En toen wij allen ter aarde neergevallen waren, hoorde ik een stem, tot mij sprekende, en zeggende in de Hebreeuwse taal: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? Het is u hard, tegen de prikkels de verzenen te slaan. Handelingen 26:14
Hoe wonderbaarlijk was de neerbuigendheid die de Zaligmaker ertoe bracht om acht te slaan op zo’n ellendeling als Saulus. Het was vreemd dat de Zaligmaker, tronend in de hoogste hemelen temidden van het eeuwige gezang van de verlosten en de sublieme sonnetten van de cherubs en al de legerscharen der engelen, Zich uit Zijn heerlijkheid moest vernederen om tot een vervolger te spreken. Werkzaam als Hij dag en nacht is met het bepleiten van de zaak van Zijn eigen gemeente voor de troon van Zijn Vader, is het inderdaad neerbuigendheid die Hem er als het ware toe kon brengen Zijn voorspraak te onderbreken, opdat Hij persoonlijk zou kunnen spreken tot iemand die zich als Zijn gezworen vijand beschouwde. En wat voor een genade was het die het hart van de Zaligmaker ertoe zou brengen om te spreken tot zo’n man als Saulus, die dreiging tegen Zijn gemeente had geblazen? Had hij geen mannen en vrouwen naar de gevangenis gesleurd?
Had hij hen niet in elke synagoge gedwongen de Naam van Jezus Christus te lasteren? En nu moet Jezus Zelf tussenbeide komen om hem tot bezinning te brengen! Ah, als het een bliksemschicht geweest was, trillend in zijn haast om het hart van de mens te bereiken, zouden we niet verwonderd gestaan hebben. Of als de lippen van de Heiland een vervloeking hadden geslaakt, zouden we niet verbaasd geweest zijn. Had Hij tijdens Zijn eigen leven de vervolger niet Zelf vervloekt? Had Hij niet gezegd dat, zo wie één van deze kleinen die in Mij geloven, ergert, het hem beter ware, dat een molensteen om zijn hals gedaan was, en dat hij in de zee geworpen was? Niettemin zal de man die door die woorden vervloekt werd, nu toch door Degene Die hij vervolgd had, gezegend worden. Hoewel Saulus zijn handen met bloed bevlekt had en op dat ogenblik de volmacht in handen had om anderen naar de gevangenis te slepen, hoewel hij op de kleren gelet had van diegenen die Stefanus gestenigd hadden, moest de Meester, de Koning van de hemel, toch Zelf vanuit de hemel spreken om hem de behoefte aan een Zaligmaker te doen voelen en hem tot deelgenoot van het dierbare geloof te maken. Dit is wonderbaarlijke neerbuigendheid en weergaloze goedertierenheid, nietwaar?
En toch, geliefden, als we aan de Persoon van de Zaligmaker denken, is het niet zo verwonderlijk dat Hij dit zou doen, want Hij heeft nog veel meer gedaan. Heeft Hij niet in eigen Persoon de sterrentronen van de hemel verlaten en is Hij niet naar de aarde gekomen om te lijden, Zijn bloed te vergieten en te sterven? En toch, als ik denk aan de kribbe van Bethlehem, aan de verschrikkelijke hof van Gethsémané en aan het nog schandelijkere Golgotha, verwonder ik me er niet over dat de Heiland enige daad uit goedertierenheid of neerbuigendheid zou verrichten. Nu dat volbracht is, wat kan er nog groter zijn? Als Hij Zich uit de hemel tot in het dodenrijk vernederd had, wat voor een grotere vernedering kan Hij nog volbrengen? Als Zijn eigen troon leeg achter moest blijven, als Zijn eigen kroon prijsgegeven moest worden, als Zijn goddelijke natuur in het vlees gehuld en de glans van Zijn Godheid in de lompen van het mensdom gekleed moest worden, wat een wonder, zeg ik, dat Hij Zich wilde vernederen om uitgerekend tot Saulus van Tarsen te spreken, om hem tot inkeer te brengen!
