Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden. Marcus 16:16
Als onze gemeenten waren wat ze zouden moeten zijn, zou het een heel eenvoudige zaak zijn om te preken, want een preek zou dan enkel nog hoeven te zijn als de bevelen die een bevelhebber aan zijn troepen geeft: kort, scherp, eenvoudig, helder. Onze toehoorders zouden geen illustraties en metaforen nodig hebben; ze zouden eenvoudigweg vragen dat hun verteld wordt wat ze moeten doen om gered te worden; en hoe duidelijker het hun verteld wordt, hoe blijer ze zouden zijn. Ik ga vanavond proberen zo’n soort preek te houden, waarin ik de prediker laat verzinken in de verteller van het goede nieuws, waarbij ik duidelijk spreek over de weg van verlossing. Als u gered wilt worden, luister dan naar mijn boodschap. Als u niet naar verlossing verlangt, kan het zijn dat, terwijl u erover hoort, u ernaar gaat verlangen, en dat God u zegent.
Mijn tekst wordt opgevolgd door andere belangrijke teksten: “Gaat heen in de gehele wereld en verkondigt het Evangelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden; maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.” Het evangelie is dus voor “ieder schepsel”. Overal waar een man, vrouw of kind is, een verstandig schepsel, dient het Evangelie aan zo iemand gepredikt te worden. U, die vanavond bent samengekomen, valt duidelijk binnen die beschrijving en daarom moet het Evangelie aan u worden verkondigd. Maar als het ons bevolen is het te prediken, dan houdt dat in dat u opgedragen wordt het te horen. Het horen zonder aandacht, het horen zonder te besluiten het te gehoorzamen, zal zinloos werk zijn. Hoor het daarom, zoals ik het wil prediken, en bedenk dat Christus hier staat om mij te horen prediken, en om te zien hoe u de boodschap die ik van Hem moet brengen, aanneemt.
Dit Evangelie wordt tot elk schepsel gezonden, omdat elk schepsel het nodig heeft. Of het schepsel het wel of niet weet, hij is verloren, van nature verloren en ook verloren door de praktijk van het leven; zozeer verloren, dat hij zichzelf niet kan redden; hij moet gered worden. Wilt u dat allemaal geloven? Als u niet in Christus bent gaan geloven, bent u verloren en u kunt uzelf niet redden: begin met dat feit te geloven. Maar wees dan blij, dat u een Evangelie wordt gezonden, dat u kan redden, een Evangelie, dat pasklaar is gemaakt en bedoeld is voor de redding van precies zo’n persoon als u, want tot u zegt God: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.”
Mijn mede-christenen, u, die in Christus bent gaan geloven, het wordt tijd, dat we onszelf aanpakken, want wij hebben het Evangelie bij lange na nog niet aan elk schepsel gepredikt. Sommige personen hebben het nog nooit aan iemand gepredikt; ik bedoel juist sommigen van die personen, die bevolen wordt het aan elk schepsel te prediken. Een zonderlinge prediker zegt, dat, als sommigen van Gods volk tien dollar per uur betaald kregen voor alles wat ze hebben gedaan voor hun Heere, ze nog niet genoeg verdiend zouden hebben om een gemberbrood te kopen, en ik ben bang dat die stelling waar is. Sommige mensen hebben zo weinig voor de verspreiding van het Evangelie gedaan, dat de wereld er niet beter op geworden is, omdat zij zich erin bevinden. Spreek ik te streng? Als ik dat doe, kunt u gemakkelijk voorbijgaan aan wat ik zeg, maar als dat niet zo is, als het zo is dat hier sommigen nog nooit eerlijk en rechtuit het Evangelie van Jezus Christus hebben verteld, begin dan meteen.
Wanneer u vanavond thuiskomt, vertel dan het Evangelie aan uw naaste bloedverwant en ga morgen naar buiten naar uw dichtstbijzijnde buurman, of naar de vriend, die u het gemakkelijkst kunt bereiken; vertel het goede nieuws dat uw Heere u heeft geopenbaard en help zo het Evangelie aan elk schepsel te prediken. Een veldprediker zei een keer tot de hertog van Wellington: “Denkt u dat het zin heeft, dat wij het Evangelie naar de bergstammen van India brengen? Zullen ze het ooit aanvaarden?” De hertog antwoordde: “Wat zijn uw marsorders?” Dat was het enige antwoord, dat hij gaf. Deze grote krijgsman was een strenge tuchtmeester en alles wat hij nodig had, waren marsorders en hij gehoorzaamde; hij bedoelde, dat elke soldaat van het kruis de marsorders van Christus, zijn grote Bevelhebber, moest gehoorzamen. Ga daarom, voor zover ooit uw positie en uw capaciteiten het u toestaan en vertel aan elk schepsel het woord van het Evangelie, zoals het wordt weergegeven in mijn tekst: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.”
