn moet ik, want ik weet dat ik Gods wet heb overtreden.’
Hoe kunt u zo’n mens troost bieden? Welke zachte woorden zult u uitspreken om hem vrede te geven? Ik weet het! Ik zal u vertellen dat er Iemand is Die voor u een volledige verzoening heeft gedaan; als u alleen maar in Hem gelooft, bent u voor altijd veilig. Arme, hopeloze en stervende ziel, denk aan Hem en u zult zingen van vreugde en blijdschap. Zie, de man gelooft en roept in extase uit: ‘Kom, luister, allen die God vrezen, en ik zal vertellen wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft.’
‘Vertel het aan zondaars, vertel,
Dat u bent gered van de hel.’
Halleluja! God heeft mijn zonden uitgewist als een nevel! Dat is één voordeel dat we kunnen halen uit het gedenken van Christus. Het geeft ons hoop onder een gevoel van zonde en vertelt ons dat er nog genade is.
Nu moet ik een ander personage gebruiken. En wat zegt hij? ‘Ik kan er niet meer tegen; ik ben vervolgd en mishandeld omdat ik van Christus houd. Ik word bespot, uitgelachen en veracht. Ik probeer het te verdragen, maar ik kan het echt niet meer. Mijn geduld is volledig op; ik zit in zo’n uitzonderlijke situatie dat het geen zin heeft om mij te adviseren geduldig te zijn, want ik kan niet langer geduldig zijn; mijn vijanden belasteren mij en ik weet niet wat ik moet doen.’ Wat zullen we tegen deze arme man zeggen? Hoe kunnen we hem tot lijdzaamheid brengen? Wat zullen we hem verkondigen? U hebt gehoord wat hij over zichzelf heeft gezegd. Hoe zullen we hem troosten onder deze grote beproeving? Als wij hetzelfde zouden meemaken, wat zouden we dan willen dat een vriend tegen ons zou zeggen? Zullen we hem vertellen dat anderen net zoveel hebben doorstaan? Hij zal zeggen: ‘Wat een ellendige troosters zijn jullie!’ Nee, ik zal tegen hem zeggen: ‘Broeder, u wordt vervolgd, maar denk aan de woorden van Jezus Christus, hoe Hij tot ons sprak en zei: ‘Verblijd en verheug u, want uw loon is groot in de hemelen, want zo hebben ze de profeten vervolgd die er vóór u geweest zijn.’ Mijn broeder, denk aan Hem Die, toen Hij stierf, bad voor Zijn moordenaars en zei: Vader, vergeef het hun. Want ze weten niet wat ze doen! Alles wat u moet doorstaan is niets vergeleken met Zijn machtige lijden. Vat moed; zie het weer onder ogen als een man; zeg niet dat u zult omkomen. Laat u geduld niet verslappen; neem dagelijks uw kruis op en volg Christus. Laat Hem uw levensmotto zijn; zie Hem onder ogen.’ Luister naar wat de man zal zeggen. Hij zal u onmiddellijk vertellen – ‘Wees welkom vervolging; wees welkom schande; smaad om Jezus’ wil zal mijn eer zijn en minachting zal mijn grootste lof zijn.’
Er is nog een andere uitwerking in het gedenken van Christus. Het geeft ons geduld bij vervolging. Het is een gordel die de lendenen versterkt, zodat ons geloof tot het einde toe standhoudt.
Beste vrienden, ik zou uw tijd te veel in beslag nemen als ik op de verschillende zegeningen zou ingaan; daarom zal ik slechts een of twee zegeningen bespreken die we zouden mogen ontvangen. Het zal ons kracht geven in verzoeking. Ik geloof dat er ieder mens wel tijden kent dat hij in grote verzoeking is. Er is geen schip geweest dat op de machtige diepte heeft gevaren zonder soms tegen een storm te moeten vechten. Daar ligt ze dan, het arme schip, op en neer dobberend op de woeste golven. Zie hoe ze haar van golf naar golf slingeren en haar halverwege de hemel werpen. De winden lachen om haar. De oude Oceaan neemt het schip in zijn druipende vingers en schudt het heen en weer. De zeelieden schreeuwen het uit van angst! Weet je hoe je olie op het water kunt gieten zodat alles stil wordt? Eén krachtig woord zal het doen. Laat Jezus komen; laat het arme hart zich Jezus herinneren, dan zal het schip gestaag varen, want Christus heeft het roer.
