En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in uw koninkrijk zult gekomen zijn! En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. Lukas 23:42, 43
De geschiedenis van de moordenaar aan het kruis is een blijvend voorbeeld van Christus’ macht om te verlossen en van Zijn volkomen bereidwilligheid om een ieder aan te nemen, die tot Hem komt, wat ook de toestand is, waarin zij zich bevinden. Ik kan deze daad van genade evenmin als een opzichzelfstaand voorbeeld beschouwen, als de zaliging van Zacheus, de wederaanneming van Petrus, of de roeping van Saulus, de vervolger. In zeker opzicht is iedere bekering weer anders, geen twee bekeringen zijn precies aan elkaar gelijk; en toch is ook wederom iedere bekering een type van andere bekeringen. De geschiedenis van de moordenaar aan het kruis heeft veel meer punten van overeenkomst dan punten van verschil met de geschiedenis van onze bekering. Zijn geval kan veel eerder als typisch worden beschouwd dan als een buitengewoon voorval. Daarom wil ik dit nu samen met u overdenken. Moge de Heilige Geest er bemoediging door schenken aan hen, die zich aan de wanhoop willen overgeven. Herinnert u zich, geliefden, dat onze Heere Jezus toen Hij deze boosdoener verlossing schonk, tot Zijn diepste staat van vernededering was gekomen. Zijn heerlijkheid was weggevloeid in Gethsémané en voor Kajafas, en Herodus, en Pilatus; zodat er niets zichtbaars meer van was overgebleven. Hij hing naakt aan het kruis, en zo werd onze Heere bespot door een menigte uit het volk, en stierf Hij een benauwde dood.
Hij is “met de overtreders geteld geweest” en Hij is als “aller afschrapsel” geworden. Toch heeft Hij in die toestand van vernedering en doodsbenauwdheid deze wondervolle daad van genade volbracht. Zie, en aanschouw het wonder dat door de Heere werd gedaan, toen Hij van Zijn heerlijkheid was ontledigd, en als een toonbeeld van smart en schande aan het vloekhout hing en Zich aan de oever van de dood bevond! Hoe zeker is het, dat Hij thans grote wonderen van genade tot stand kan brengen, nu Hij weergekeerd is in Zijn heerlijkheid en zit op de troon des lichts! “Hij kan volkomen zaligmaken degenen, die door hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden”. Als een stervende Zaligmaker de moordenaar heeft zalig gemaakt, dan leid ik hier uit af, dat Hij ook nu Hij leeft en regeert, nog meer kan doen. Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde, kan er dan iets zijn, dat de macht van Zijn genade te boven gaat?
Het is niet slechts de toenmalige zwakheid van onze Heere, die de zaliging van de berouwvolle moordenaar zo gedenkwaardig maakt; het is het feit, dat deze stervende boosdoener die zwakheid voor zijn ogen heeft gezien. Kunt u uzelf in zijn plaats stellen, kunt u het uzelf voorstellen terwijl uw blik rust op iemand, die in doodstrijd aan een kruis hangt? Zou u gemakkelijk kunnen geloven, dat dit de Heere der heerlijkheid is, die weldra Zijn koninkrijk zal binnentreden? Het was zeker geen gewoon geloof, dat in zulk een ogenblik in Jezus kon geloven als Heere en Koning. Als de apostel Paulus hier was, en nog een Nieuwtestamentisch hoofdstuk zou willen toevoegen aan het elfde hoofdstuk van de brief aan de Hebreeën, dan zou hij zeker de lijst van merkwaardige voorbeelden van geloof kunnen beginnen met deze moordenaar, die in een gekruisigde, bespotte en stervende Christus geloofde, en tot Hem riep als tot Een, Wiens Koninkrijk zeker komen zal. Het geloof van deze moordenaar was des te merkwaardiger omdat hij zelf in zo’n grote smart en doodsbenauwdheid verkeerde. Het is niet gemakkelijk om geloof te oefenen, als men door dodelijke smarten wordt gefolterd. Onze eigen gemoedsrust is dikwijls grotelijks verstoord geworden door lichaamspijnen. Als wij ons onder zwaar lijden bevinden, dan is het niet gemakkelijk om het geloof te openbaren, dat wij op andere tijden denken te bezitten. Deze mens nu heeft niettegenstaande zijn eigen zware lijden, en niettegenstaande dat hij de Heiland in zulk een droevige toestand zag verkeren, toch geloofd ten eeuwigen leven. Dit is een een geloof dat slechts zelden wordt gezien.
Herinnert u ook, dat hij omringd was van spotters. Het is gemakkelijk om met de stroom af te drijven, maar het is zeer moeilijk om stroomopwaarts te zwemmen. Deze mens had gehoord, hoe de priesters in hun hoogmoed de Heere bespotte, hoe de grote menigte van het volk instemde in de smaadredenen. Ook liet zijn metgezel zich door die geest beheersen, en spotte met hen mee. Wellicht heeft hij dit zelf ook een tijdje gedaan; maar door de genade Gods was hij veranderd, en geloofde hij in de Heere Jezus niettegenstaande de spotternijen, die hij rondom zich hoorde. Hetgeen hem omringde oefende geen invloed op zijn geloof, nee, stervend moordenaar, als hij was, probeerde hij zijn vertrouwen zeker te behouden. Als een vooruitstekende rots in het midden van een bergstroom vaststaande, betuigde hij de onschuld van Christus, terwijl anderen Hem lasterden. Zijn geloof is in zijn vrucht onze navolging waardig. Hij kon geen ander lichaamsdeel vrij bewegen dan alleen zijn tong, en dat lid heeft hij met wijsheid gebruikt, om zijn medekwaaddoener te bestraffen en zijn Heere te verdedigen. Zijn geloof heeft een kloekmoedig getuigenis en een vrijmoedige belijdenis tevoorschijn geroepen. Ik ben niet van plan de moordenaar of zijn geloof te prijzen, maar ik wil Gods genade groot maken, die de moordenaar dat geloof gegeven heeft, en er hem door zalig heeft gemaakt. Ik wil u laten zien, hoe heerlijk de Zaligmaker is, die in zulk een uur zulk een mens heeft kunnen zalig maken en hem een zo groot geloof heeft kunnen geven, hem zo volkomen en zo snel voor de eeuwige gelukzaligheid heeft kunnen toebereiden.
