En Jezus zei: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Lukas 23:34a
Is het je wel eens opgevallen wanneer het was dat Jezus pleitte? Het was terwijl ze Hem kruisigden. Ze hadden niet alleen de spijkers in Zijn handen en voeten geslagen, maar ook het kruis omhoog geheven en in de grond geduwd, en alle beenderen uit de kom gedreven, zodat Hij uitriep: ‘Als water ben ik uitgestort, ontwricht zijn al mijn beenderen’ (Ps. 22:15). Ach, lieve vrienden, het was toen dat deze lieve Zoon van God, in plaats van een kreet of een zucht, zei: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.’ Zij vroegen niet om vergeving voor zichzelf, Jezus vroeg om vergeving voor hen. Hun handen waren doordrenkt met Zijn bloed; en het was toen, zelfs toen, dat Hij voor hen bad. Laten wij denken aan de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad. Dat Hij zelfs al voor ons bad toen wij nog zondaars waren, toen wij in zonde leefden, en dronken zoals een os water drinkt. ‘Want toen wij nog krachteloos waren, is Christus op de bestemde tijd voor goddelozen gestorven’ (Rom. 5:6). Zijn Naam zij geprezen! Hij bad voor jou, toen je niet voor jezelf bad. Hij bad voor u toen u Hem kruisigde. Denk aan Zijn pleidooi, Hij pleit op Zijn Zoonschap. Hij zegt: ‘Vader, vergeef het hun.’ Hij is en was de Zoon van God, Hij legde Zijn Goddelijk Zoonsschap voor ons in de weegschaal. Hij lijkt te zeggen: ‘Vader, aangezien ik uw Zoon ben, willig Mij dit verzoek in, en vergeef deze opstandelingen. Vader, vergeef hen.’ De rechten van Christus zijn zeer groot. Hij is de Zoon van de Allerhoogste. ‘God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God’ de tweede Persoon in de Goddelijke Drie-eenheid; en Hij plaatst dat Zoonschap hier voor God en zegt: ‘Vader, Vader, vergeef het hun.’
Oh, de kracht van dat woord dat van de lippen van de Zoon komt als Hij verwond is, als Hij in doodsstrijd is, als Hij sterft! Hij zegt: ‘Vader, Vader, willig mijn ene verzoek in; O Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’; en de grote Vader buigt het hoofd ten teken dat het verzoek is ingewilligd. Merk dan op, dat Jezus hier, in stilte, Zijn lijden bepleit. De houding van Christus toen Hij dit gebed uitsprak is zeer opmerkelijk. Zijn handen waren uitgestrekt op de dwarsbalk; Zijn voeten waren vastgemaakt aan de rechtopstaande balk; en daar pleitte Hij. Zijn handen en voeten pleitten zwijgend, en Zijn gekwelde lichaam tot in de pezen en spieren toe pleitte voor God. Zo bood Hij Zich volledig als offer aan; en zo neemt Zijn kruis de smeekbede op: ‘Vader, vergeef het hun.’ Oh gezegende Christus! Zo zijn wij vergeven, want Zijn Zoonschap en Zijn kruis hebben bij God gepleit en hebben voor ons gezegevierd.
Ik hou van dit gebed, ook vanwege de onbestemdheid ervan. Hij zegt: ‘Vader, vergeef het hun.’ Hij zegt niet, ‘Vader, vergeef de soldaten die mij hier aan het kruis genageld hebben.’ Maar Hij betrekt hen erbij. Hij zegt ook niet: ‘Vader, vergeef de zondaars in de komende eeuwen die tegen Mij zullen zondigen.’ Maar Hij bedoelt hen allemaal. Jezus noemt hen niet bij een beschuldigende naam: ‘Vader, vergeef mijn vijanden. Vader, vergeef mijn moordenaars.’ Nee, er komt geen woord van beschuldiging over die lieve lippen. ‘Vader, vergeef het hun.’ Nu voel ik dat ik in dat voornaamwoord ‘hun’ inbegrepen ben. Begrijp je dat? Je begrijpt het door jezelf in een nederig geloof het kruis van Christus toe te eigenen, door op Hem te vertrouwen en jezelf in dat grote kleine woord ‘hun’ te verstaan! Het lijkt op een wagen van barmhartigheid die op aarde is neergedaald waar de mens in kan stappen om hem naar de hemel te voeren. ‘Vader, vergeef het hun.’ Wat een zalig gebed, want de vergeving van God is breed en diep! Wanneer de mens vergeeft, blijft de herinnering aan het kwaad; maar wanneer God vergeeft, zegt Hij: ‘Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde zal Ik niet meer gedenken.’ Dit is wat Christus voor u en mij vroeg, lang voordat wij berouw of geloof hadden; en in antwoord op dat gebed werden wij ertoe gebracht onze zonden te voelen, ze te belijden en in Hem te geloven. En nu, geprezen zij Zijn Naam, kunnen wij Hem loven omdat Hij voor ons heeft gepleit, en de vergeving van al onze zonden heeft verkregen.