Ik wil vanavond mijn aandeel leveren, voor zover mijn zwakke stem mij dat zal toestaan; ik wil een paar woorden spreken, ten eerste over het geloof; ten tweede over de doop en ten derde over gered worden. We zullen de hele tekst helder krijgen door deze drie punten te overdenken.
I. Ten eerste OVER GELOVEN. Dit is het belangrijkste punt; dit is het scharnier van de redding, want wie in Christus gelooft, wordt niet veroordeeld; wie in Hem gelooft, heeft eeuwig leven.
Nu, wat betreft geloven, laat me eerst vragen: Wat moet er geloofd worden? Wel, u moet geloven, dat u de wet van God hebt overtreden en dat u daarom veroordeeld bent, maar dat God in Zijn oneindige genade Zijn Zoon Jezus Christus in de wereld heeft gezonden, opdat u mag leven door Hem. Zijn Goddelijke Zoon, Zijn eniggeboren Zoon, werd geboren uit Maria als een mens uit het stof van Zijn moeder; Hij voelde zoals wij en was in alle opzichten zeer waarachtig Mens. Terwijl Hij hier was, gehoorzaamde Hij de wil van Zijn Vader en toen de tijd kwam, gaf Hij Zichzelf als een offer voor schuldige mensen. Hij stierf “ als de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen.” Hij was Zelf zonder zonde en nam de zonde van Zijn volk op Zich: “Die in Zichzelf onze zonden in Zijn eigen lichaam aan het hout droeg.” Terwijl zo de menselijke zonde Hem werd toegerekend, leed Hij in de plaats en voor de rekening van diegenen, wier zonden Hij droeg. Aan het kruis werd Zijn bloed vergoten, want zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving, maar door dat vergieten van het bloed wiste Hij de ongerechtigheid uit van allen, die hun vertrouwen op Hem stelden. Dit is wat u moet geloven:
“Hij droeg, opdat u nooit de rechtvaardige toorn van Zijn Vader zou dragen.” Hij werd in het graf gelegd; op de derde dag kwam Hij uit het graf en stond op voor de rechtvaardigmaking van Zijn volk, zoals Hij gekruisigd was voor hun overtredingen. Na een poosje ging Hij naar de hoogste hemel en Hij is daar nu op de troon, Koning der koningen en Heere der heren. Hij zit aan de rechterhand van God, de Vader, en daar pleit Hij en doet Hij voorbede voor zondaren. Geloof dit. “Door deze Mens wordt u vergeving van zonden gepredikt.” Hij is verheven in de hoge, Vorst en Redder, om berouw en vergeving van zonden te geven. Dat is wat er geloofd moet worden. Ik zou op een heleboel details kunnen ingaan, maar dat zal ik vanavond niet doen. Het wezen van wat er geloofd moet worden is, dat Jezus Christus door God aan ons gegeven is, opdat Hij door Zijn dood de zonde zou wegdoen en wij verzoend zouden worden met God en opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven hebben.
Laat mij, om deze vraag beter te beantwoorden, die corrigeren of er een andere van maken en dan die beantwoorden. De vraag is niet zozeer wat er geloofd moet worden, als wel Wie er geloofd moet worden. Want inderdaad, het geloven dat een bepaalde zaak waar is, hoewel dat van nut kan zijn, is niet het geheel van de zaak. Als ik geloof, dat een bepaald iets waar is, vertrouw ik mijzelf aan die waarheid toe; er is geloof, de daad van vertrouwen. Maar als we wensen te worden gered, moeten we een Persoon vertrouwen; we moeten de Heere Jezus Christus vertrouwen. U wordt niet zozeer gered door ’t geloven van een dogma, als wel door het vertrouwen op een Persoon; u moet het dogma geloven, anders zult u de Persoon niet vertrouwen, maar als u de leer gelooft, dan komt u en stelt u uw vertrouwen op de Persoon, over Wie die leer gaat. Als u gered zou willen worden, vertrouw uzelf dan toe aan Jezus Christus. Hij, Die stierf, leeft voor eeuwig en “Hij kan volkomen behouden wie door Hem tot God gaan.” Reddend geloof is vertrouwen op de Heere Jezus Christus, echt op Hem vertrouwen, geheel, uitsluitend, constant Hem nu vertrouwen. Zie dan op Hem, de Zoon van God, op de troon in de heerlijkheid; leg uw ziel en al haar zonden aan Zijn geliefde voeten, vertrouw op Hem voor uw redding en Hij zal het doen.
