Gepubliceerd op donderdag 26 november 1903, Uitgesproken door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle te Newington.
Daniël, dienaar van de levende God, heeft uw God, Die u voortdurend vereert, u van de leeuwen kunnen verlossen? Daniël 6:21
Het rijk van Babylonië en Chaldea kwam in handen van een nieuwe dynastie, en koning Belsazar werd tijdens een nachtelijke aanval op zijn hoofdstad om het leven gebracht. In diezelfde nacht had hij Daniël nog in scharlaken gehuld en hem tot derde heerser van het koninkrijk benoemd. Deze samenloop van omstandigheden bleek bijzonder gunstig, want indien Daniël in de anonimiteit was gebleven, zou hij waarschijnlijk nooit de aandacht van Darius hebben getrokken. Toen Darius hem echter in het paleis zag, gekleed in scharlaken, was het vanzelfsprekend dat hij informeerde naar zijn identiteit en achtergrond. De faam van Daniëls wijsheid verspreidde zich snel, en het feit dat hij tweemaal de dromen van Nebukadnezar had uitgelegd en zojuist met verbazingwekkende nauwkeurigheid de val van Belsazar en de verovering van de stad door de Meden en Perzen had voorspeld, werd gretig doorverteld.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat Darius Daniël opmerkte, zijn karakter beoordeelde, zijn gedrag observeerde en hem na verloop van tijd tot eerste minister van zijn rijk benoemde. Daniëls voorspoed en eer wekten echter de jaloezie van de andere hovelingen.
Vervuld van wrok en verteerd door afgunst smeedden ministers en prinsen een complot om hem door lasterlijke beschuldigingen ten val te brengen. Men zegt wel eens dat ‘elke stok goed is om een hond te slaan.’ Dus zochten zij naar ieder mogelijk aanknopingspunt om hem aan te vallen. Het lijdt geen twijfel dat zij hem voortdurend in de gaten hielden, gretig uitkijkend naar een misstap, terwijl zij hem tegelijkertijd op schijnheilige wijze vleiden. Kunnen ze een fout ontdekken in zijn administratie? Kunnen ze de onpartijdigheid van zijn oordeel in twijfel trekken? Vinden ze een gebrek aan loyaliteit in zijn bestuur? Of kunnen ze iets aanmerken op zijn privéleven? Niets van dit alles.
Maar is er dan werkelijk niets tegen hem te vinden? Is Daniël werkelijk zo rechtschapen dat hij hen in alles de baas is? Ik kan mij goed voorstellen dat zij hem overal hebben gevolgd, tot hun gezichten vertrokken van frustratie over hun vergeefse pogingen om iets te vinden om hem te beschuldigen; dat zij zelfs spionnen hebben ingezet om rondom zijn huis te sluipen en zijn doen en laten te observeren; en dat zij zich niet hebben geschroomd om tot de laagste listen hun toevlucht te nemen, onverschillig voor de schade die zij daarmee zichzelf berokkenden, zolang zij zijn ondergang maar konden bewerkstelligen.
Maar Daniëls integriteit bleek bestand tegen al hun machinaties. Hoe nauwlettender zij hem observeerden, des te duidelijker werd het dat hij altijd ijverig, discreet en vroom was. Daniël was zo gewetensvol en consequent, zowel in zijn karakter als in zijn handelen, dat iedere poging om hem in de val te lokken, op niets uitliep.
Uiteindelijk bedenkt de duivel, die zelden om listen verlegen zit, een nieuw plan. O satan, hoe sluw ben je toch! ‘Laten we een nieuwe wet ontwerpen,’ zeggen zij, ‘die zijn vroomheid en zijn patriottisme tegenover elkaar zal plaatsen. Hij is een Hebreeër van geboorte en gelooft met heel zijn hart slechts in één God. Hij verafschuwt onze goden, minacht onze tempels, hecht geen waarde aan de prachtige beelden die wij aanbidden, en bidt driemaal daags tot een onzichtbare Beschermer die hij ‘de levende God, Jehovah’ noemt. Deze eigenaardigheden bieden ons ongetwijfeld een gelegenheid om hem te strikken.’
Zo staken zij hun boosaardige hoofden bij elkaar en bedachten een uiterst sluwe valstrik. Maar hoe geraffineerd hun plan ook was, uiteindelijk zouden zij zelf ten onder gaan aan de val die zij voor een ander hadden opgezet. Zij slaagden erin de koning bij hun snode plan te betrekken en hem zodanig in de val te lokken dat hij ofwel zijn favoriete hoveling moest opofferen, ofwel zijn eigen geloofwaardigheid in gevaar moest brengen en de heilige tradities van het rijk moest schenden.
Er werd een koninklijk besluit opgesteld en een decreet uitgevaardigd dat het gedurende dertig dagen verbood om iets te vragen, hetzij aan God, hetzij aan mensen. Hoe absurd! Maar wanneer is er ooit een despoot geweest die niet vroeg of laat zijn verstand verloor? De hartstocht voor macht, wanneer deze ongebreideld wordt bevredigd, voert een mens tot de grootste dwaasheid en drijft hem tot uitzinnige ijdelheid.
In zo’n benarde positie bevond de vorst zich, die zich gemakkelijk liet overhalen tot het uitvaardigen van het beruchte edict. Hoe zou Daniël zich in deze netelige situatie redden? Zou hij het verstandig achten om zijn post te verlaten en zich terug te trekken? Nee, Daniël was van een karakter dat boven dergelijke politieke overwegingen stond. Toch zou men kunnen denken dat hij, als hij moest bidden, zich wellicht in een kelder zou terugtrekken, of zijn smeekbeden tot God zou richten op een afgelegen plek waar hij geen aandacht zou trekken. Zijn gebeden zouden immers in de hemel worden gehoord, ongeacht de plaats van waaruit zij werden uitgesproken. Of wellicht zou het verstandig zijn geweest om het hardop uitspreken van gebeden tijdelijk achterwege te laten en zijn smeekbeden in stilte te doen. Daniël echter, als dienaar van de levende God, verachtte het om zich op dergelijke lafhartige wijze aan te passen. Een van de oude schrijvers noemt hem terecht Cœur de Lion, want hij bezat het hart van een leeuw. Hij betrad de leeuwenkuil als een leeuw, niet met de wreedheid van de dieren uit het woud, maar met een veel grotere moed.