De winden zullen niet meer waaien, want Christus zal hen gebieden hun machtige monden te sluiten en zijn kind nooit meer te verontrusten. Er is niets dat u meer kracht kan geven in verzoeking en u kan helpen de storm te doorstaan dan de Naam van Jezus Christus, de vleesgeworden Zoon van God. Wat een troost zal de Naam van Christus u geven op een ziekbed! Het zal u helpen geduldig te zijn en het lijden te verdragen dat u moet ondergaan. Ja, het zal zo met u gesteld zijn dat u meer hoop zult hebben in ziekte dan in gezondheid. U zult een gezegende zoetheid vinden in de bitterheid van gal. In plaats van de azijn van moeilijkheden in uw mond te proeven zult u zoete honing vinden te midden van alle beproevingen en moeilijkheden die God u oplegt: ‘Want Hij geeft psalmen in de nacht.’
Tot slot, over de voordelen van het gedenken van Christus; weet u waar u het meeste baat bij hebt? Weet u waar u zich vooral in zult verheugen wanneer u Hem gedenkt? Ik zal u daarheen leiden. Sssst! Stil! U gaat de trap op naar een eenzame kamer. De gordijnen zijn dicht. Daar staat iemand te huilen. Kinderen staan rond het bed; vrienden zijn aanwezig. Zie je die man daar liggen? Dat ben jij. Kijk naar hem; zijn ogen zijn jouw ogen; zijn handen zijn jouw handen. Dat ben jij, je zult daar spoedig liggen. Man, dat ben jij! Zie je het? Het is een beeld van jezelf. Dat zijn je ogen die spoedig door de dood gesloten zullen worden – je handen die stijf en onbeweeglijk zullen liggen – je lippen die uitgedroogd zijn, waartussen ze druppels water zullen aanbrengen. Dat zijn je laatste woorden die in de lucht bevriezen en langzaam van je stervende lippen glijden. Ik vraag me af of je in staat zult zijn om je daar Christus te herinneren. Als je dat niet kunt, zal ik het voor je uitbeelden.
Kijk naar die man, hij zit rechtop in bed; zie zijn ogen uit hun kassen komen. Zijn vrienden zijn allemaal geschokt; ze vragen hem wat hij ziet. Hij onderdrukt de emotie; hij zegt dat hij niets ziet. Maar zij weten dat hij iets ziet. Hij zegt opnieuw: mijn hemel, wat zie ik, wat denk ik te zien? Wat is het? Aaah, één zucht! De ziel is weg. Het lichaam is er nog. Maar wat zag hij? Hij zag een vurige troon des oordeels; daar zag hij God zitten met Zijn scepter; hij zag geopende boeken; hij zag de troon van God en hij zag een boodschapper die met een zwaard in de lucht zwaaide om hem neer te slaan. Man, dat ben jij; dat is waar jij binnenkort zult zijn. Die foto is je eigen portret. Ik heb je gefotografeerd. Kijk ernaar. Dat is waar je over een paar jaar, over een paar dagen zult zijn. Maar als je je Christus kunt herinneren, zal ik je dan vertellen wat je zult doen? Dan zul je glimlachen te midden van moeilijkheden.
Laat me me zo’n mens voorstellen. Ze leggen kussens achter hem; hij gaat rechtop in bed zitten, neemt de hand van zijn geliefde en zegt: ‘Vaarwel, ween niet om mij, de goede God zal alle tranen van ieder oog afwissen.’ De mensen rondom hem worden aangesproken: ‘Bereid je voor om je God te ontmoeten en volg mij naar het land van gelukzaligheid.’ Hij heeft zijn huis bereid. Alles is gedaan. Zie hem, net als de goede oude Jakob, leunend op zijn staf, op het punt om te sterven. Zie hoe zijn ogen glinsteren; hij klapt in zijn handen; ze verzamelen zich om te horen wat hij te zeggen heeft; hij fluistert ‘Overwinning!’ en terwijl hij nog wat meer kracht verzamelt, roept hij, ‘Overwinning!’ en uiteindelijk, met zijn laatste zucht, ‘Overwinning, door Hem die ons heeft liefgehad!’ en hij sterft. Dit is één van de grote weldaden die we kunnen halen uit het gedenken van Christus – dat we in staat zijn om de dood met een gezegende kalmte tegemoet te treden.
III. We zijn nu aangekomen bij het derde deel van onze overdenking, hetgeen een GEHEUGENSTEUN VOOR ONZE GEDACHTENIS is.
Op school gebruikten we bepaalde boeken die ‘geheugensteuntjes’ werden genoemd. Ik weet zeker dat ze me eerder verwarden dan hielpen. Hun nut was vergelijkbaar met dat van een bundel wandelstokken onder de arm van een reiziger. Hij kon er inderdaad maar één per keer gebruiken om mee te lopen, maar ondertussen droeg hij een heleboel andere met zich mee die hij nooit nodig zou hebben. Gelukkig is onze Heiland wijzer dan al onze leraren en zijn gedenkschriften zijn ware en oprechte geheugensteuntjes. Zijn uitingen van liefde hebben een onmiskenbare taal en ze trekken op een zoete wijze onze aandacht.