Laat ons nu meteen komen tot het punt van de preek, en dan zullen wij in de eerste plaats opmerken, de mens, die op aarde de laatste metgezel was van onze Heere; ten tweede: dat diezelfde mens onze Heere eerste metgezel was aan de poort van het paradijs; en laat ons dan in de derde plaats letten op de vermaning, die de Heere in deze daad van genade tot ons richt. Moge de Heilige Geest onze overdenking zegenen en vruchtbaar maken!
1. De gekruisigde moordenaar was de laatste metgezel van onze Heere op aarde. Hoe onaantrekkelijk was het gezelschap, dat de Heere koos toen Hij op aarde was! Hij heeft geen omgang gezocht met de godsdienstige Farizeeën, noch met de wijsgerige Sadduceeën, nee, Hij was bekend als “de Vriend van Tollenaren en zondaren.” Wat maakt mij dat blij! Het geeft mij de verzekering, dat Hij ook mij niet weigeren zal om met mij om te gaan. Toen de Heere Jezus mij tot vriend koos, heeft Hij zeker geen keuze gedaan, die Hem eer aanbrengt. Gelooft u, dat het Hem eer heeft aangebracht, toen Hij u tot Zijn vriend maakte? Nee, mijn vrienden, als Jezus Zich niet zeer laag had neergebogen, dan zou Hij niet tot mij zijn gekomen; en indien Hij niet had uitgezien naar de onwaardigste, dan zou Hij niet tot u gekomen zijn.
Dit weet en voelt u zelf ook wel, en u bent er dankbaar voor, dat Hij niet is gekomen om te zoeken rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. Als de grote Geneesmeester is onze Heere Jezus vaak bij de zieken geweest. Hij ging heen waar gelegenheid was om Zijn geneeskunst uit te oefenen. Die gezond zijn hebben de Medicijnmeester niet nodig; zij kunnen Hem niet waarderen; zij bieden Hem geen gelegenheid om Zijn bekwaamheid te tonen, en daarom heeft Hij hun woningen niet bezocht. Ja, in dit geval heeft de Heere toch een goede keuze gedaan, toen Hij u en mij heeft verlost, want bij ons heeft Hij ruimschoots gelegenheid om Zijn barmhartigheid en genade te betonen. Er is in de ontzettende leegte van onze behoeften en zonden ruimte geweest waarin Zijn liefde vrijelijk kon arbeiden, en daarin heeft Hij grote dingen voor ons gedaan, en wij zijn daar blij en dankbaar voor.
Maar opdat niemand van u zou twijfelen en zeggen: “Hij zal Zich nooit verwaardigen om mij aan te zien”, wil ik u opmerken, dat Christus’ laatste metgezel op aarde een zondaar was, en hij was zeker geen gewoon zondaar. Hij had zelfs de menselijke wetten overtreden, want hij was een moordenaar. Men heeft hem ook een rover genoemd, en naar alle waarschijnlijkheid was hij dat ook. De rovers van die dagen moorden bij het roven. Zeer waarschijnlijk was hij een vrijbuiter en in opstand tegen de Romeinse regering, wat hem tot voorwendsel strekte om te kunnen plunderen. Uiteindelijk werd hij gevangengenomen en veroordeeld door een Romeinse rechtbank, die over het algemeen rechtvaardig was in haar oordelen, en in dit geval zonder enige twijfel een rechtvaardig vonnis moet hebben geveld, want hij erkent dit zelf. De boosdoener, die aan het kruis in Christus geloofde, was een veroordeeld misdadiger, die de straf voor zijn misdaden onderging. En dat was de persoon met wie onze Heere het laatst op aarde is omgegaan. Wat heeft heeft Hij de zielen van schuldige mensen lief! Hoe buigt Hij Zich neer tot de diepst gezonken gevallen van het menselijk geslacht!
Tot deze onwaardige onder de mensen heeft de Heere der heerlijkheid, eer Hij dit leven verliet, met onvergelijkbare liefde gesproken. Hij sprak zulke wondervolle woorden tot hem, dat u in de ganse Schrift hun weerga niet kunt vinden. “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Ik denk niet, dat iemand hier in dit kerkgebouw aanwezig is, die door een rechtbank veroordeeld werd, of die men van een vergrijp tegen de gewone eerlijkheid zou kunnen beschuldigen; maar mocht zo iemand zich onder mijn hoorders bevinden, dan zou ik hem willen uitnodigen om genade te zoeken tot verandering van hart en tot eeuwig leven door onze Heere Jezus Christus. Wie u ook bent, u mag zeker tot Hem komen, want ook deze mens is tot Hem gekomen. Hier is een voorbeeld van iemand, die tot het alleruiterste van zonde en schuld is gegaan, en erkend heeft, dat hij dit gedaan heeft. Hij heeft zich niet verontschuldigd; hij zocht geen dekmantel voor zijn zonde; hij was in de handen van de gerechtigheid, veroordeeld om te sterven, en toch geloofde hij in Jezus, en richtte een ootmoedig smeekgebed tot Hem, en zo werd hij terstond verlost en behouden. Laat mij het dus heel duidelijk voor u uitspreken, zodat niemand in dit opzicht zal dwalen. NIEMAND van u is buitengesloten van de oneindige genade van Christus; hoe groot uw zonde en ongerechtigheid ook is, als u in Jezus gelooft, zal Hij u zalig maken.