Zijn geweten tegenover God was zuiver, en de weg die hij voor zijn medemensen volgde was helder. Zijn waarheidsliefde stond hem niet toe een opportunist te zijn. Hij wijzigde zijn gewoonte niet, maar ging naar boven, zich er terdege van bewust dat dit gelijkstond aan het beklimmen van het schavot. Hij knielde neer, vouwde zijn handen, met de ramen geopend in de richting van Jeruzalem, in het volle zicht van zijn tegenstanders, en bad daar driemaal daags, zoals hij altijd had gedaan. Hij bad openlijk, niet uit ostentatie, maar meer in de geest van een protestant dan in de houding van een farizeeër. Hij zocht geen eer, maar deinsde evenmin terug voor gevaar. Schande ondergaan of smaad verdragen omwille van de gerechtigheid was reeds lang zijn vaste gewoonte, en nu hem een snelle dood dreigde te wachten, week hij daar niet van af.
Hoor die snelle voetstappen door de straten van Susa. Alle leiders en prinsen komen bij elkaar; er is duidelijk iets aan de hand, want zij willen de koning spreken. Zij komen hem melden dat zij Daniël hebben betrapt op de verschrikkelijke misdaad van bidden! Was dat werkelijk een nieuwe overtreding? Zeker niet. De eerste mens die ooit stierf, werd reeds het slachtoffer van zijn geloof; en zo is dit, naar ik meen, eeuwenlang beschouwd als een van de zwaarste misdrijven die een mens tegen de samenleving kan begaan. Zij die de levende en ware God dienen, zullen in elk tijdperk onvermijdelijk het mikpunt worden van de spot van de opportunisten. Ook vandaag de dag zijn er velen die niets zozeer verafschuwen als een religieus mens. Geen enkel scheldwoord uit het boek der schandalen lijkt grof genoeg voor iemand die in alles eer betoont aan God. Een ongelovige kan eerlijk, intelligent en respectabel zijn, maar een oprechte christen wordt steevast als hypocriet bestempeld. Weg met zo iemand; zijn geweten is even aanstootgevend als zijn geloof! Er is tolerantie voor iedereen die zich naar de mode van de dag voegt, maar geen tolerantie voor wie gelooft dat de wetten van de hemel het leven op aarde behoren te regeren.
Zij verzekerden de koning dat de wetten van zijn rijk ongeschonden moesten blijven; als ware trouwe en loyale onderdanen zouden zij voor geen prijs een wet overtreden! ‘Uw monarchie zal ten onder gaan als uw koninklijke decreten niet worden gerespecteerd!’ roepen zij uit. Zo bezorgd zijn zij om het algemeen welzijn en zo toegewijd aan de eer van de koning, dat zij, zelfs indien dit betekent dat hun dierbare vriend Daniël in de leeuwenkuil wordt geworpen, koste wat het kost de waardigheid van de koning en de majesteit van zijn keizerlijk edict willen handhaven. De koning beseft dat hij in de val is gelokt, maar ziet na rijp beraad geen andere uitweg dan Daniël aan de samenzweerders over te leveren. Helaas! Ik zie de godvruchtige man in de leeuwenkuil geworpen worden, maar wat hoor ik? Hoor ik zijn botten breken? Hoor ik een kreet van de profeet? Is daar het gebrul van de woeste roofdieren? Er valt een huiveringwekkende stilte terwijl de koning zijn zegel op de steen drukt. Zullen wij afdalen en in de kuil gluren om te zien wat daar gebeurt?
Nauwelijks was Daniël op zijn bestemming aangekomen, of een engel van God sloeg zijn kamp op in die kerker. Hij spreidde zijn machtige vleugels uit en stelde zich op tussen Daniël en de woeste dieren. Daniëls veiligheid was verzekerd. De monden van de leeuwen werden gesloten en zij lagen daar als lammeren. Wellicht vond Daniël een comfortabel hoofdkussen voor de nacht op het ruige lichaam van een van die monsters, die hem zonder de aanwezigheid van de hemelse bezoeker ongetwijfeld zouden hebben verslonden; of misschien verscheen de engel als een vlam van vuur en wekte hij een illusie voor de ogen van de leeuwen, zodat Daniël voor hen leek omgeven door vlammen of gehuld in vuur. Hoe het ook zij, in die nacht werd de profetie van de laatste dagen, dat het lam bij de leeuw zal liggen, letterlijk vervuld. God, in Zijn voorzienigheid en genade, beschermde Zijn dienaar.
Het is niet moeilijk ons voor te stellen dat Daniël, evenals Paulus en Silas, wanneer hij niet sliep, de leeuwenkuil deed weerklinken met zijn gezangen, terwijl de leeuwen de baspartij zongen en Gods engel luisterde naar muziek die hij nooit eerder had gehoord, tot de ochtend aanbrak en hij zich haastte naar de hemel toen de koning kwam om Daniël uit zijn gevangenis te bevrijden. Zo werd Daniël gered en werden zijn vijanden beschaamd. Dat is het verhaal; welke lessen kunnen wij hieruit trekken?
I. Allereerst wil ik u vertellen hoe DANIEL ZICH REEDS OP ZEER JONG LEEFTIJD GEHEEL AAN GOD HEEFT TOEGEWIJD. De koning sprak: ‘uw God, Die u voortdurend vereert.’ Dit was geen loze beleefdheid; Daniëls nauwgezette rechtschapenheid was hem zozeer tot gewoonte geworden dat het bijna een tweede natuur was.