Geliefden, sommigen van ons verwonderen zich ook niet, want al hebben we geen groter voorrecht ontvangen dan de apostel zelf, we hebben ook niets minder ontvangen. De Heiland heeft niet vanuit de hemel tot ons met een stem gesproken die anderen zouden kunnen horen, maar Hij heeft met een stem gesproken die door ons geweten gehoord werd. We waren dan wel niet uit op het bloed van Zijn kinderen, maar we hadden wel vuile en gruwelijke zonden. Toch bracht Hij ons tot stilstand. Niet tevreden met ons te lokken of te dreigen, niet tevreden met het zenden van Zijn dienaren tot ons en met het geven van Zijn Woord om ons onze plichten aan te zeggen, wilde Hij Zelf komen. En u en ik, geliefden, die dit voorrecht gesmaakt hebben, kunnen zeggen dat het weergaloze liefde was die Paulus redde, maar geen eenmalige liefde. Want Hij heeft ook ons gered en ons tot deelgenoten van hetzelfde voorrecht gemaakt.
Ik ben vanmorgen van plan me meer specifiek te richten tot diegenen die de Heere Jezus Christus niet vrezen maar zich daarentegen tegen Hem verzetten. Ik denk dat ik er vrij zeker van mag zijn dat er hier niemand is die zo ver wenst te gaan dat hij de oude vervolging van de kerk weer ingevoerd wil zien. Ik denk niet dat er één Engelsman is die, hoe zeer hij ook een alkeer van religie mag hebben, de martelpaal in Smithfield en de brandstapel die de gelovigen verteerde, graag terug zou zien. Er zijn er misschien enkelen die hen net zo sterk haten, maar toch niet op die wijze. Het gezonde verstand van deze tijd smaalt op de galg, het zwaard en de kerker. De kinderen van God, althans in dit land, zijn behoorlijk veilig tegen enige staatsvervolging van dien aard.
Maar toch is het hoogst waarschijnlijk dat er hier vanmorgen enkelen zijn die wél tot het uiterste gaan en die zoveel als er in hun vermogen ligt, de Heere tot toom verwekken door Zijn zaak tegen te werken. U herkent uzelf misschien als ik er een beeld van probeer te schetsen. Het komt zelden voor dat u naar Gods huis gaat. In feite minacht u al de samenkomsten van de rechtvaardigen. U bent van mening dat alle gelovigen schijnheilig zijn, dat alle belijders huichelaars zijn, en soms schaamt u zich er niet voor dat te zeggen ook. Toch hebt u een vrouw die graag naar Gods huis gaat, en de hemel en haar hart alleen weten wat voor een verdriet en gemoedsstrijd u haar veroorzaakt hebt. Hoe vaak hebt u haar al gehoond en beschimpt wegens haar belijdenis! U kunt echter niet ontkennen dat ze er een zoveel betere vrouw door is. U moet wel erkennen dat zij toch, al kan ze niet met u mee in al uw plezier en vermaak, zoveel mogelijk voor u een liefhebbende en toegenegen echtgenote is.
Als er iemand een tekortkoming bij haar zou vinden, zou u haar karakter ronduit manhaftig verdedigen. Maar het is haar godsdienst waar u een afkeer van hebt. Het is niet zo lang geleden dat u gedreigd hebt haar op zondag op te sluiten. U zegt dat het voor u onmogelijk is met haar in één huis te leven als zij naar Gods huis op wil gaan. Daarenboven hebt u nog een dochtertje. U had er geen bezwaar tegen dat dat kind naar de zondagsschool ging omdat ze u dan op zondag, wanneer u in uw hemdsmouwen pijp zat te roken, niet in de weg zat. U wilde niet door uw kinderen lastig gevallen worden, zei u, en daarom was u blij hen naar de zondagsschool te sturen. Het hart van dat kind is echter geraakt en u moest wel merken, of u wilde of niet, dat het geloof in Christus in haar hart gekomen is. En dat vindt u niet leuk. U houdt van het kind, maar u zou er alles voor over hebben als ze anders zou zijn dan ze nu is. U zou er alles voor over hebben als u het laatste sprankje geloof uit haar zou kunnen persen.