Deze mens was niet zomaar een zondaar, maar een zondaar die slechts kort te voren ontwaakt was. Ik geloof niet, dat hij ooit ernstig over de Heere Jezus gedacht heeft. Als wij het bericht van de andere evangelisten lezen, heeft hij met de andere boosdoener ingestemd om Jezus te bespotten. En al zou hij zelf geen spottende woorden hebben gebruikt, dan heeft hij er toch in zoverre mee ingestemd, zodat de evangelist hem geen onrecht heeft gedaan, toen hij zei: “Hetzelfde verweten hem ook de moordenaars, die met hem gekruisigd waren.” Maar opeens komt hij tot de overtuiging, dat de Mens, die daar stervende naast hem hangt, meer dan een mens moet zijn. Hij leest het opschrift boven Zijn hoofd, en gelooft dat het de waarheid spreekt: “Deze is Jezus, de Koning der Joden.” En zo gelovende, richt hij zijn gebed tot de Messias, die hij zojuist heeft gevonden, en beveelt zich in Zijn handen. Mijn hoorder, ziet u deze waarheid ook? Ziet u, dat op het zelfde ogenblik, dat iemand weet, dat Jezus de Christus Gods is, hij terstond op Hem kan vertrouwen en door Hem zalig gemaakt kan worden? Een zeker prediker, die een zeer twijfelachtig evangelie verkondigde zei eens: “Denkt u, die vijftig jaar lang in de zonde geleefd heeft, dat u door het bloed van Jezus in één oogwenk rein gemaakt kunt worden?” Ik antwoord: “Ja, wij geloven, dat de zwartste ziel door het dierbaar bloed van Jezus in één ogenblik zo wit wordt gemaakt als sneeuw. Wij geloven, dat de zonden van zestig en zeventig jaren in één oogwenk volkomen kwijtgescholden kan worden, en dat de oude natuur, die al erger en erger werd, in één ogenblik haar dodelijke wond kan ontvangen, terwijl dan terstond het eeuwige leven wordt ingeplant in de ziel.” Zo was het ook met deze mens. Hij had het toppunt van misdadigheid bereikt, toen hij opeens ontwaakte tot de vaste overtuiging dat de Messias zich aan zijn zijde bevond, en hij heeft gelovig op Hem gezien en is het eeuwige leven deelachtig geworden.
Mijn broeders en zusters luister nu goed, als u nooit te voren een godsdienstige overtuiging hebt gehad; als u tot aan dit ogenblik een volslagen goddeloos leven hebt geleid, dan zult u toch, wanneer u gelooft dat Gods dierbare Zoon in de wereld is gekomen om de mensen zalig te maken van hun zonden, en uw zonde oprecht belijdt en op Hem vertrouwt, ONMIDDELIJK verlost worden. Ja, terwijl ik het woord spreek, kan de daad van genade volbracht zijn door Die Heerlijke Jezus Die de Hemel is binnengegaan, toegerust met almachtige kracht om te behouden.
Ik wil proberen om u dit duidelijk voor te stellen. Deze mens, die Christus’ laatste metgezel is geweest op aarde, was een zondaar, die in het ongeluk was gestort. Zijn zonde werd gestraft; hij ontving nu het loon van zijn ongerechtigheid. Ik zie heel vaak mensen, die zich in deze toestand bevinden. Zij hebben een weelderig leven geleid, een leven van buitensporigheid en zorgeloosheid, en nu beginnen zij de storm van de toorn te voelen, die losbarst boven hun hoofd. Zij bevinden zich in een hel op aarde, en zo hebben zij een voorsmaak van de eeuwige ellende. Het berouw knaagt aan hun ziel. Zij kunnen niet rusten; dag en nacht zijn zij ontroerd en benauwd. “Gij zult uw zonde gewaarworden, als zij u vinden zal.” Zij heeft hen gevonden en gevangen, en nu zijn zij in de ijzeren greep van de overtuiging der zonde. Deze mens bevond zich in deze verschrikkelijke toestand, ja wat meer is, hij bevond zich in zijn laatste ogenblikken op aarde. Hij kon niet lang meer leven; de kruisiging moest een noodlottige afloop hebben. Al snel zullen zijn benen worden gebroken om zijn ellendig bestaan te beëindigen. Hij had dus nog maar zeer kort te leven — niet meer dan de spanne tijds tussen de middag en de zonsondergang — maar dit was lang genoeg voor de Zaligmaker, Die machtig is om te behouden. Sommigen zijn bang, dat wij door dit te verkondigen de mensen zullen doen geloven, dat zij met het komen tot Christus nog wel wat kunnen wachten. Ik ben niet aansprakelijk voor hetgeen goddeloze mensen met de waarheid doen; maar ik zal deze waarheid blijven verkondigen. Wanneer u nog slechts één enkel uur te leven hebt, geloof dan in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden. Als u uw woning niet meer kunt bereiken, maar op de weg ernaartoe sterft, en u gelooft in de Heere Jezus, dan zult u zalig worden. Als u ziet op Jezus en op Hem vertrouwt zal Hij u een nieuw hart en een rechten geest geven en uw zonden uitdelgen. Dat is de heerlijkheid van Christus’ genade. Hij werd het laatst voor Zijn dood gezien in gezelschap van een veroordeeld misdadiger, tot wie Hij met grote liefde heeft gesproken. O, kom dan u schuldigen, en Hij zal ook u genadig aannemen!