Daniël begon God reeds in zijn jeugd te dienen. Er zijn geen heiligen te vergelijken met hen wier kinderlijk gemoed reeds van jongs af aan doordrongen was van hemelse waarheden, zodra hun kinderlijke lippen deze begonnen te stamelen; evenmin als er zondaars zijn die zozeer aan goddeloosheid gewend zijn geraakt als zij die zijn opgegroeid en gevormd in een omgeving van ondeugd, die vanaf de wieg godslasterlijke woorden hebben geleerd en geneigd zijn te handelen naar wat zij stoutmoedig achten, in weerwil van alle voorschriften van de Tien Geboden, totdat zij bedreven zijn geworden in allerlei vormen van losbandigheid. Zij die hun ochtend aan God wijden, zullen ervaren dat zij, door vroeg te beginnen, hun werk de gehele dag kunnen volbrengen. Gelukkig Daniël, die reeds vanaf zijn jeugd voortdurend zijn God diende!
Toch was het niet het geluk van zijn geboorte dat zijn naam met glorie bekroonde. Integendeel, het was zijn droevige lot om als jongeman uit zijn vaderland te worden weggevoerd. Vervreemd van het huis van zijn voorouders werd hij naar het paleis van Nebukadnezar gebracht, waar hij, samen met drie andere jongeren, als bursaal werd opgenomen aan een heidense school, om onderwezen te worden in de vreemde literatuur van een onbekend volk, en zo te worden opgeleid tot een van de geleerden van de koning. Zijn trouw aan het geloof van zijn voorvaderen werd onmiddellijk op de proef gesteld. Dagelijks werd hem voedsel voorgezet dat tegen zijn geweten indruiste—waarschijnlijk was het als offer aan een valse god gebracht. Daniël voelde dat hij zich zou verontreinigen door hiervan te eten. Daarom weigerde hij, samen met zijn vrienden, het vlees van de koning te eten en de wijn van de koning te drinken. Als geheelonthouder dronk hij uitsluitend water, en als vegetariër beperkte hij zich tot eenvoudige peulvruchten. Zonder enige behoefte om zijn smaakpapillen te verwennen, vond hij het een vreugde zijn God voortdurend te dienen.
Een ander zou wellicht hebben gedacht dat het niet uitmaakte wat hij at of dronk, maar voor Daniël had elk detail van de goddelijke openbaring betekenis. Hij durfde niet in strijd te handelen met de wet van zijn God, zelfs niet op het gebied van eten en drinken. Hoewel hij ver verwijderd was van het land waarover Jehovah waakte, verlangde hij ernaar te leven in het licht van Gods aangezicht. Het strikt gehoorzamen van God wordt snel beloond. Zijn gelaat werd al snel schoner dan dat van degenen die zich met koninklijke kost voedden.
Eindelijk breekt het moment aan waarop Daniël uit zijn besloten leven treedt en in de openbaarheid verschijnt. Nebukadnezar verkeert in grote verwarring door een droom die zijn astrologen niet kunnen duiden en waarvan zijn waarzeggers tevergeefs proberen de betekenis te achterhalen. Slechts aan Daniël, die zijn God altijd trouw heeft gediend, wordt het geheim geopenbaard. Ik zal nu niet ingaan op de inhoud van die droom, maar wil wijzen op de edele houding die Daniël tegenover de koning aanneemt. Hij vreest de aardse heerser niet en verzwijgt niet de naam van de God des hemels die hem wijsheid schenkt. Hij herinnert zich de vergeten droom en wordt prompt tot een belangrijk man in het rijk verheven, maar blijft onverminderd zijn God dienen. Onbekendheid kon hem niet ontmoedigen, bekendheid kon hem niet verleiden.
Opnieuw droomt de koning; opnieuw geeft Daniël een moedige uitleg, hoewel deze inhoudt dat de trotse vorst als een waanzinnige uit de menselijke samenleving zal worden verdreven. Daarna trekt Daniël zich enige tijd terug in de luwte; men hoort niets meer van hem totdat Belsazar de troon bestijgt. Toch blijft hij zijn God trouw dienen; ik twijfel er niet aan dat hij in die periode zijn armere broeders bijstaat en de zieken bezoekt, maar vaak zal hij zich hebben teruggetrokken in zijn kamer, waar hij door gebed en studie van de Schrift gemeenschap zocht en vond met de Allerhoogste.
Plotseling wordt Daniël door Belsazar ontboden. Op de muur verschijnt een geheimzinnige tekst, die niemand anders dan hij kan lezen of verklaren. Onverstoorbaar begeeft hij zich, op bevel van de koning, naar het hof. O, met welke eenvoudige waardigheid, met welke sublieme kalmte, met welke heldhaftige moed spreekt deze man Gods tot de trotse vorst, die hem desgewenst in stukken zou kunnen laten hakken, over diens naderende ondergang: ‘Gij zijt gewogen en te licht bevonden!’ Indien men in de Bijbel een tegenhanger van John Knox zoekt, kan men die nauwelijks anders vinden dan in Elia, tenzij men Daniël als zijn rivaal beschouwt. Hoe vol vertrouwen spreekt hij: ‘Dit is het schrift!’ En opnieuw: ‘Dit is de uitleg.’ Zijn woorden treffen het geweten; niemand durft hem tegen te spreken.