Zie het hele mysterie van de Heilige Eucharistie. Brood en wijn zijn levendige symbolen van het lichaam en bloed van Jezus. De kracht om gedachtenis op te wekken ligt in het feit dat op deze manier een beroep wordt gedaan op de zintuigen. Hier vinden het oog, de hand en de mond vreugdevol werk. Het brood wordt geproefd en werkt in op de smaakzin, een van de krachtigste zintuigen. De wijn wordt genipt – de handeling is voelbaar. We weten dat we drinken en zo worden de zintuigen, die meestal een blok aan het been van de ziel zijn, vleugels om de geest in overdenking te brengen. Nogmaals, veel van de invloed van deze ordinantie is te vinden in haar eenvoud. Hoe mooi eenvoudig is de ceremonie – gebroken brood en uitgeschonken wijn. Er wordt geen kelk genoemd, geen pateen en geen hostie. Er is niets dat de gedachtenis in de weg kan staan – hier is het eenvoudige brood en de wijn. Iemand die zich niet kan herinneren dat hij brood heeft gegeten en wijn heeft gedronken, heeft waarschijnlijk helemaal geen geheugen. Let nogmaals op de krachtige betekenis van deze tekenen. Gebroken brood – dit is hoe jouw Verlosser werd gebroken. Brood om te eten – Zijn vlees is waarlijk vlees. Uitgeschonken wijn, het geperste sap van de druif – zo werd jouw Heiland verpletterd onder de voet van de Goddelijke gerechtigheid: Zijn bloed is uw zoetste wijn. Wijn om uw hart op te vrolijken – het bloed van Jezus doet dat ook. Wijn om u te versterken en te verfrissen – dat is wat het bloed van het grote Offer doet. Oh, laat dat brood en die wijn vanavond een zoete en gezegende hulp zijn voor jouw ziel bij de gedachtenis aan die lieve Man die eens stierf op Golgotha. Net als het kleine ooilam moet u nu het brood van u Meester eten en uit Zijn beker drinken. Denk aan de hand die u voedt.
Maar voordat u Christus op de juiste manier kunt gedenken, moet u de hulp van de Heilige Geest inroepen. Ik geloof dat er een voorbereiding op het Avondmaal moet zijn. Maar ik geloof niet in de voorbereiding zoals die van mevrouw Toogood, die zich een week lang voorbereidde en toen ontdekte dat het niet de zondag van het Avondmaal was en zei dat ze de hele week had verspild. Ik geloof niet in dat soort voorbereiding, maar ik geloof wel in een heilige voorbereiding op het Avondmaal als wij, indien mogelijk, op een zaterdag een uur kunnen doorbrengen in stille overdenking van Christus, het lijden van Jezus; als wij, vooral op zondagmiddag, godvruchtig kunnen nederzitten en Hem kunnen overdenken. Dan worden deze beeltenissen werkelijkheid en geen schijn, zoals bij sommigen het geval is. Ik vrees ten zeerste dat sommigen van u de wijn zullen drinken en niet aan Zijn bloed zullen denken; wat een verachtelijke huichelaar zult u zijn als u dat doet. Let goed op uzelf: ‘Want wie op onwaardige wijze eet en drinkt, die eet en drinkt‘, eet en drinkt – wat? – zichzelf een oordeel.’ Dit is duidelijke taal; let dus op wat u doet! Doe het niet achteloos, want van alle heilige dingen op aarde is dit het meest plechtige. We hebben gehoord van mannen die zich aan elkaar bonden door bloed uit hun armen te laten stromen en dat dan aan elkaar gaven om te drinken; dat is eenl afschuwelijk iets, maar tegelijkertijd ook heel plechtig. Hier drinkt u het bloed uit de aderen van Christus en nipt u druppels dat uit Zijn Eigen liefdevolle hart stroomde. Is dat niet plechtig? Zou iemand daarmee moeten spotten? Naar de kerk gaan en meedoen omwille van de naastenliefde? Weg ermee! Het is een verschrikkelijke godslastering tegen de Almachtige God; en onder de verdoemden in de hel zullen degenen zijn die het gewaagd hebben om de spot te drijven met de heilige ordinantie van God. Dit is het gedenken van Christus. ‘Doe dat tot Mijn gedachtenis.’ Als u het niet kunt doen ter gedachtenis aan Christus, dan smeek ik u, als u uw eigen ziel liefhebt, om het dan helemaal niet te doen. O wedergeboren man of vrouw, treed de voorhof van de priester niet binnen, want anders zal Israëls God het u kwalijk nemen dat u binnendringt.