Deze mens, die Christus het laatst verlost heeft, heeft ook geen gelegenheid gehad om goede werken te doen. Als de zaligheid door goede werken verkregen kon worden, dan zou hij die zaligheid nooit deelachtig zijn geworden, want hij was met handen en voeten vastgehecht aan het kruis. Hij was in de volslagen onmogelijkheid om ook maar één enkele daad van gerechtigheid te doen. Hij kon nog een goed woord spreken, maar dit was ook alles. Tot daden was hij niet in staat, en als zijn zaligheid afhankelijk was geweest van veel arbeid, zeker, dan had hij nooit zalig kunnen worden. Hij was een zondaar die geen langdurig berouw over zijn zonden kon tonen, want hij had nog maar een zeer korte tijd te leven. Hij heeft geen maanden en jaren in zware, bittere overtuigingen van zonde kunnen doorbrengen, want zijn tijd werd met ogenblikken gemeten, en hij bevond zich aan de rand van het graf. Het einde was nabij, en toch kon de Zaligmaker hem redden, en Hij heeft hem ook zo volkomen verlost, dat de zon niet onderging voor hij met Christus in het paradijs was.
De zondaar, die ik u zeker niet in te donkere kleuren heb geschetst, was iemand die in Jezus geloofde, en zijn geloof beleed. Hij heeft op de Heere vertrouwd. Jezus was Mens, hij heeft Hem zo ook genoemd; maar hij wist dat Hij ook de Heere was, en hij heeft Hem ook aldus genoemd, zeggende: “Heere, gedenk mijner”. Hij had zo’n groot vertrouwen in Jezus, dat hij niets meer van Hem vroeg dan dat Hij hem zou gedenken, als Hij in Zijn koninkrijk zou zijn gekomen. Helaas, geliefden, de grote moeilijkheid met sommige van u is, dat u alles van de Heere Jezus weet, en dat u toch niet op Hem vertrouwt. Jaren geleden was u van plan om uzelf in vertrouwen aan Jezus over te geven; maar nog steeds bent u er nog even ver vandaan als toen. Deze man aarzelde niet; hij greep de enige hoop op zijn behoud met beide handen aan. Hij heeft de overtuiging dat Jezus de Messias was, niet als een dood geloof in zijn boezem gesloten gehouden, nee, hij heeft de overtuiging doen overgaan in vertrouwen en in gebed: “Heere gedenk mijner, als Gij in Uw koninkrijk zult gekomen zijn”. Ach, mocht de Heere in Zijn oneindige genade toch geven, dat velen van u nu hun vertrouwen stellen op mijn Heere! U zult behouden worden, daar ben ik zeker van. Als u niet verlost wordt na op Christus te hebben vertrouwd, dan moet ook ik alle hoop opgeven, het is alles wat wij gedaan hebben: wij hebben op Jezus gezien en het leven ontvangen, en wij blijven het leven bezitten omdat wij op de levende Zaligmaker blijven zien. Ach dat u vandaag nog uw zonde mocht voelen en op Jezus wilde zien, op Hem vertrouwen en dat vertrouwen belijden!
Erkennende, dat Hij de Heere is tot heerlijkheid Gods, des Vaders, moet u en zult u zalig worden. Het was ten gevolge van het bezit van dit zaligmakend geloof, dat deze arme mens het ootmoedig, doch zo zeer gepast gebed heeft kunnen bidden: “Heere gedenk mijner.“ “Dit is niet veel gevraagd” zou men al licht denken; maar in de zin waarin hij dit verstond, was het alles wat een heilbegerig hart kan wensen. Als hij dacht aan het koninkrijk, dan had hij zulke heldere denkbeelden over de heerlijkheid van de Verlosser, dat hij voelde voor de ganse eeuwigheid gered en behouden te zijn als de Heere maar aan hem dacht. Toen Jozef in de gevangenis was, heeft hij de schenker van de koning gevraagd om hem te gedenken als hij weer in zijn ambt hersteld zou zijn; maar hij vergat hem. Onze Jozef zal nooit een zondaar vergeten, die vanuit de diepte des kerkers tot Hem heeft geroepen. In zijn koninkrijk gedenkt hij het zuchten en kermen van arme zondaren, die gebukt gaan onder de bewustheid van schuld. Kunt u heden niet bidden en u aldus een plaats verzekeren in de herinnering van de Heere Jezus?
Zo heb ik geprobeerd u het beeld van die mens schetsen; maar mijn proberen zal vruchteloos geweest zijn, als ik u niet duidelijk heb doen zien, dat al wat deze moordenaar is geweest, een beeld is van hetgeen u bent. U bent die moordenaar gelijk, als u zich aan grote overtreding hebt schuldig gemaakt, als u geleefd hebt zonder u te bekommeren om de dingen van de eeuwigheid. Maar dan kunt u ook doen wat de moordenaar gedaan heeft; u kunt geloven, dat Jezus is de Christus, en uw ziel in Zijn handen bevelen, en dan zal Hij u even zeker zalig maken, zoals hij bij de veroordeelde moordenaar heeft gedaan. “Die tot mij komt,” zegt Jezus, “zal ik geenzins uitwerpen.” Dat betekent, dat als u tot Hem komt en Hem vertrouwt, wie u ook mag zijn, Hij u, onder generlei omstandigheden, zal uitwerpen. Bent u dit? Beseft u, dat dit voor u is, dat als u tot Hem komt u het eeuwige leven zult vinden?