Daniël wordt tot de hoogste eer in het rijk verheven; wat zal hij nu doen? Er is een nieuwe koning opgestaan, maar Daniël blijft dezelfde. Hij is geen opportunist, maar blijft onwankelbaar trouw aan zijn principes. “Dienaar van de levende God” blijft zijn titel. Vanaf het begin koos hij als levensmotto: ‘Ik dien God’, en aan dat motto blijft hij tot het einde van zijn leven vasthouden. De glorie van zijn God was gedurende zijn hele leven zijn hoogste doel; nooit week hij af van zijn koers. Nu is hij verheven tot een positie die hij nooit eerder bekleedde: hij is eerste minister van de machtigste koning van zijn tijd. Toch verafschuwt hij de afgoderij van de heidenen en blijft hij trouw aan Hem die in de hemel regeert. Men kan geen enkele fout bij hem ontdekken, hoewel jaloerse ogen hem van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat nauwlettend gadeslaan.
O broeders, het is moeilijk God te dienen in hoge posities! Velen leken de leer van God, onze Verlosser, te sieren toen zij nederig hun brood verdienden met het zweet hunner aanschijns, maar toen zij rijkdom en aanzien verwierven, keerden zij hun vrienden de rug toe en vergaten zij de Heere. Wees uiterst voorzichtig wanneer u in de wereld een hogere positie verkrijgt. Rijkdom is verraderlijk. Het is niet eenvoudig om over een dun koord te lopen; wat een tragische valpartijen zijn er niet geweest onder hen die zo hun leven waagden! Laten wij extra waakzaam zijn wanneer wij geroepen worden om op hoge plaatsen te staan. Populariteit en roem, rijkdom en eer behoren tot de zwaarste beproevingen van integriteit waaraan een mens kan worden onderworpen. Daniël wist ze allen te doorstaan zonder dat zijn hoofd op hol sloeg, want hij diende zijn God voortdurend.
Let nu eens op wat er gebeurde nadat Daniël dit deed. Het is betrekkelijk eenvoudig om Jezus te volgen wanneer alles voorspoedig verloopt, maar zodra de omstandigheden minder gunstig worden, kan de situatie snel verslechteren en raakt de man van God in moeilijkheden. Wanneer hij vasthoudt aan zijn heilige levenswandel, verliest hij de gunst van de koning en riskeert hij zelfs op gruwelijke wijze zijn leven te verliezen. Wat zal Daniël doen? Werkelijk, hij toont ware moed! Hij is een waar kind van het echte Jeruzalem en niet te breken. Hij blijft precies doen wat hij altijd heeft gedaan: hij opent zijn raam, knielt neer en bidt zoals voorheen. Eer aan de God van Daniël, die zo’n man heeft gevormd en bewaard, met een helder hoofd in tijden van crisis, een zuiver hart te midden van vervolging, en standvastige voeten tot het einde!
Ach, geliefde vrienden, sommigen van ons weten maar weinig van wat dergelijke beproevingen werkelijk betekenen. Toch zijn er onder u enkelen die deze strijd wel degelijk kennen; u hebt lijden doorstaan zonder uw beginselen te verloochenen. Ik heb een heilige trots gevoeld voor sommigen van u, wanneer ik zag hoe u standhield in de beproeving. Neem bijvoorbeeld de man met een winkel die op zondag meer omzet draait dan op welke andere dag van de week ook, en die zegt: ‘Het is het een of het ander; ik kan niet naar de Tabernakel gaan en tegelijkertijd mijn winkel openhouden; wat zal ik doen?’ Zijn geloof blijkt sterker dan zijn angst. Op de eerste dag van de week blijven de luiken gesloten. Zijn zaken gaan achteruit, hij verliest alles, en toch kent hij geen spijt; zonder wrok doet hij afstand van zijn onrechtmatig verkregen winst en keert hij terug naar zwaar lichamelijk werk, met een morele voldoening en een zuiver geweten die hij nooit eerder heeft gekend.
Geliefde zielen, uw predikant is trots op u. Ik voel dat ik God kan danken en moed kan putten uit het feit dat het evangelie van Christus zulke eenvoudige, oprechte dienaren van de levende God voortbrengt en vormt. Wanneer ik hoor van jonge mannen die in een winkel werken en aan wie wordt gevraagd iets ronduit oneerlijks te doen, en die dan vriendelijk antwoorden dat zij dat niet kunnen, en wanneer hun vervolgens wordt gezegd dat zij moeten gehoorzamen of vertrekken, moedig zeggen: ‘Dan vertrekken wij,’ dan voel ik mij door God geëerd dat ik zulke mannen in onze gemeenschap mag tellen.
Mijn illustere voorganger, dr. Gill, kreeg ooit van een gemeentelid, die beter had moeten weten, te horen dat als hij zijn boek ‘The Cause of God and Truth’ zou publiceren, hij enkele van zijn beste vrienden zou verliezen en zijn inkomen zou dalen. De dokter antwoordde: ‘Ik kan het mij veroorloven om arm te zijn, maar ik kan het mij niet veroorloven mijn geweten te schenden.’ De duivel en de bedrieglijkheid van het eigen hart zullen u gemakkelijk influisteren dat u voor uw gezin moet zorgen; en sommige goede christenen verwarren voorzichtigheid met vroomheid. Ik durf te wedden dat, als Daniël het advies van een zekere meneer Prudent Thrifty had ingewonnen, deze zou hebben gezegd: ‘Welnu, het is van groot belang dat jij aan het hoofd blijft staan; ik vind niet dat je zo’n kans om goed te doen moet laten liggen. Het is niet absoluut noodzakelijk dat je dertig dagen bidt! Zou het niet verstandiger zijn om een beetje toe te geven en enkele concessies te doen? Je levert een uitstekende bijdrage aan onze zaak en door je positie te behouden, breng je je vijanden in verlegenheid. Door compromissen te sluiten, zul je concessies verkrijgen. Wereldse wijsheid is het waard bestudeerd te worden.’ Zo worden dwazen misleid, en helaas raken op deze wijze velen van hun koers af. Het aanvoeren van het huidige lijden is meestal slechts een voorwendsel. ‘Laten wij het kwade doen opdat het goede daaruit voortkomt’ heeft nooit deel uitgemaakt van de wetten van het Oude of het Nieuwe Testament.