IV. En nu, ter afsluiting, een liefdevol gebod: ‘Doe dit tot Mijn gedachtenis.’ Voor wie geldt dit gebod ‘doe dit’? Het is belangrijk om deze vraag te beantwoorden. Wie wordt hier bedoeld? U! U die uw vertrouwen op Mij stelt: ‘Doe dit ter gedachtenis aan Mij.’ Veronderstel dat Christus vanavond tegen u zegt: ‘Doe dit tot Mijn gedachtenis.’
Christus staat zo dadelijk bij de deur. Wanneer sommigen van jullie naar huis gaan zal Hij zeggen: ‘Ik dacht dat Ik gezegd had: Doe dit tot Mijn gedachtenis.’ Sommigen van u zullen als toeschouwers blijven zitten. Christus zal naast u komen zitten en tegen u zeggen: ‘Ik dacht dat Ik gezegd had: Doe dit tot Mijn gedachtenis.’
Ja Heer, ik weet het.
–Hebt u Mij lief?
Ja Heer, U weet dat ik U liefheb.
–Eet dan dit brood, drink deze wijn.
Och Heer, liever niet; ik zal lid moeten worden van de kerk, ik zal gedoopt moeten worden; bovendien ben ik bang dat ik scheef wordt aangekeken. Ik ben ook angstig om vooraan in de kerk te zitten omdat ik denk dat mensen vragen zullen stellen die ik niet kan beantwoorden.
–Wat, zegt Christus, houd u zo weinig van Mij? Is dit al uw liefde voor uw Heiland? Oh, wat een koude liefde voor Mij, Ik, uw Verlosser. Als Ik niet meer van u had gehouden dan u nu van Mij houdt, zou u zeker in de hel terecht zijn gekomen; als dat de volle omvang van Mijn genegenheid was, zou Ik niet voor u gestorven zijn. Grote liefde draagt grote verdrukkingen; en is dit uw dankbaarheid jegens Mij?
Schamen sommigen van u zich dan niet na het avondmaal? Hebt u nooit gezucht: ‘Dit kan echt niet?’ Christus zegt: ‘Doe dit tot Mijn gedachtenis’, schaamt u zich dan niet om weg te blijven? Ik nodig een ieder die Jezus liefheeft uit om naar deze tafel te komen. Ik smeek u, ontzeg uzelf dit voorrecht niet door u niet bij de kerk aan te sluiten. Als u nog steeds leeft in zondige verwaarlozing van deze ordinantie, laat me u er dan aan herinneren dat Christus zei: ‘Want wie zich voor Mij en Mijn woorden geschaamd zal hebben in dit overspelig en zondig geslacht, voor hem zal de Zoon des mensen Zich ook schamen wanneer Hij zal komen in de heerlijkheid van Zijn Vader.‘ O soldaat van het kruis, gedraag u niet als een lafaard!
En om u niet van dwaling te weerhouden moet ik nog één ding zeggen en dan ben ik klaar. Als ik het heb over het aanvaarden van de ordinanties van het Avondmaal, denk dan geen moment dat ik daarmee bedoel dat u daardoor gered kunt worden. Sommigen zeggen dat de ordinantie van de doop niet noodzakelijk is, wel, als we het bekijke in het licht van verlossing, is dat ook zo met het Avondmaal. Verlost worden door het eten van een stuk brood! Onzin, grote onzin! Verlost worden door het drinken van een druppel wijn! Het is voor het gezonde verstand te absurd om over te discussiëren. U weet dat alleen het bloed van Jezus Christus verlost; het is de verdienste van Zijn lijden; het is het offer van Zijn lijden; datgene wat Hij heeft gedaan kan ons verlossen. Vertrouw op Hem; vertrouw alleen op Hem, dan zult u gered worden. Wilt u, arme overtuigde zondaar, de weg van verlossing horen? Mocht ik u ooit in de volgende wereld ontmoeten, dan zou u tegen me kunnen zeggen: ‘Meneer, ik heb een avond naar u geluisterd en u hebt me de weg naar de hemel niet verteld.’ Wel, u zult het horen. Geloof in de Heere Jezus Christus, vertrouw op Zijn gerechtigheid en u zult gered worden van de toorn der wet en de macht der hel. Maar vertrouwt u op uw eigen werken, dan zult u verloren gaan, zo zeker als u leeft.
O eeuwig roemrijke Zoon van God, wij naderen Uw tafel om ons te verzadigen met het voedsel der genade, sta ieder van ons toe om, vertrouwend op Uw Geest, de woorden van een van Uw eigen dichters uit te spreken:
“Ik denk aan U en aan al Uw lijden,
Aan al Uw liefde voor mij…
Ja, zolang er nog een polsslag of ademtocht is,
Zal ik aan U gedenken..
En wanneer mijn lippen verstommen,
Mijn gedachten en herinneringen vervagen;
En U in Uw koninkrijk zijt gekomen,
Jezus, gedenk dan mij!”
According To Thy Gracious Word -James Montgomery