Een kerk die niets doet om zondaren te winnen en niet strijdt tegen het kwaad, geen dwaalleer verwerpt, geen leugens omverwerpt, een kerk die de armen niet ondersteunt en het onrecht niet aanklaagt en niet staat voor gerechtigheid, is een kerk dat niet het recht heeft om een kerk genoemd te worden. Een kerk bestaat niet voor zichzelf, net zomin als Christus voor Zichzelf bestaat. Zijn heerlijkheid was dat Hij Zijn heerlijkheid afwierp, de heerlijkheid van de kerk is wanneer zij haar normen en waardigheid opzij legt en het als haar heerlijkste werk beschouwt om verschoppelingen samen te brengen. De voornaamste eer van de kerk is om de onschatbare juwelen te zoeken tussen het vuilste slijk waarvoor Jezus Zijn bloed vergoot. Om zielen uit de hel te redden en naar God te leiden, om hen op te laten zien naar de hemel, dit is haar hemelse bezigheid. De kerk mag dan goede predikers hebben, laten we hen vooral steunen, laten we veel doen omwille van Christus, op behoorlijke en ordelijke wijze. Maar laat het belangrijkste niet vergeten worden, namelijk, de bekering van de dwalende, de onderwijzing van de onwetenden, de hulp voor de armen, de handhaving van het recht, het afleggen van het verkeerde, het strijden tegen alle gevaren van de kroon en het koninkrijk van onze Heere Jezus Christus.