2. Ik wens u in de tweede plaats te doen opmerken dat deze mens de metgezel was van onze Heere aan de poorten van het Paradijs. Ik zal mij nu niet in bespiegelingen begeven omtrent de vraag, waar onze Heere heenging nadat Hij het lichaam dat aan het kruis hing, had verlaten. Volgens de Schrift is Hij neergedaald tot in de onderste delen van de aarde, opdat Hij alzo hetgeen vervullen zou. Maar Hij is zeer snel door het gebied van de dood heengegaan. U herinnert zich vast nog dat Hij ongeveer twee uur voor de moordenaar is gestorven, en gedurende die tijd straalde de glans der eeuwige heerlijkheid door de onderwereld, en zij schitterde aan de poorten van het paradijs juist op het ogenblik, toen de begenadigde en verloste moordenaar de eeuwige wereld binnentrad. Wie is het die daar tegelijk met de Koning der ere door de paarlen poort heengaat? Wie is die bevoorrechte metgezel van de Verlosser? Is het een verheerlijkte martelaar? Is het een getrouwe apostel? Is het een aartsvader, zoals Abraham; of een vorst als David? Nee het is geen van deze. Zie, en verwonder u over de vrijmachtige genade van God. Hij, die daar met de Koning der ere de poort van het paradijs binnentreedt is een moordenaar die op het ogenblik van zijn sterven verlost werd. Jazeker! Er zijn laatste, die de eersten zullen zijn.
En nu wens ik u hier te wijzen op het neerbuigende in deze keuze van de Heere. De metgezel van de Heere der heerlijkheid, voor wie de Cherub zijn vlammend zwaard ter zijde wendt, is geen grote der aarde, maar een pas bekeerde boosdoener. En waarom? Ik denk, dat de Heiland hem meegenomen heeft als een voorbeeld van hetgeen Hij doen kan. Het was alsof Hij zei tot de hemelse heirscharen zei: “Ik breng een zondaar met Mij, die een voorbeeld is van al de overige.” Hebt u nooit gehoord van de man, die droomde, dat hij aan de buitenzijde stond van de poort des hemels? Terwijl hij daar stond hoorde hij een zeer liefelijke muziek van een groep van eerwaardige personen, die op weg waren naar de heerlijkheid. Zij traden de hemelse portalen binnen en er ontstond een groot gejuich. Op zijn vraag: “Wie zijn dat?” werd hem gezegd, dat dit de broederschap was der profeten. Hij zuchtte en sprak: “Helaas! Ik behoor niet tot deze”. Hij wachtte noch een tijdje, en wederom naderde een groep van blinkenden, en ook deze traden met blijde halleluja’s de hemel binnen; en toen hij vroeg: “Wij zijn deze, en vanwaar komen zij?” luidde het antwoord: “Dat is het heerlijk gezelschap der apostelen.” Wederom zuchtte hij en zei: “Ik kan met hen niet binnengaan”. Toen kwam er wederom een groep van mensen, gekleed met witte klederen en met palmen in de hand, en deze gingen te midden van groot gejuich de hemelstad binnen. Hij vernam dat dit de edele schare van martelaren was, en wederom weende hij en zei: “Met deze kan ik niet binnengaan.” Uiteindelijk hoorde hij de stemmen van een grote menigte mensen, het was een nog veel talrijker gezelschap dat naderde, en onder deze bevonden zich Eahab en Maria Magdalena, David en Petrus, Manasse en Saulus van Tarsen, en in het bijzonder viel zijn oog op de moordenaar, die aan de rechterhand van Jezus was gestorven. Deze allen traden binnen — het was een vreemdsoortig gezelschap. Met grote belangstelling vroeg hij: “Wie zijn dezen?” En het antwoord luidde: „Dit is het heirleger van zondaren, die door genade zalig zijn gemaakt.” Toen werd hij zeer verblijd, en sprak: “Met deze kan ik binnengaan.” Maar nu dacht hij, dat er bij de aankomst van dit gezelschap geen gejuich zou worden vernomen, en dat zij zonder lied of psalm de hemel binnen zouden gaan; maar zie, er scheen zich een zevenvoudig halleluja te verheffen tot lof van de God der liefde; want er is blijdschap voor de engelen Gods over zondaars, die zich bekeren.
Iedere arme ziel, die zich noch in staat voelt om Christus te dienen, om vooralsnog voor Hem te lijden, nodig ik uit om toch met andere gelovige zondaren te komen in het gezelschap van Jezus, die thans de deur voor ons heeft geopend.
En merk nu ook op het heerlijke van de plaats, tot welke de Heere deze boeteling heeft geroepen. Jezus zei: “Heden zult gij met mij in het paradijs zijn.” Het paradijs is een hof die vervuld is van alles wat liefelijk en schoon is. De hof Eden is het type van de hemel. Wij weten dat het paradijs de hemel betekent, want de apostel spreekt van een mens die opgetrokken is geweest in het paradijs, en dit heeft hij even tevoren de derde hemel genoemd. Onze Heere bracht deze stervenden moordenaar in het paradijs van oneindige verlustiging, en daar zal Hij ook een iegelijk van ons, zondaren, brengen, die in Hem geloven. Als wij op Hem betrouwen, dan zullen wij ten laatste met Hem in het paradijs zijn.
Het volgende woord is nog kostelijker. Merk op het heerlijke van het gezelschap, waarin deze zondaar wordt ingeleid: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Indien de Heere zei: Heden zult gij met Mij zijn, dan zou het voor ons niet nodig zijn dat Hij hieraan nog iets toevoegt; want waar Hij is, daar is voor ons de hemel. Hij heeft er dit woord “paradijs” aan toegevoegd, omdat anders niemand zou hebben kunnen gissen, waar Hij heen ging. Denk hieraan, ziel, die nog zoveel schoonheid derft, u zult voor eeuwig wonen met Hem, die volmaakt schoon, gans en al begeerlijk is. U, armen en nooddruftigen, u zult met Hem zijn in de gelukzaligheid, in Zijn heerlijkheid, in Zijn volkomenheid. Waar Hij is, en gelijk Hij is, zult u ook zijn. De Heere kijkt vandaag in uw wenende ogen, en zegt: Arme zondaar, eens zult u met Mij zijn. Mij dunkt, ik hoor u zeggen: “Heere, dat is een te grote zaligheid voor zulk een grote zondaar als ik ben.“ Maar Hij antwoordt: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom zal Ik u trekken met goedertierenheid totdat u bent, waar Ik ben. De kracht en nadruk van de tekst is gelegen in de spoed van dit alles. “Voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” “Heden.”