Velen zullen een derde vraag stellen: Waarom moet Hij vertrouwd worden? Ik zou die vraag graag door een andere vraag willen beantwoorden: Waarom moet Hij niet vertrouwd worden? Toen onlangs iemand tegen me zei: “Ik kan niet op Christus vertrouwen,” vroeg ik: “Kunt u op mij vertrouwen?” En toen was het snelle antwoord, zoals het behoorde te zijn van een toehoorder aan een prediker: “Ja, mijnheer, ik vertrouw u.” Daarop zei ik: “Wel dan, u kunt zeker de Heere Jezus Christus vertrouwen, want Hij is het oneindig meer waard vertrouwd te worden dan ik ooit kan zijn.” Christus niet kunnen vertrouwen? Dat is een wonderlijk stuk van satanische misleiding. Ik kan vanavond zeggen, dat ik niet slechts mijn ziel aan Christus kan toevertrouwen, maar dat, als ik evenveel zielen had als er zandkorrels op het strand liggen, ik ze allemaal onvoorwaardelijk aan Hem zou kunnen toevertrouwen. Waarom zou ik dat niet? Hij is “God boven alles, geprezen voor eeuwig” en Hij is Mens, teder en vriendelijk; daarom moet Hij vertrouwd worden. O, mijn toehoorder, kunt u de gekruisigde Christus in het gelaat zien en zeggen, dat u Hem niet kunt vertrouwen? Kunt u het bloedige zweet in de hof zien, kunt u zien op de vastgenagelde handen en voeten en de doorboorde zijde van deze lijdende Mens, Die terzelfdertijd God uit God is en kunt u dan zeggen, dat het moeilijk is om Hem te vertrouwen? O, nee! Hij is zo waarachtig, zo edel, zo mild, zo getrouw, dat ik u smeek Hem te vertrouwen en Hem nu te vertrouwen.
Dat roept een andere vraag op: Wanneer moet Christus vertrouwd worden? En het antwoord is: Nu. Hij was het nooit meer waard om vertrouwd te worden dan dat Hij dat vanavond is en u hebt nooit meer een Heiland nodig gehad dan dat u dat vanavond hebt. Misschien praat u erover om Christus in de toekomst een keer te vertrouwen. Ik geef geen cent voor zo’n hoop. Nee vriend, als u op een bepaald moment in de toekomst zou vinden, dat Christus uw vertrouwen waard is, dan is Hij uw vertrouwen vanavond waard, want Hij is Dezelfde, gisteren, heden en voor eeuwig. Precies zoals u bent, in die kerkbank of zittend in de gang, verdient Christus uw vertrouwen en ik vraag u Hem dat nu te geven. Werp uw zondige ziel op dit ogenblik op Hem; leef niet nog een seconde in ongeloof, want dat ongeloof is een belastering van mijn Heere, een ernstige krenking van Zijn dierbare, trouwe liefde. Nu, terwijl het woord mijn lippen verlaat en het uw oor bereikt, zeg en meen het: “Ik geloof inderdaad; ik zal Jezus vertrouwen; ik geef mijzelf aan Christus over en neem Hem als mijn Redder.”