Ik herinner mij een treffend voorbeeld van deze verkeerde redenering van enkele jaren geleden. Er werd gesproken over de loopbaan van een vooraanstaand geestelijke, die zijn banden met de gevestigde kerk had verbroken en zich, na rijp beraad, bij de baptisten had aangesloten. ‘Heeft hij hierdoor meer aanzien verworven,’ vroeg men zich af, ‘of is zijn gemeente hierdoor gegroeid?’ Maar wat doet dat ertoe? Het antwoord is eenvoudig: laat het geweten leidend zijn, want omstandigheden mogen in de weegschaal niet meewegen. Hoewel hij reeds geruime tijd niet meer onder ons is, kunnen wij nog steeds spreken over de eerbiedwaardige en eerwaarde baptist Noel; en hij heeft juist gehandeld, als iemand die de Heere vreesde, ongeacht het verlies dat hij daardoor leed. Zelfs als hij, door te blijven waar hij vond dat hij niet moest blijven, of door zich aan te passen aan wat hij als een corrupt systeem beschouwde, talloze zielen had kunnen redden, zou het goede dat hij anderen had gedaan zijn schuld niet hebben opgeheven.
U en ik hebben niet te maken met de gevolgen; het is aan ons om te luisteren naar de stem van de Heere en Zijn verheven geboden te gehoorzamen. Wanneer God ons geweten tot een bepaalde handelwijze aanspoort, zal de geringste aarzeling ons treffen met een ondraaglijk schuldgevoel. Zelfs al zou de hemel instorten omdat wij het juiste doen, dan nog mogen wij niet zondigen om deze in stand te houden. Wanneer de plicht roept, ga dan nooit onderhandelen met het gevaar. Mocht alles tegen lijken te zitten nadat wij het juiste hebben gedaan, dan is er geen reden tot spijt. Bedenk dat ons handelen ons karakter vormt. Mannen van geloof, hijs uw vaandels! Laat het voorzien in uw noden aan God over; wees standvastig in het gehoorzamen. Leer uw plicht en vervul haar moedig. ‘Door water en vuur,’ als Jezus leidt, volg Hem dan zonder te twijfelen aan uw uiteindelijke welzijn.
Hier, geliefde vrienden, wil ik opmerken dat de enige dienst aan God die werkelijk waarachtig, oprecht en lonend is, deze voortdurende dienst is die voor niets terugdeinst. Elke hongerige hond zal u op straat volgen als u hem lokt met een stuk vlees of een koekje. Hoe dicht hij u ook op de hielen zit! Maar zodra het aas op is, trekt de hond zich terug. Zo is het ook met vele belijders. Zolang er enig voordeel of plezier aan religie verbonden is, volgen zij Christus; maar zodra elders een grotere aantrekkingskracht lonkt, en zij door hebzucht in plaats van dankbaarheid worden gedreven, keren zij zich af. Zo verlaten valse belijders Christus, die zij nooit werkelijk hebben gevolgd.
Maar ik heb een man te paard gezien, die modder opspatte, en zijn hond liep hem trouw achterna, heuvel op, heuvel af, of de weg nu glad of ruw was – het deed er niet toe voor de trouwe hond. Zijn meester was voor hem, dus volgde hij. Dat is het enige soort hond dat ik zou willen hebben; en ik geloof dat dit het enige soort volgelingen is dat onze Heere Jezus Christus wil erkennen. O, die opportunisten, die naar beide kanten kijken en in tegengestelde richtingen trekken, als schippers op de rivier! Wat betreft Lord Fair-Speech, Lord Time-Server, Mr. Smooth-Man, Mr. Anything, Mr. Facing-both-Ways, Mr. Two-Tongues en al hun clubgenoten, inclusief Mr. By-Ends: zij zullen allen worden weggevaagd wanneer de Rechter komt met de bezem van het oordeel.
Ik ben ervan overtuigd dat u de kracht van deze waarheid aanvoelt. Hoezeer veracht men immers een vriend die zich in moeilijke tijden van u afkeert! Herinnert u zich nog die vriend die ’s avonds vaak langskwam voor een gesprek? Wat een aangenaam persoon leek hij! U beschouwde hem altijd als een oprechte vriend, koesterde genegenheid voor hem en vertrouwde op zijn oordeel, omdat u vaak samen overlegde. Alles ging goed, totdat zich donkere wolken boven uw hoofd samenpakten. Er trad een ernstige wijziging in uw omstandigheden op: wellicht leed u een groot zakelijk verlies, of misschien werd u geconfronteerd met een faillissement. U bent niet langer in staat een rijkelijk gedekte tafel te presenteren of een fraaie hoed te dragen zoals voorheen; uw zondagse jas is niet meer zo mooi, en u oogt minder welvarend dan vroeger. Wat is er van uw vriend geworden? Ach, laat hem waar hij is, want u hebt niet veel verloren door hem kwijt te raken. Hij was nooit werkelijk de moeite waard, maar nu hebt u zijn waardeloosheid ontdekt; ik raad u aan om geen verdere omgang met hem te zoeken. Veracht u niet het karakter van zo’n man? Voelt u niet in uw hart: ‘Wel, ik kan hem vergeven, maar ik wil niets meer met zo iemand te maken hebben’?
