Er schuilt een kracht in Gods Evangelie die iedere beschrijving te boven gaat. Eens was ik met handen en voeten achter het wilde paard van mijn begeerte gebonden, niet in staat om enige weerstand te bieden en ik draafde voort met de wolven van de hel achter mij aan, die mij naar lichaam en ziel als hun wettige prooi met gehuil achtervolgden. Er verscheen een machtige hand die dat wilde paard tot staan bracht, mijn banden verbrak, mij op mijn voeten stelde en mij de vrijheid gaf. Schuilt er kracht in het Evangelie? O, zeker, er is grote kracht in en hij die dat ervaren heeft, zal dat erkennen. Er was een tijd dat ik in dat oude, sterke kasteel van mijn zonden leefde en in mijn eigen werken rustte. Er kwam een trompetter aan de poort en hij verzocht mij open te doen. Met grote boosheid joeg ik hem van de poort en zei hem dat hij nooit binnen zou komen.
Toen kwam er een goede Persoon met een lieflijk aangezicht; Zijn handen vertoonden de littekens van de nagels die erdoorheen waren gedreven en ook Zijn voeten vertoonden die littekens. Hij lichtte Zijn kruis op en gebruikte dat als een hamer; bij de eerste slag schudde de poort van mijn vooroordelen, bij de tweede trilde de poort nog meer en bij de derde slag viel de poort aan stukken. Hij kwam binnen en zei: ‘Sta op uw voeten, want Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde.’ Welk een kracht heeft het Evangelie! Het draagt altijd de dauw van zijn jeugd; het glinstert van de frisheid van de morgen; het houdt voor immer zijn kracht en heerlijkheid. Ik heb zijn kracht in mijn eigen hart ervaren. Zijn Geest getuigt met mijn geest en ik weet dat het zeer krachtig is, omdat het mij heeft overwonnen en mij doen buigen. Zijn vrije genade alleen van begin tot het eind, heeft mijn genegenheid gewonnen en mijn ziel vastgemaakt.
Waar het in mijn bekering om gaat, is de ontdekking dat ik niets anders behoef te doen dan op Christus te zien en ik zal behouden worden. Ik denk van mijzelf dat ik een goede, aandachtige hoorder ben geweest; ik heb van mijzelf de indruk dat niemand beter luisterde dan ik. Als kind probeerde ik jarenlang de weg der zaligheid te leren kennen, maar óf die weg werd mij niet voorgehouden, wat, naar ik denk, niet het geval is geweest, óf ik was geestelijk doof en blind en kon het niet horen of zien. Maar het goede nieuws dat ik, zondaar, niet op mijzelf maar op Christus moest zien, bracht mij zo van mijn stuk dat het nieuw voor mij werd en dat het het beste nieuws was dat ik ooit had gehoord.
Had ik dan mijn bijbel nooit gelezen? Ja, die had ik in alle oprechtheid gelezen. Was ik dan niet onderwezen door christenen? Ja, ik was onderwezen door moeder, vader en anderen. Had ik het Evangelie dan niet gehoord? Ja, ik denk het wel, maar toch was het op de een of andere manier een nieuwe openbaring voor mij dat ik door geloof zou leven. Ik moet bekennen dat ik in alle vroomheid was onderwezen, dat bij mijn wieg gebeden was en dat ik met liederen over Jezus in slaap werd gewiegd. Maar hoewel ik het Evangelie voortdurend hoorde, regel op regel, gebod op gebod, hier een weinig en daar een weinig, was het Woord van de Heere toen het met kracht tot mij kwam, nieuw voor mij, alsof ik onder de nog niet bezochte stammen in Centraal-Afrika geleefd had en nog nooit de tijding had gehoord van de reinigende fontein gevuld met bloed die uit de aderen van de Heiland vloeit.
Toen ik voor de eerste keer het Evangelie tot zaligheid van mijn ziel ontving, dacht ik dat ik het nog nooit eerder gehoord had en ik ging denken dat de predikers naar wie ik geluisterd had, het nog nooit verkondigd hadden. Maar toen ik terugkeek, zag ik in dat ik het Evangelie in al zijn volheid al honderden keren ervoor had horen prediken. Het verschil was dat, toen ik het hoorde verkondigen, ik het in werkelijkheid niet hoorde, en toen ik het wel hoorde, de boodschap op zichzelf gezien niet duidelijker was dan de keren ervoor. De kracht van de Heilige Geest was echter aanwezig om mijn oren te openen en de boodschap aan mijn hart toe te passen. Ik twijfel er geen moment aan dat ik talrijke teksten als deze had gehoord: ‘Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden’; Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde!’; ‘En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’
Maar ik had er geen idee van wat geloof betekende. Toen ik voor het eerst ontdekte wat geloof werkelijk was en dat beoefende – zodra ik de betekenis van het geloof ontdekte, gingen voor mij die twee samen – toen dacht ik dat ik die waarheid nog nooit had horen prediken. Nu weet ik echter dat het licht vaak in mijn ogen geschenen heeft, maar ik was blind en daarom dacht ik dat het licht nooit geschenen had. Het licht scheen wel, maar er was geen kracht om het te ontvangen; het oog van de ziel was niet in staat de goddelijke stralen op te vangen.
Ik kon niet geloven dat het mogelijk was dat mijn zonden vergeven zouden kunnen worden. Ik weet niet waarom, maar het leek mij toe dat ik de enige uitzondering in de wereld was. Het kwam mij voor dat, toen de lijst werd opgesteld, ik om de een of andere reden daarvan werd uitgesloten. Als God niet de wereld, maar mij behouden had, zou ik zeer verwonderd zijn geweest. Maar als Hij de hele wereld behouden had met uitzondering van mij, leek mij dat niet meer dan vanzelfsprekend toe. En nu ik door genade behouden ben, kan ik niet anders zeggen dan: ‘Ik ben inderdaad een brandhout dat uit het vuur gerukt is!’ Ik geloof dat sommigen van ons die lange tijd voordat we Hem vonden door God zijn bewaard, en dat we daardoor misschien beter in staat zijn Hem lief te hebben dan dat we Hem direct ontvangen hadden. We kunnen Hem dan beter prediken aan anderen en we kunnen beter spreken over Zijn goedertierenheid en genade.
John Bunyan zou niet hebben kunnen schrijven wat hij schreef als hij niet door de duivel zoveel jaren aan het lijntje was gehouden. Ik houd van het beeld dat ons van die goede, oude christen getekend wordt. Ik weet nog dat ik, toen ik voor ‘t eerst De christenreis las en zag hoe Christen de last van zijn zonden op zijn rug droeg, zoveel belangstelling voor de arme man kreeg dat ik bijna van vreugde opsprong toen hij ten slotte, nadat hij die last zoveel jaren had gedragen, eindelijk kwijtraakte; en zo voelde ik mij ook toen de last van mij n schuld, die ik zo lang had gedragen, voor altijd van mijn schouders en mijn hart werd genomen.