Misschien kan ik uw situatie ook nog voorleggen. U bent werkgever, u bekleedt een hoge positie. U hebt veel mensen onder u en u kunt er niet tegen dat iemand voor zijn geloof uitkomt. Van andere werkgevers weet u dat ze tegen hun mensen hebben gezegd: ”Doe wat je wilt. Zo lang je goed je werk doet, geef ik niet om je godsdienstige opvattingen.” Maar wellicht bent u een beetje het tegenovergestelde. Hoewel u geen mens vanwege zijn geloof zou ontslaan, maakt u zo nu en dan een hatelijke opmerking. En als u hem op een foutje kunt betrappen, zegt u: ”Aha, dat is nou je geloof! Ik neem aan datje dat in de kerk geleerd hebt.” Hierdoor bedroeft u de ziel van die arme man, terwijl hij zo goed als hij kan zijn taak voor u probeert te vervullen. Of stel, u bent een jongeman, werkzaam in een magazijn of een winkel, en één van uw collega’s is kort geleden tot geloof gekomen. Hij kan biddend op zijn knieën aangetroffen worden – wat hebt u onlangs flink de draak met hem gestoken, hè?
U hebt samen met anderen als een meute honden achter een arme haas aan gezeten en hij, nogal bedeesd van aard, houdt zich misschien stil voor u. Als hij spreekt, staan de tranen in zijn ogen omdat u zijn ziel gekwetst hebt. Welnu, dit is precies dezelfde geest die de brandstapel van vroeger aanstak, die de heilige op de pijnbank uitrekte, die zijn lichaam in stukken sneed en hem rond deed wandelen in schapenvachten en geitenvellen. Als ik uw persoon nog niet geraakt heb, zal ik dat misschien nog doen voordat ik besluit. Ik wil me speciaal richten tot diegenen van u die in woord en daad, of op enige andere wijze, Gods kinderen vervolgen. Of als u niet van zo’n hard woord als ’’vervolgen” houdt, die hen uitlachen, hen tegenwerken en proberen een eind te maken aan het goede werk in hun harten.
Ik zal, in de Naam van Christus, eerst de vraag aan u voorleggen: “Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?”In de tweede plaats zal ik u in Christus’ Naam vermanen:”Het is u hard, tegen de prikkels de verzenen te slaan.”En daarna, als God zal zegenen wat er tot onderwijs van uw hart gezegd wordt, kan het zijn dat de Meester enige troostrijke woorden tot u zal spreken, zoals Hij tot de apostel Paulus deed toen Hij zei: ’’Richt u op, en sta op uw voeten; want hiertoe ben Ik u verschenen, om u te stellen tot een dienaar en getuige der dingen, beide die gij gezien hebt en in welke Ik u nog zal verschijnen.
I. In de eerste plaats zullen we dan nadenken over DE VRAAG DIE JEZUS CHRISTUS VANUIT DE HEMEL AAN PAULUS STELDE en die vanmorgen aan u gesteld is.
Merk allereerst op wat een persoonlijke vraag het was: ’’Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?” Wanneer ik tot u preek, voel ik me verplicht u allen als gemeente aan te spreken. Het is voor mij niet mogelijk, behalve bij bijzondere gelegenheden, er één individu uit te kiezen en diens persoon te beschrijven, hoewel dit onder invloed van de Geest soms gedaan wordt. Maar voor het grootste gedeelte voel ik me verplicht een persoon in het algemeen te beschrijven en die zonder onderscheid te behandelen. Dit geldt echter niet voor onze Meester. Hij sprak niet vanuit de hemel: ”Saul, wat vervolgt de synagoge Mij? Waarom hebben de Joden een afkeer van de dienst aan Mij?” Nee, het werd op een veel toepasselijker wijze gezegd: ’’Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?” Als het in zijn algemeenheid gesteld was, zou het op het hart van de apostel afgestompt zijn. Het zou als een pijl geweest zijn die het doel gemist had en de huid van de man tot wiens hart hij had moeten doordringen, amper geraakt had.