“Als ik dat doe”, zegt iemand, “wanneer zal dan de zegen komen?” De tekst zegt: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden”; de zegen zal meteen komen. Snel als de bliksem is de handeling, die de ziel redt. Het ene moment kan de mens zwart zijn van de opeengestapelde zonde, het volgende ogenblik kan hij wit zijn als verse sneeuw. God heeft er geen tijd voor nodig om de ongerechtigheid uit te delgen. We gaan in een oogwenk over van de dood in het leven, uit de duisternis in een wonderbaar licht. Ik bid, terwijl ik in zwakheid tot u spreek, dat God met Zijn almachtige kracht mag werken, met die rechterhand, die de Rode Zee in tweeën deelde, opdat de vrijgekochten des Heeren droogvoets zouden oversteken. Moge Hij komen en het volk redden, dat door Zijn genade is voorbereid voor deze avond, waarop Zijn heerlijke kracht werkt, en moge Hij ze onmiddellijk ertoe brengen om te geloven en hen meteen, als het resultaat van hun geloof, verzoening met God geven en rechtvaardigmaking door Jezus Christus!
Laat me hier een fout corrigeren, die sommige mensen maken. Ze zeggen: “Spoort u ons aan om te geloven?” Dat doe ik inderdaad, met m’n hele hart. “Maar meneer, geloof is het werk van de Geest van God.” Ja, heb ik ooit gezegd, dat het dat niet was? Ik leg er voortdurend de nadruk op, dat, waar er ook maar enig geloof is, het in ons wordt bewerkt door de Geest van God. Maar luister. Vertelde ik u ooit, dat de Geest van God voor ons geloofde, of hebt u ooit iets in de bijbel gelezen, dat in de buurt kwam van die stelling? Nee, de Geest van God brengt ons ertoe om te geloven, maar wij geloven, dat is duidelijk, en het is ons geloof, dat ons redt; het is niet zo, dat de Heilige Geest in plaats van ons gelooft en dat wij stil liggen, zoals een man onder het mes van de chirurg. O, m’n beste, nee! Elk vermogen is wakker en wordt aangespoord door de Geest van God. We zien dat Christus kan redden en we geloven het. We geloven, dat Hij zal redden en we vertrouwen Hem, dat Hij ons redt. Het is onze eigen handeling en daad; het kan niet de daad en handeling van iemand anders zijn. U kunt niet voor een ander geloven; er kan niet zoiets zijn als peetschap en de Heilige Geest Zelf kan niet voor u geloven. Er staat niet geschreven: “Laat de Heilige Geest voor u geloven.” Dat zou absurd zijn, maar er staat geschreven: “Gelooft gij.” “Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult behouden worden.” Met uw eigen echte verstand en hart moet u in Jezus Christus geloven, als u gered wilt worden. Ik weet niet of het nodig is, dat ik nog meer zeg over geloven. Ik heb vaak geprobeerd het uit te leggen; ik ben bang, dat ik het niet altijd zo eenvoudig heb gemaakt, als ik van plan was. Laat me u slechts waarschuwen, dat u niet zegt: “Ik begrijp het plan van de redding heel goed.
M’n beste meneer, ik weet zeker, dat ik dat doe. Het hoeft me niet uitgelegd te worden; ik begrijp het volkomen.” M’n beste vriend, het is één zaak het plan van de redding te begrijpen en het is een geheel andere zaak in Jezus Christus te geloven tot redding van uw ziel. Het is een meedogenloze avond; de regen valt in stromen neer en hier buiten op straat zit een man, blootgesteld aan het slechte weer. Hij heeft daar een bouwtekening van een huis op het natte wegdek voor zich liggen en hij zegt: “Ik ben helemaal in orde; ik begrijp de bouwtekening van een huis prima.” U ziet dat hij naar de bouwtekening kijkt; hij heeft een aanzicht van de voorkant van het huis; hij weet waar de ramen en de deuren moeten zitten en hij heeft ook een schets van de indeling. Hij kan zien waar de keuken is en de gang naar de keuken en hij weet de indeling van alle kamers. Maar, m’n beste kameraad, je wordt doornat, de storm woedt, waarom ga je het huis niet in om te schuilen? “Praat niet tegen me,” zegt hij, “ik begrijp de bouwtekening van een huis prima.” De man is een dwaas als hij zo praat; iedereen concludeert, dat hij zijn verstand kwijt is. En wat is hij, die tevreden is met het begrijpen van het reddingsplan, maar die niet tot Christus komt en z’n vertrouwen op Hem stelt? Kom nu tot Hem, zo smeek ik u. U, die niet zoveel van het plan van de redding weet, kom tot Jezus, kom en vertrouw Hem; vertrouw Hem nu.