U zult geen eeuwen lang in een vagevuur doorbrengen; nee, u zult terstond toebereid zijn voor de hemelse gelukzaligheid en haar terstond genieten. Deze zondaar bevond zich zeer dicht bij de poorten van de hel, maar de almachtige genade heeft hem opgeheven, en de Heere zeide: “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Wat een overgang! Van het kruis naar de kroon, van de doodsbenauwdheid op Golgotha in de heerlijkheid van het Nieuwe Jeruzalem! In die weinige uren was de bedelaar opgeheven van de mesthoop en onder vorsten gesteld. “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Toen de zon nog hoog aan de hemel stond was deze zondaar afzichtelijk in zijn ongerechtigheid; en toen zij zich ten ondergang neigde, was diezelfde zondaar, gekleed in reine witte klederen, aangenomen in de Geliefde, in het paradijs Gods. Kunt u zich deze verandering voorstellen? Kunt u het begrijpen? O glorierijke zaligmaker! Welke wonderen kunt U niet tot stand brengen! En hoe snel worden die grote daden door U gewerkt!
Let ook op de majesteit van de genade in deze tekst. “Voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Onze Heere geeft Zijn Eigen wil als de reden voor de zaligheid van deze man. “Ik zeg.” Dit zegt Hij, die het recht heeft aldus te spreken. Hij is het, die Zich zal ontfermen, diens Hij Zich zal ontfermen, en barmhartig zijn, dien Hij barmhartig is. Hij spreekt koninklijk. “Voorwaar zeg Ik u.“ De Heere is een Koning, in Wiens woord macht is. Wat Hij zegt kan door niemand weersproken worden. Hij, die de sleutelen heeft der hel en des doods, zegt: “Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Wie zal de vervulling van dit woord beletten? Merk op de zekerheid hiervan. “Voorwaar,” zegt Hij. Aan het kruis is onze gezegende Heere tot Zijn gewone majestueuze wijze van spreken teruggekeerd, terwijl Hij onder grote lichaamssmart het hoofd omwendde en zijn bekeerling aanzag. Hij was gewoon Zijn prediking te beginnen met een “Voorwaar, voorwaar, zeg ik u,” en nu Hij op het punt is van te sterven, gebruikt Hij wederom die geliefkoosde spreekwijze, en zegt “Voorwaar!” Om Zijn boeteling de stelligste verzekering te geven, zegt Hij: “Voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Daarin had hij de volstrekte en onbetwistbare zekerheid, dat hij, schoon hij moest sterven, toch zou leven, en zich met zijn Heere in het paradijs zou bevinden. Aldus heb ik u getoond, dat onze Heere de paarlenpoort is binnengegaan in gezelschap van iemand, aan wie Hij dit had beloofd.
Waarom zouden u en ik ter bestemder tijd ook niet deze paarlenpoort binnentreden, bekleed met Zijn verdiensten, gewassen in Zijn bloed, steunende op Zijn macht? Een dezer dagen zullen de engelen van u en van mij zeggen: “Wie is deze, die daar opklimt uit de woestijn, en liefelijk leunt op haar liefste?” De blinkende schare zullen verbaasd zijn, als zij sommigen van ons zullen zien komen. Als u tot heden een leven van zonde hebt geleid, maar u nu bekeert, zodat u de hemel binnen zal treden, wat een verbazing zal er dan heersen op de gouden straten! In de tijd van de eerste christengemeenten werd Marcus Caius Victorinus bekeerd; maar hij was toen reeds zó oud geworden, en hij had zich aan zulke grove zonden schuldig gemaakt, dat de opziener van de gemeente en alle leden aan hem twijfelden. Hij gaf hun echter de duidelijke bewijzen, dat hij de goddelijke verandering ondergaan had, en toen ontstond er een groot gejuich, en riep men vol vreugde: “Victorinus is christen geworden!” Ach, dat sommigen van u, die grote zondaars zijt, behouden mochten worden! Hoe zouden wij ons dan over u verheugen! Waarom ook niet? Zou het God niet verheerlijken? De verlossing van deze veroordeelde moordenaar heeft onze Heere vermaard doen worden tot op de huidige dag vanwege Zijn grote goedertierenheid; zou dit dan niet ook met u zo zijn? Zouden de heiligen geen “Halleluja” aanheffen, als zij hoorden, dat sommigen van u over zijn gegaan van de duisternis in Gods wonderbaar licht? Gelooft in Jezus, en het zal geschieden.