Dit alles is slechts een afspiegeling van uzelf, wanneer u Jezus Christus alleen probeert te volgen in het gezelschap van Zijn volk, maar zich even gemakkelijk laat meeslepen tot het zingen van een lichtzinnig of obsceen lied wanneer u verkeert onder goddeloze mensen. Wat is het getuigenis waard van iemand die zijn mond niet kan houden tegen luchthartige praatjes en ijdel gezelschap, wanneer hij zich bevindt onder vrienden die bekendstaan als zonen van Belial? O, hadden wij maar meer Daniëls, die de Heere voortdurend zouden dienen! De enige manier om een karakter op te bouwen dat bestand is tegen de verleidingen van deze tijd en van uw directe omgeving, is door, zoals Daniël, uw zaak aan God toe te vertrouwen. Bid veel. Gebed houdt de christen standvastig. U kunt uw geloof luid belijden, maar zonder gebed zal het niet standhouden. Te midden van werk en zorgen, zware verantwoordelijkheden en voortdurende bezorgdheid, dient u vaak op de knieën te gaan om uw zonden en zwakheden te belijden.
Bovendien moet u een levend geloof hebben in de levende en ware God, zoals de profeet bezat, want alleen dat kan u in de strijd staande houden. Is uw geloof oprecht, van het juiste gehalte? Een onecht geloof verliest spoedig zijn kracht. De christen bevindt zich in een benarde positie wanneer hij ontdekt dat, juist op het moment dat hij moed en troost het hardst nodig heeft, al zijn kracht en vreugde verdwenen zijn. Bewijs uw geloof in de kleine schermutselingen van het dagelijks leven, als u wilt dat het standhoudt in de grote conflicten van een kwade dag. Bezit u een godsdienst die niet is begonnen met strenge zelfverloochening? Doe die dan weg. Indien uw religie slechts aansluit bij uw aangeboren voorliefde voor ceremonie, uw esthetische smaak voor cultuur, of uw gewone passie voor muziek, wees dan op uw hoede. De wortel van ware religie is eenvoudig geloof in de Heere Jezus Christus. Weg met alle namaak! Dat geloof dat alleen op Jezus leeft, uitsluitend op Jezus rust, geheel op Jezus is gebouwd en zich uit in oprecht gebed, zal u een standvastigheid en vastberadenheid schenken die u, zoals Daniël, uw hele leven lang zal kenmerken.
II. Nu, ten tweede: WIE WAS DEZE GOD DIE DANIËL ALTIJD DIENDE?
Laat mij u de vraag stellen: is de God van Daniël het waard om aanbeden te worden? Ik stel deze vraag met oprechtheid, want ik ben ervan overtuigd dat veel mensen een geloof aanhangen dat zij zelf nauwelijks de moeite waard achten om over te spreken, laat staan om ervoor te sterven. Het moet een trieste aanblik zijn geweest om een katholiek naar de brandstapel of het schavot te zien gaan—zoals zovelen hebben gedaan—om een verzinsel of een leugen te verdedigen. Het zou mij verbazen als een agnost zijn leven zou geven ter verdediging van het niets. Maar wat moeten wij zeggen over de levende en ware God, die Daniël zo graag wilde eren? Is Hij het waard om voor te leven, te dienen, te sterven? Ongetwijfeld werd de toewijding van de profeet versterkt door het bewijs dat hij ontving van de goedheid en grootheid van de Heere. Met kinderlijk geloof hield hij zich aanvankelijk vast aan eenvoudige voorschriften die hij niet wenste te overtreden. De openbaringen die hij later ontving, lijken een beloning te zijn voor zijn onwankelbare integriteit. In zijn meest benarde omstandigheden werd hij op duidelijke wijze door God gered. Zijn diepste verlangen was te leven in gemeenschap met de Heere van de gehele aarde. Vanuit christelijk perspectief was hij een ‘zeer geliefd man’; voor de heidenen was hij ‘een dienaar van de levende God’.
Laten wij de vraag herhalen, opdat wij het voorrecht hebben haar zelf te beantwoorden: is de God en Vader van onze Heere Jezus Christus onze liefde en ons leven waard? Woorden schieten tekort om de dankbaarheid en vreugde uit te drukken die wij koesteren jegens God, die rijk is aan barmhartigheid, vanwege de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, zelfs toen wij dood waren door onze overtredingen.
Door het geloof begrijp ik dat de gezegende Zoon van God mijn ziel heeft verlost met het bloed van zijn eigen hart; en door zoete ervaring weet ik dat Hij mij uit de put van diepe wanhoop heeft opgeheven en mijn voeten op de rots heeft geplaatst. Hij stierf voor mij; dit is de bron van alle voldoening die ik bezit. Hij heeft al mijn overtredingen weggenomen, mij gereinigd met zijn kostbaar bloed, mij bekleed met zijn volmaakte gerechtigheid en omhuld met zijn eigen deugden. Hij heeft beloofd mij te beschermen tegen de verleidingen en valstrikken van deze wereld, zolang ik hier verblijf, en wanneer ik dit leven verlaat, heeft Hij reeds een woning voor mij bereid in de hemel van onvergankelijke gelukzaligheid, en een kroon van eeuwige vreugde die nooit zal vergaan. Voor mij zijn de dagen of jaren van mijn sterfelijke verblijf op aarde dan ook van weinig belang, noch is de wijze waarop ik zal sterven van groot gewicht. Wat kan ik mij nog meer wensen dan dat ik, zolang mijn korte leven op aarde duurt, dienaar mag zijn van Hem die voor mij de Dienaar der dienaren is geworden?
U, geliefde vrienden, zult zelf het best kunnen beoordelen of uw geloof het waard is om voor te lijden. Indien het niet doordrenkt is van onsterfelijkheid, zou ik u niet aanraden uw reputatie op het spel te zetten om het te behouden. Indien het slechts een fraaie belijdenis is, zou u zich ervoor moeten schamen als voor een schandelijke misleiding. De vluchtige mode van deze tijd mag dan zijn marktwaarde hebben, maar de zuivere waarheid is een bezit dat nooit in waarde daalt. Hebt u Hem gevonden over wie Mozes in de wet en de profeten heeft geschreven, Jezus van Nazareth? Uw religie is waarachtig als Christus zelf het Al in Al ervan is. Is Hij uw eigen geliefde Verlosser? Dan bezit u vergeving en vrede, vreugde in het heden en de hemel in het vooruitzicht; een gelukkiger lot kan geen menselijk hart zich wensen.