Nu, in de tweede plaats, EEN KLEIN GEDEELTE OVER DE DOOP: Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.” Let er alstublieft op, dat ik de tekst niet heb gemaakt. Misschien zou ik, als ik die gemaakt had, dat gedeelte over de doop hebben weggelaten, maar ik heb geen aandeel gehad in ’t maken van de bijbel; ik ben verplicht Gods Woord te nemen zoals ik het vind en hier lees ik deze woorden van onze Heere Jezus Christus: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.” “Weid niet uit over de doop,” zegt iemand, “laat dat er buiten.” Dat is wat u zegt, m’n beste meneer; ik kan uw gezicht niet zien, maar ik geloof niet, dat u mijn meester bent. Mijn Meester is de Heere, Die heilige mannen leerde dit Boek te schrijven en ik kan mij alleen maar houden aan het Boek; het Boek heeft de doop in zich, dus moet ik aan de waarheid vasthouden, zoals het in het Boek staat: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.”
Laat me u er ten eerste aan herinneren, dat de woorden van onze Heiland ons leren, dat de doop op het geloof volgt: “Wie gelooft en zich laat dopen.” Veronachtzaam nooit de volgorde van de dingen in de bijbel. Als God de volgorde één, twee, drie heeft, moet u er niet van maken drie, twee, één. U hebt nooit een dienstmeisje gehad, hoop ik, die uw opdrachten omdraaide. Hebt u ooit tegen haar gezegd: “Marie, ga nu de salon vegen en neem daarna de stofdoek en stof de tafel, de planken en de boeken af?” Is ze een poosje later bij u gekomen en heeft ze gezegd: “Mevrouw, ik heb gedaan, zoals u het me hebt opgedragen; ik heb de tafel afgestoft en de planken en de boeken en toen heb ik de kamer aangeveegd”? Elke goede huisvrouw hier weet, wat er zou gebeuren als haar opdrachten in de omgekeerde volgorde zouden worden uitgevoerd. Nu, tegenwoordig hebben zeer velen in de christelijke gemeente er dit van gemaakt: “Wie gedoopt wordt en gelooft.” Ik ben niet één van die dienstmeisjes; ik durf de bevelen van mijn Meester niet om te draaien. U hebt het recht niet mensen te dopen, totdat ze geloven in Christus als hun Redder. Bedenk hoe Filippus het zei tot de Ethiopische kamerling, toen die achtenswaardige man zei: “Zie, daar is water, wat is ertegen, dat ik gedoopt word?” Filippus antwoordde: “Als ge met uw gehele hart gelooft, is het geoorloofd.” En als u niet met uw gehele hart gelooft, moet u niet gedoopt worden. U hebt het recht niet op deze inzetting van Christus, tenzij u een christen bent. “Wie gelooft en zich laat dopen,” – dat is de bijbelse volgorde. Lees het Nieuwe Testament onbevooroordeeld en u zult altijd merken dat degenen, die gedoopt werden, gelovigen waren. Ze geloofden in de Heere Jezus Christus en dan werden ze in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest gedoopt.
Vervolgens, ik wil dat u opmerkt, dat deze zaak van de doop altijd verbonden wordt met geloof. Steeds weer opnieuw wordt het zo in het Nieuwe Testament gezegd en er zijn gedeelten, die ik vanavond niet zal citeren, waarin de doop een speciaal belangrijke plaats krijgt in verband met het werk van de redding. Er zou hebben kunnen staan: “Wie gelooft en tot de Avondmaalstafel komt, zal behouden worden” , maar zo is het niet geschreven. Sommige kerken hebben iets, wat ze “de heilige Eucharistie” noemen, verheven tot een inderdaad zeer verheven positie, veel hoger dan de Schrift eraan heeft verleend; toch heeft het Avondmaal des Heeren in het woord van God nooit de positie gekregen, dat het geplaatst werd naast het geloof, zoals de doop in dit gedeelte en in andere gedeelten. Ik ga vanavond niet over dat punt uitweiden; ik vertel u slechts wat het onderwijs van het Nieuwe Testament is. U zult uw eigen verklaring ervan geven, als u dat wilt, maar onze oproep is : “tot de wet en tot de getuigenis.”