III. En nu kom ik tot mijn derde en meest praktische punt. Namelijk, wat de Heere ons in dit alles te zeggen heeft. Ja, de duivel zou op dit moment wel graag voor u willen preken; ja, hij zou zeer graag voor u staan om voor u te prediken, maar dit kan hem niet worden toegelaten. Terug! Weg vanhier, jij leugenspreker! Toch zou het mij niet verwonderen, als hij straks toegang verkrijgt tot sommigen van u, en dan zal hij u toefluisteren: ”U ziet dus, dat u op het laatste ogenblik nog bekeerd kunt worden. Stel u bekering en geloof dus maar uit, u kunt op uw sterfbed nog vergeving ontvangen.” Mijn vrienden, u weet, wie het is, die u door deze inblazing in het verderf wil storten. Hebt een afschuw van zijn bedrieglijke leer. Wees toch niet ondankbaar, omdat God vriendelijk is. Terg de Heere toch niet, omdat Hij lankmoedig is. Zulk een handelwijze zou onwaardig en ondankbaar zijn. Stelt u niet bloot aan zulk een ontzettend gevaar, omdat een enkeling eraan is ontkomen. De Heere zal allen aannemen, die zich bekeren, maar hoe weet u, dat u zich bekeren zult? Het is waar: de éne boosdoener werd verlost — maar de andere boosdoener ging verloren. De één werd behouden, en wij mogen niet wanhopen; de ander ging verloren, en wij mogen niet roekeloos zijn. Mijn vrienden, ik vertrouw erop dat u niet van zo’n duivelse aard bent, dat u aan de goedertierenheid van God een argument ontleent om in de zonde te volharden. Als u dit wel doet, dan kan ik u dit alleen zeggen: uw veroordeling zal rechtvaardig zijn; u zult alleen uzelf kunnen verwijten.
Luister naar het onderwijs van de Heere; zie de heerlijkheid van Christus in de verlossing. Hij is bereid om op het laatste ogenblik zalig te maken. Hij was op het punt om van hier te gaan; Zijn voet was reeds op de drempel van het huis des Vaders. Daar komt deze arme zondaar, ter elfder ure, en de Heiland ziet hem aan met een vriendelijke blik, en verklaart, dat hij zonder deze verdwaalde niet in zal gaan. Aan de poort staande betuigt Hij, dat deze zoekende ziel met Hem zal binnentreden. Hij had tijd genoeg gehad om vroeger te komen: u weet, hoe geneigd wij zijn om te zeggen: “U hebt tot het laatste ogenblik gewacht. Ik sta op het punt van om te vertrekken, ik kan u nu niet te woord staan.” Onze Heere bevond zich toen in de doodstrijd, en toch leent Hij het oor aan deze stervende misdadiger, en vergunt hem om in Zijn gezelschap de hemelse portalen door te gaan. Jezus kan de zondaars gemakkelijk zalig maken, voor wie Hij zulk een moeilijke dood is gestorven. Jezus verlustigt er zich in om zondaren te bevrijden van het neerdalen in de poel. U zult gelukkig zijn, als u verlost bent, maar u zult niet half zo gelukkig zijn als Hij, wanneer Hij u verlost zal hebben. Hij komt tot ons vol van tederheid, met tranen in de ogen, met goedertierenheid in Zijn handen en met liefde in Zijn hart. Geloof toch dat Hij een groot Zaligmaker is van grote zondaren. U zult ondervinden, dat uw overtredingen weggedaan zijn, dat uw zonden eens voor altijd vergeven zjjn, wanneer u nu op Hem vertrouwt.
Deze mens geloofde, dat Jezus de Christus was, en terstond eigent hij zich die Christus nu toe. Hij zeide: “Heere, gedenk mijner.” Jezus zou hebben kunnen antwoorden: “Wat heb Ik met u te doen, en wat hebt u met Mij te doen? Wat heeft een moordenaar van doen met de Volmaakte?“ Velen van u, brave lieden, probeert zover mogelijk weg te blijven van de dwalende en de gevallene. Zij konden uw onschuld wel eens bezoedelen! De maatschappij eist, dat wij niet gemeenzaam om moeten gaan met mensen, die haar wetten hebben overtreden. Wij moeten niet met hen gezien worden, want dat zou ons in opspraak brengen. Wat een schandelijk denkbeeld! Is er iets, dat oneer kan brengen over zodanige als wij van nature en door onze eigen handelingen zijn? Als wij onszelf kennen voor God, dan zijn wij onteerd genoeg in en door onszelf. Is er in de ganse wijde wereld wel iemand, die slechter is dan wij zijn, zoals wij ons zien in de zuivere spiegel van Gods Woord? Zodra iemand gelooft, dat Jezus de Christus is, laat hij zich dan aan Hem vastklemmen. Op het ogenblik dat u gelooft, dat Jezus de Zaligmaker is, grijp Hem aan als uw Zaligmaker. Jezus is in de wereld gekomen om zondaren zalig te maken; grijp Hem dan aan als de uwe, want het koninkrijk der hemelen wordt geweld aangedaan door de stoutmoedigheid van het geloof. Als u op Hem vertrouwt, dan moet Hij u zalig maken.
Merk ook op dat het geloof een onmiddellijke kracht en uitwerking heeft. “Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.” Op het moment dat hij geloofd, geeft Christus hem het zegel van zijn geloof in de volle verzekerdheid, dat hij voor eeuwig met Hem zal zijn in Zijn heerlijkheid. O geliefden, wanneer u op dit moment gelooft, dan zult op dit moment zalig worden! God geve door de rijkdom van Zijn genade dat u nu op deze plaats en op dit moment tot Zijn zaligheid gebracht mag worden.