Dan rijst de volgende vraag: kan de God van Daniël ons redden uit de klauwen van de leeuwen? Mijn vrienden, u die heden lijdt omwille van het kruis van Christus, u die weet wat het betekent om voor Jezus te verliezen, om op te vallen en pijn en straf te verdragen zoals Daniël deed, u weet maar al te goed dat leeuwen woeste en nietsontziende beesten zijn. Het zijn geen opgezette dieren die slechts de naam van roofdier dragen zonder hun ware aard. Het lijden van een christen is dan ook geen sentimentele aangelegenheid, maar bittere werkelijkheid. Die leeuwen waren niet ontdaan van hun tanden; zij waren niet veranderd in lammeren; zij hadden Daniël kunnen verslinden als zij daartoe de kans hadden gekregen. Het zou dwaas zijn om uw beproevingen als onbeduidend af te doen; zonder de genade van God zouden zij voldoende zijn geweest om u terug te drijven naar de wereld en u tot wanhoop te brengen. Dikwijls zijn uw stappen bijna uitgegleden. De leeuwen hebben scherpe tanden en zouden u hebben verslonden, ware het niet dat goddelijke genade een weg heeft gevonden om u uit hun muil te redden.
Ik vraag aan degene die een lucratieve betrekking heeft opgegeven omdat hij niet tegen zijn overtuiging in wilde handelen, of hij niet, ondanks minder overvloed, de zoetere luxe van tevredenheid heeft gevonden. Ik vraag hem of hij op een harder kussen niet een diepere, verkwikkender slaap heeft genoten. Ik vraag u allen of een gevoel van rechtschapenheid niet altijd een kalmerende invloed en een zachte bemoediging schenkt. Ik weet, broeders, dat zij onder u die dergelijke beproevingen hebben doorstaan, zullen getuigen dat er een ondersteunende kracht op u rustte terwijl u, bij wijze van spreken, in de leeuwenkuil werd geworpen. Sommigen van u maken deze beproeving nu door, terwijl anderen, die verder zijn gekomen, reeds uit groot gevaar zijn gered. In de meeste gevallen die ik heb meegemaakt, heeft iemand die iets voor Christus heeft opgegeven, spoedig iets beters ontvangen, en bleek zijn verlies uiteindelijk tot zegen te zijn. Velen hebben op deze wijze Gods voorzienigheid ervaren. Iemand verloor zijn baan, die hem ternauwernood in zijn onderhoud voorzag, vanwege een gewetensbezwaar. Tevredenheid met een bescheiden inkomen was het enige wat hem restte. Losgeslagen van zijn ankerplaats vreesde hij ten onder te gaan, maar achteraf bleek juist die dag het begin van grotere voorspoed. God, die rijk is aan barmhartigheid, vond voor deze man spoedig een veel betere positie dan hij ooit had kunnen verkrijgen als hij de vorige niet had opgegeven.
En zelfs als uw verlossing niet onmiddellijk komt, als u, zoals David, zou zeggen: ‘Mijn ziel verkeert te midden van leeuwen, ik lig tussen mensen die verzengen als vuur, mensenkinderen van wie de tanden speren en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard’, dan nog zult u, net als David, zingen: ‘Mijn hart is standvastig, o God, mijn hart is standvastig; ik zal zingen en lofprijzen.’ Maar zelfs als wij tot onze dood tussen leeuwen zouden moeten leven, wat een vreugde zal het zijn om hen te verlaten en in het zalige hiernamaals verenigd te zijn met heiligen en engelen! De hoogste beloning is weggelegd voor wie het beste dient; zij die het meest hebben geleden en het moedigst hebben gestreden, ontvangen de mooiste kronen op hun hoofd.
U en ik hebben in deze comfortabele en zorgeloze tijd maar weinig kans om onze liefde voor onze Heere te tonen door onze vrijheid of ons leven voor Hem te geven. Er zijn geen schandpalen of martelbanken meer, geen brandstapels of galgen voor martelaren. Het zijn zachte en gemakkelijke tijden, maar als wij dat willen, kunnen wij met vastberadenheid werken, met de zelfverloochening en toewijding van missionarissen. Uit liefde voor Jezus kunnen wij het aandurven te sterven onder een wolk, zonder hoop op heiligverklaring. Geloof en geduld zijn deugden van de strijd, die wij misschien op bescheidener, maar niet minder waardevolle wijze kunnen tonen. U vraagt zich wellicht af waarom ik hier zo op blijf hameren.
Ik doel op voorbeelden die veel vaker voorkomen dan sommigen van u wellicht denken. Er zijn vele gelovigen binnen deze muren die, door hun trouwe aanwezigheid bij wat smalend ‘een sekte’ wordt genoemd, geen verwijten hoeven te verduren en in sommige gevallen zelfs een zekere mate van achting genieten. Anderen echter, voor zover ik weet, kunnen nooit genieten van de voorrechten van het volk van de Heere zonder geconfronteerd te worden met ernstige provocaties en bittere vijandigheid.