Dit moet ik ook zeggen, dat het niet mogelijk is, dat er iets van redding in de doop zelf kan zijn. De daad van het toepassen van water, op wat voor manier dan ook, kan geen enkele zonde wegwassen. Dat zou een terugkeren zijn naar het oude verbond van de werken, de oude ceremoniën van de Mozaïsche wet; al de wassingen onder wet – en dat waren er vele – wasten nooit één zonde weg; ook kan geen enkele wassing in water de zonde van wie dan ook wegnemen. Er wordt zelfs nooit van de tranen van Christus gezegd, dat die de zonde wegdoen; het is Zijn kostbare bloed alleen, dat de zonden van mensen uitwist. In mijn tekst staat: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden”, maar toch klinkt het eenvoudig, wanneer de veroordeling wordt aangekondigd: “Wie niet gelooft, zal veroordeeld worden” en dan wordt de zaak van de doop niet genoemd, want er zijn velen die geloven, maar die niet worden gedoopt en die ook niet gedoopt kunnen worden, zoals bijvoorbeeld de stervende dief, maar toch zijn ze zeker gered. Niettemin, hier staat mijn tekst en ik kan het niet veranderen: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.”
Waarom veronderstelt u, dat de doop op deze belangrijke plaats wordt gezet? Ik denk dat het om deze reden is: De doop is de uiterlijke uiting van het innerlijke geloof. Wie met zijn hart in Christus gelooft, belijdt zijn geloof voor God en voor de gemeente van God door gedoopt te worden. Nu, het geloof, dat zo spreekt, is niet een stom geloof; het is niet een lafhartig geloof, het is niet een in ’t geheim gekoesterd geloof. Paulus formuleert de zaak zo: “Als u met uw mond belijdt, dat Jezus Heere is en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis.”
Maar waarom is belijdenis zo noodzakelijk om echt geloof te bewijzen? Ik antwoord dat het juist noodzakelijk is voor het bestaan van de gemeente van God, want als ik een gelovige kan zijn en nooit mijn geloof belijd, kunt u een gelovige zijn en nooit uw geloof belijden en zo zouden we in alle opzichten een gezelschap van mensen hebben, die geloven en geen ervan belijdt dat; waar zouden dan überhaupt de uiterlijke inzettingen van de gemeente van Christus zijn? Waar zou er een prediker zijn? Waar zou er het oprichten en groeien van het Koninkrijk van Christus zijn? Om een honderdtal redenen is het absoluut noodzakelijk voor het Koninkrijk van Christus, dat de gelovige openlijk zijn geloof moet belijden. Ziet u dat niet?
En vandaar dat Hij van de doop, omdat het Gods weg van onze openlijke belijdenis van ons geloof is, eist dat het aan het geloof wordt toegevoegd, opdat het geloof een belijdend geloof zou zijn en niet een lafhartig geloof; opdat het geloof een openlijk geloof zou zijn en niet een privé geloof; opdat zo het geloof een werkend geloof zou zijn, dat ons leven beïnvloedt en het leven van anderen en niet slechts een verborgen poging om onszelf te redden door een stil geloof, dat Christus niet durft te belijden. Denk aan die woorden van de Heere Jezus: “Wie Mij belijden zal voor de mensen, hem zal ook Ik belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. Maar wie Mij zal verloochenen (en op die plek betekent het: hij, die Mij niet belijdt) voor de mensen, hem zal ook Ik verloochenen voor Mijn Vader, die in de hemelen is.” Er zit daarom in het water of in de onderdompeling of in de doop, in welke vorm dan ook, niet een werkzaamheid, die wedergeboren doet worden, maar het is nodig als de uiterlijke, zichtbare uitdrukking van het innerlijke, geestelijke geloof, waardoor de ziel wordt gered.