Zie ook op de nabijheid der eeuwige dingen. Sta hier eens een ogenblik bij stil. De hemel en de hel zijn geen van beide ver van ons verwijderd. Als wij het gordijn konden scheuren dat ons scheidt van het ongeziene! Het is alles daar tegenwoordig en zeer nabij. “Heden” zei de Heere, binnen drie of vier uren op zijn langst, “zult gij met Mij in het paradijs zijn,“ zó dichtbij is het. Een staatsman heeft ons de uitdrukking geschonken van op een meetbare afstand te zijn. Wij zijn allen op meetbare afstand van de hemel en van de hel. Als er een moeilijkheid bestaat om die afstand te meten, dan is zij eerder in de kortheid dan in de lengte er van gelegen. Ach! Dat wij, in plaats van op lichtzinnige wijze te spreken of te denken over deze dingen, omdat zij zover lijken te zijn, ze met ernst mochten realiseren omdat zij zo heel nabij zijn. Heden, eer de dag nog ten einde is, kan iemand van u, die nu nog op zijn plaats zit, zelf de werkelijkheid aanschouwen van de Hemel of van de hel. Het is dikwijls gebeurd, dat iemand van onze hoorders gestorven was, eer de volgende sabbat was aangebroken. Dat kan ook nu gebeuren. Denk hieraan, en laten de eeuwige dingen des te sterker indruk op u maken omdat zij zo nabij zijn.
En verder, weet dat u, als u in Jezus gelooft, toebereid bent voor de hemel. Het kan zijn, dat u nog twintig, of dertig, of veertig jaar op aarde te leven hebt om Jezus te verheerlijken, en als dit zo is, wees dan dankbaar voor dit voorrecht. Maar als u geen uur meer te leven hebt, dan zou uw plotselinge dood niets veranderen aan het feit, dat die in de Zoon van God gelooft, geschikt is voor de hemel. Zeker, als er behalve het geloof nog iets nodig is om ons geschikt te maken voor het
paradijs, dan zou deze moordenaar nog wel wat langer op aarde hebben moeten blijven; maar nee! In de morgen is hij nog in zijn natuurlijke staat, op de middag komt hij in de staat der genade, en met zonsondergang is hij in de staat der heerlijkheid. De vraag is nooit of een bekering op een sterfbed aangenomen wordt, zo zij oprecht is; nee, de vraag is alleen: is zij oprecht? Zo ja, dan zal die mens, indien hij vijf minuten na zijn eerste geloofshandeling sterft, even veilig zijn als wanneer hij de Heere vijftig jaar lang had gediend. Als uw geloof oprecht is, en u sterft één minuut nadat u in Christus hebt geloofd, dan zult u toegelaten worden in het Paradijs, al hebt u dan ook niet de tijd gehad om goede werken te tonen als vrucht van uw geloof. Hij, die in het hart leest, zal op de vlezen tafelen uw geloof geschreven zien, en Hij zal u aannemen door Jezus Christus, al zijn dan ook voor het oog van de mensen geen tekenen van genade zichtbaar geweest.
Ik besluit met te herhalen, dat de bekering en de zaliging van de moordenaar aan het kruis niet als een uitzondering mag beschouwd worden. Daarmee ben ik begonnen, en daarmee wens ik te eindigen, omdat vele half-en-half evangeliepredikers zo ontzettend bevreesd zijn om de vrije genade van God te verkondigen. Ik heb eens gelezen — en ik geloof dat het waar is — dat sommige leraars het Evangelie prediken zoals ezels distels eten, namelijk uiterst voorzichtig. Ik, daarentegen, wens het Evangelie geheel vrijmoedig te prediken. Ik koester niet de minste vrees in deze. Als iemand van uw misbruik maakt van de leer der vrije genade, dan is dat niet mijn schuld. Wie verloren wil gaan, kan dit even goed doen door het Evangelie te verdraaien en te verwringen als door iets anders. Ik kan de verzinselen, de “vele vonden” van verdorven harten niet beletten, mijn roeping is het om het Evangelie te verkondigen in al zijn volheid van genade, en aan die roeping zal ik getrouw zijn. Indien de bekering van de moordenaar aan het kruis een buitengewoon geval, een uitzondering was op de regel, dan zou betreffende zo belangrijk een feit wel een wenk, een aanduiding zijn gegeven. Er zou een omtuining gemaakt zijn rondom deze uitzondering op iedere regel. Zou de Heiland deze stervende mens niet toegefluisterd hebben: “Gij bent de enige, die Ik aldus zal behandelen?” Telkens als ik iemand een buitengewone gunst bewijs, moet ik er bij zeggen: “Spreek hier niet van aan anderen, want anders zal ik, als het ware, belegerd worden door mensen, die dezelfde gunst van mij zullen vragen.” Als de Heiland bedoeld had, dat dit een op zichzelf staand geval zou blijven, dan zou Hij stil en beschroomd tot hem hebben gezegd: “Laat niemand dit weten, maar heden zult gij met Mij in het koninkrijk zijn.”
Nee, onze Heere sprak openlijk, en zij, die Hem omringden, hoorden wat Hij zei. En daarenboven, de door de Heilige Geest gedreven schrijver heeft het opgeschreven. Als het een buitengewoon geval zou zijn, dan zou het in het Woord Gods niet staan opgetekend. De mensen maken hun daden niet bekend in de nieuwsbladen, indien zij geloven dat andere hierdoor verwachtingen van hen zullen koesteren, waaraan zij niet kunnen voldoen. De Heiland heeft dit wonder van genade doen meedelen in het Evangelie, omdat Hij wilde, dat het aan iedereen bekend zou worden gemaakt. Hij kan volkomen zalig maken, Hij kan de grootste zondaar zalig maken, want Hij heeft deze moordenaar zalig gemaakt. Dit zou niet vermeld zijn geworden, als er een hoop door werd opgewekt, die Hij niet kon vervullen. Alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven, en niet tot onze teleurstelling. Ik bid u dan, zo iemand van u nog niet op de Heere Jezus heeft vertrouwd, kom dan nu, en vertrouw op Hem, vertrouw volkomen op Hem, vertrouw op Hem alleen, vertrouw terstond op Hem,
Want er wordt in Jezus wonden
Heil gevonden;
Hij droeg onze last voor ons.
Ja, wij mogen in vertrouwen
Opwaarts schouwen,
In de troost van het Zoenverbonds.