In een gemeente van deze omvang zouden de vertrouwelijke woorden die enkelen onder u tot de predikant richten, velen die met hun gezin in de kerkbank zitten, kunnen doen opschrikken. De belijdenis van Christus brengt immers vaak verdeeldheid binnen het gezin teweeg. Man en vrouw kunnen, omwille van Hem, tegenover elkaar komen te staan. Moeder en dochter raken het niet eens. Spot en hoon zijn moeilijk te verdragen. Soms raakt het mannen in hun beroep; en het is zwaar voor de kostwinner als trouw aan Christus hem zijn brood en kaas ontneemt. Mijn medeleven, hoe oprecht ook, schiet tekort; kon ik u maar met meer standvastigheid bezielen! Sta mij toe u uit te dagen u als ware mannen te gedragen. Laat mij u aansporen de houding van Daniël aan te nemen. Zeg mij: is uw God, de levende God, bij machte u uit de leeuwenkuil te redden? Ik hoop dat u vol vreugde kunt antwoorden: ‘Ik geloof dat Hij het kan, ik geloof dat Hij het zal doen; en zo niet, dan zal ik, al blijf ik tot mijn dood in de kuil, daar rustig blijven met de engel van Zijn aanwezigheid als mijn beschermer; want ik weet dat Hij mij, nadat ik een korte tijd heb geleden, zal brengen tot de eeuwige heerlijkheid.’
Is uw God, die u altijd dient, bij machte u uit de klauwen van de leeuwen te redden? Laat mij deze vraag vanuit enkele gezichtspunten overdenken en zo onze overpeinzingen besluiten. Gebogen, als de Perzische koning, kijk ik neer in een leeuwenkuil die groter is dan hij ooit aanschouwde. Het is duister, de stank is afschuwelijk, en te midden van vage schaduwen zie ik worstelende gestalten: beulen met verborgen gezichten, vrouwen op het rek, mannen die worden gegeseld en gemarteld; verderop een plek waar honderden martelaren op brandstapels levend zijn verbrand. In de verte zie ik een wild paard met een menselijk slachtoffer aan de hielen gebonden, voortgesleept tot de dood erop volgt. Wat een gruwelijk schouwspel! Een lange stoet van mannen, gegeseld, gestenigd, onthoofd en doormidden gezaagd; het waren heilige mannen, van wie de wereld niet waardig was. Terwijl ik zo over de rand van deze leeuwenkuil leun, vraag ik de vervolgde heiligen van alle tijden: heeft uw God u kunnen redden? En met een vreugdevolle kreet, luid als de donder, antwoorden zij: ‘In dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, Die ons liefgehad heeft.’
Ik richt mijn blik op een andere leeuwenkuil. Het is nog steeds donker, maar minder somber. De nacht heerst in heilige schaduw en eenzaamheid. De sterren zijn verborgen, maar kaarsen branden in schemerige kamers. Daar worden zonen en dochters van het verdriet heen en weer geslingerd op hun ziekbedden. Sommigen liggen daar al maanden, misschien jaren, zonder hoop op genezing, zonder vooruitzicht op vreugde; hun ledematen verlamd, hun gezichtsvermogen afnemend, hun gehoor verzwakt; allerlei rampen hebben hen getroffen. God heeft toegestaan dat de grote leeuwen van het lijden brullend rondgingen en al hun troost en vreugde weggerukt, zodat niets resteert van die vrolijke omgang met de natuur die het aardse leven zoet maakt. Sommigen van u zijn kerngezond; u kent geen hoofdpijn, uw hebt nooit pijn bij het hart, u bent zich nauwelijks bewust van uw zenuwen. U hebt weinig oog voor de stille, heilige heldhaftigheid van hen die lijden, wier pelgrimstocht op aarde wordt getekend door pijn. Vaak heb ik hen bijgestaan in hun beproevingen. Ik doe een beroep op deze beproefde en gekwelde kinderen van God. Zeg mij, Daniëls, heeft uw God u uit de muil van de leeuwen kunnen redden? En ik hoor ieder zeggen: ‘Loof de Heere, o mijn ziel!’ en allen samen roepen: ‘Geen enkel goed ding is ons onthouden van alles wat de Heere, onze God, heeft beloofd; onze schoenen waren van ijzer en koper, en onze kracht was als onze dagen.’
Ga ik te ver als ik mijn gelijkenis uitbreid en mijn blik richt op een andere leeuwenkuil? Deze ligt in een diepe vallei. De nacht hangt zwaar. De roofdieren zijn ziekten die met alle kunde en wijsheid, tijd en talent vergeefs zijn getemd. Als leeuwen, verschillend van uiterlijk maar gelijk in instinct, bespringen zij hun slachtoffers en bezegelen hun lot. Wij noemen deze plaats ‘het dal van de schaduw des doods’. Het lijkt wel alsof ik nu de gestalten zie van mannen en vrouwen die door de leeuwen worden versleept. Eén voor één dalen mijn dierbare vrienden af in het graf; en ik vraag hen, op het uur van hun heengaan: ‘Is uw God, die u voortdurend dient, bij machte u van de leeuwen te redden?’ Hun gelaat is kalm en hun stem helder, terwijl ieder afzonderlijk zingt: ‘O dood, waar is uw prikkel? O graf, waar is uw overwinning? Dank zij God, die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus!’ Zo verliest deze leeuwenkuil uiteindelijk al zijn verschrikking.
Vervolgens richt ik mijn blik op een andere grot; deze is vrijwel leeg. Er bevindt zich slechts één leeuw, een grimmige, oude leeuw, maar ik zie geen enkel bot dat wijst op zijn slachtoffers. Er zijn geen sporen van verwoesting achtergebleven. Ooit lagen hier duizenden slachtoffers, maar nu is de plaats verlaten. Plotseling kijk ik omhoog en aanschouw ik een ontelbare menigte onsterfelijke zielen, die allen tot mij zeggen: ‘Onze God heeft ons uit het graf verlost en het graf van zijn prooi beroofd. Door een glorieuze opstanding heeft Hij al Zijn verlosten tevoorschijn gebracht om hun Heere te ontmoeten op de grote dag van Zijn verschijning. Daar zullen zij voor de troon van God staan, want Hij heeft de tanden van de leeuw gebroken en al zijn kinderen uit de macht van de tegenstander gered.’ Amen.