En, geliefde vrienden, nogmaals, de doop is vaak de test van gehoorzaamheid. Wie in Christus gelooft, neemt Hem als zijn Meester en evenzeer als zijn Redder; Christus zegt daarom tot hem: “Ga en doe dat-en-dat.” Als de man weigert het te doen, bewijst hij daarmee, dat hij niet van plan is de discipel van de Meester te worden. “O,” zegt iemand, “u weet dat de doop niet essentieel is.” Heb ik u niet verzocht op te houden met zo’n nutteloos en verdorven gepraat als dat? Hebt u een dienstmeisje? Gaat u ’s morgens vroeg naar de zaak? Zou u om zes uur een kop thee willen, voordat u weggaat naar de stad? Het dienstmeisje brengt u die niet en u vraagt: “Waarom heb ik m’n thee niet gekregen?” “O!” antwoordt ze, “het is niet essentieel; u kunt uw zaken heel goed doen zonder dat kopje thee.” Laat zo’n antwoord als dat herhaald worden, of laat het slechts één keer gegeven worden en ik zal u vertellen, wat niet essentieel zal zijn; het zal niet essentieel voor u zijn om dat meisje nog langer in uw huis te houden; u zult een ander dienstmeisje willen, want u zult zeggen: “Het is duidelijk, dat ze geen dienstmeisje van mij is: ze werpt zichzelf op als de vrouw des huizes, want ze begint mijn opdrachten te beoordelen en te zeggen, dat deze essentieel is en dat die niet essentieel is.”
Wat bedoelt u met “niet essentieel”? “Ik bedoel, dat ik gered kan worden zonder gedoopt te zijn.” Zult u die goddeloze zin nog een keer durven zeggen? “Ik bedoel, dat ik gered kan worden zonder gedoopt te zijn.” Verachtelijk schepsel dat u bent! Dus u wilt niets doen van dat wat Christus beveelt, als u gered kunt worden zonder het te doen? U bent het nauwelijks waard om überhaupt gered te worden! Een man, die altijd betaald wil worden voor wat hij doet, wiens enige gedachte van de godsdienst is, dat hij datgene zal doen, wat essentieel is voor zijn eigen redding, heeft alleen maar als doel z’n eigen huid te redden en Christus kan gaan, waarheen Hij wil. Het is duidelijk, u bent geen dienstknecht van Hem; u dient gered te worden uit zo’n schandelijke, ellendige geestestoestand. Moge de Heere u redden! Ik geloof dikwijls, dat deze kleine zaak van de doop der gelovigen de test is van de oprechtheid van onze belijdenis van liefde tot Hem. Het zou misschien helemaal hetzelfde zijn geweest, als de Heere Jezus Christus had gezegd: “Pak zes stenen van de grond, draag ze in je broekzak en je zult gered worden.” Iemand zou hebben gezegd: “Dat oppakken van stenen is niet essentieel.” Het wordt essentieel, zodra Christus het beveelt. Het is op deze wijze, dat de doop, als die niet essentieel is voor uw redding, essentieel is voor uw gehoorzaamheid aan Christus. Als u Zijn discipel geworden bent, hebt u voortaan de opdracht al de bevelen van uw Meester te gehoorzamen: “Wat Hij u ook zegt, doe het.”
Nu tot slot OVER HET GERED WORDEN: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.”
Wat is dit gered worden? Wel, het betekent natuurlijk, wat iedereen wil dat het betekent, redding van de straf van de zonde. “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.” Zijn overtredingen zullen hem vergeven worden; zijn ongerechtigheid zal uitgedelgd worden; hij zal niet veroordeeld worden, maar op de laatste grote dag zal hij gerechtvaardigd worden in Christus. Nee, hij is nu gerechtvaardigd, zoals de apostel zegt: “Wij dan, gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede met God door onze Heere Jezus Christus.” Dat is zeker een deel van dit gered zijn.
Het betekent vervolgens, dat hij die gelooft en zich laat dopen, verlost zal worden van de heerschappij van zijn oude natuur. Wanneer u in Christus gelooft, zal er plotseling een nieuw leven, een nieuw beginsel, in u ontspringen; er zal een bron worden gegraven in uw wezen en een fontein van levend water zal in u beginnen op te borrelen ten eeuwigen leven. Er zal een wonder aan u verricht worden; de Heilige Geest zal in uw hart komen, Die daar zal wonen om u te herscheppen om in uw ziel een nieuwe troon te vestigen, waarop een nieuwe Koning zal regeren. De oude heerschappij van de zonde zal verbroken worden als met een ijzeren staf en er zal een nieuwe orde van zaken zijn in uw hart; de gerechtigheid zal daar beginnen te regeren door Jezus Christus.
“Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden”; dat is, hij zal gered worden uit zijn oude zonden. Hij zal niet langer de slaaf van dronkenschap zijn; hij zal de liefde tot het vloeken bij de keel grijpen; hij zal zijn liegen, zijn boosheid, zijn hartstocht de baas worden. “Wie gelooft en zich laat dopen” zal zien, dat al zijn oude tegenstanders op de vlucht worden gejaagd en wat hij niet kon doen door de zwakheid van z’n vlees zal nu voor hem worden gedaan door de kracht van de Geest van God; door de Goddelijke genade zal hij zijn zonden meester worden. Hij zal beginnen voor God te leven onder een nieuwe aandrang, versterkt met een nieuwe kracht en zo zal hij verlost worden van zijn oude zonden.
Luister nogmaals, want dit is wonderlijk. “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden”; hij zal er ook voor gespaard worden terug te keren naar zijn oude zonden. Als het niet was om de volharding der heiligen, zou ik denken dat mijn Evangelie een armzalig Evangelie is om te prediken, maar wie waarlijk in Christus gelooft, zal zo’n verandering in zich bewerkt krijgen, dat het gezegende werk nooit meer teniet gedaan zal worden. Mijn Heere zal zo’n kaars in uw hart aansteken, dat de duivel zelf die nooit zal kunnen uitblazen. Christus zal met zo’n kracht en gezag tot u komen en Zijn eeuwige troon in uw ziel vestigen met zo’n Goddelijke majesteit en macht, dat u de Zijne zult zijn in de tijd en heel de eeuwigheid. We prediken niet een tijdelijke redding, geen werk van genade, dat weldra zwak zal worden en haar kracht zal verliezen, maar wij spreken over een werk van genade, dat u, die gelooft, in staat zal stellen voort te gaan van kracht tot kracht, van heerlijkheid tot heerlijkheid, totdat elke zonde in u eruit gedreven is en u volkomen gelijk gemaakt zult worden aan uw Heere. Dan zult u Zijn aangezicht zien in gerechtigheid en u zult voor eeuwig en eeuwig met Hem zijn.
Nogmaals, “wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.” Hij zal gered worden uit de tijd, waarin hij leeft. “Maar,” zegt iemand, “ik wil daar niet uit gered worden.” Wilt u niet? “Nee.” Maar als u met de tijd meegaat en als u met de wereld meegaat, zult u mee omlaag gesleurd worden van de Niagara-waterval af, waar deze tijd nu naar beneden schiet naar de verwoesting, tot welke deze wereld gedoemd is. Koester niet de vriendschap van de wereld, die uw Heere doodde, want de wereld en de werken daarop zullen verbranden. U herinnert zich, hoe Petrus op de Pinksterdag zei: “Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht.” Dat is wat ik wil, dat u vanavond doet. “En met nog meer andere woorden getuigde hij en hij vermaande hen, zeggende: ‘Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht.’” Een man, die een man wil zijn en die verlangt een gered man te zijn, moet de wapens opnemen tegen deze slechte tijd.
Wie zichzelf wil bewijzen als levend voor God moet tegen de stroom van de tijd in zwemmen. Dode vis drijft met de stroom mee; kunt u ze niet zien? Ik zie de witte buiken van de dode vissen bij tienduizenden met de stroom meedrijven, maar de levende vis gaat stroomopwaarts, tegen de stroom in en vindt zijn weg naar schoner water. Geliefden, wie met z’n hele hart in Jezus Christus gelooft, zal een kerel zijn nu er zo weinig kerels zijn; hij zal standvastig staan voor God en de waarheid, terwijl anderen toegeven aan de satanische kracht en hij zal heilig worden nu de goddeloosheid als een machtige stortvloed door onze straten raast. “Wie gelooft en zich laat dopen” in de eervolle naam van Jezus legt als een ridder de eed af Christus te volgen en Christus alleen, in Hem te geloven al zal elk mens een leugenaar zijn; hij besluit voor Hem te leven, voor Hem te sterven en hier in Hem hoop te vinden en eeuwig geluk hierna. Hij is de man, die gered zal worden uit deze tegenwoordige, boze tijd tot de heerlijkheid van God, de Vader.
Heel dit grote werk wordt bewerkt door het geloof in Christus; dat is de enige weg tot redding. “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven.” Geloof in Hem, zoals sommige mensen zeggen: “geheel en al”, geloof in Zijn God-zijn, bekwaam om u te helpen; geloof in Zijn bloed, dat u reinigt; geloof in Zijn eeuwig leven, dat u eeuwig leven geeft. God zegene u, een ieder, ter wille van Zijn geliefde Zoon! Amen.