Toen het echter persoonlijk werd -”Wat vervolgt gij Mij?”-, was er geen ontkomen aan. Ik bid de Heere of Hij de vraag voor een aantal van u persoonlijk wil doen zijn. Er zijn er velen van ons hier aanwezig, die een persoonlijke prediking aan de ziel hebben ontvangen. Weet u nog, geliefden in Christus, hoe persoonlijk de prediker was toen u voor het eerst in het hart geraakt werd? Ik kan me dat goed herinneren. Het leek alsof ik de enige in de hele kerk was, alsof er een donkere muur om me heen stond en ik met de prediker opgesloten zat. Het is te vergelijken met gedetineerden in een penitentiaire inrichting, die elk in een aparte ruimte zitten en niemand anders dan de gevangenispredikant kunnen zien. Ik dacht dat alles wat hij zei, voor mij bedoeld was. Ik wist bijna zeker dat iemand die mij kende, hem geschreven had en hem alles verteld had en dat hij mij er persoonlijk uitgehaald had. Wel, ik dacht dat hij zijn ogen op mij gevestigd had -en ik heb goede reden om te denken dat het zo was- maar toch zei hij dat hij niets van mij wist. O, mochten de mensen het gepredikte Woord maar horen en mocht God hen zo zegenen in het luisteren, dat zij zouden merken dat het een persoonlijke toepassing aan hun eigen hart krijgt.
Merk verder op dat de apostel wat informatie kreeg met betrekking tot de Vervolgde. Als u Saulus gevraagd had wie hij vervolgde, dan zou hij gezegd hebben: ”Een paar arme vissers die met een bedrieger voor de dag waren gekomen. Ik ben vastbesloten hen eronder te krijgen. Waarom, wie het zijn? Het zijn de meest verachtelijke mensen van de wereld, letterlijk het uitschot en uitvaagsel van de maatschappij. Als het prinsen en koningen geweest waren, zouden we hen misschien voor hun mening laten uitkomen. Maar deze arme, ellendige, onnozele lieden, ik zie niet in waarom zij hun dweperij zouden mogen voortzetten, en ik zal hen vervolgen. Bovendien zijn de meesten van hen die ik vervolgd heb, vrouwen – arme domme wezens. Welk recht hebben zij om hun inzicht boven dat van de priesters te stellen? Ze hebben geen recht er een eigen mening op na te houden en daarom doe ik er goed aan hen van hun domme dwalingen af te brengen.”
Weet echter in wat voor ander licht Jezus Christus het plaatst. Hij zegt niet: ’’Saul, Saul, wat vervolgt gij Stefanus?” of ’’Waarom staat gij op het punt de mensen van Damascus naar de gevangenis te slepen?” Nee – ”Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? ‘Hebt u er in dat licht over nagedacht? U hebt een arme man in dienst, die een ouderwets jasje draagt. Hij stelt niets voor. U lacht hem misschien uit. Hij zal het aan niemand vertellen en zelfs als hij het doet, zult u niet ter verantwoording geroepen worden omdat hij niets voorstelt. U durft geen minister of president zo uit te lachen. U zou uw gedrag in acht nemen als u in dergelijk gezelschap zou verkeren. Maar omdat dit een arme stakker is, denkt u dat u de vrijheid hebt om om zijn vroomheid te lachen. Vergeet alleen niet dat onder het ouderwetse jasje Jezus Christus Zelf zit. Voor zoveel gij dit één van deze Zijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Hem gedaan.
Hebt u er ooit bij stilgestaan dat u, toen u lachte, niet hem stond uit te lachen maar Zijn Meester? Of u eraan gedacht hebt of niet, het is een heerlijke waarheid dat Jezus Christus al het onrecht dat Zijn kinderen aangedaan wordt, op Zich neemt, alsof het Hem aangedaan werd. U hebt uw vrouw een paar avonden geleden buitengesloten omdat te naar Gods huis wilde gaan, hè? Toen ze daar in de middernachtkoelte stond te rillen en u smeekte haar binnen te laten, zou u, als uw ogen wijd open waren geweest, de Heere des levens en der heerlijkheid daar hebben zien rillen. En Hij had tegen u kunnen zeggen: ’’Saul, Saul wat vervolgt gij Mij?’ Dan zou u beseft hebben dat het een veel grotere zonde is geweest dan u zich nu indenkt. U hebt een paar dagen geleden een klein meisje uitgelachen omdat zij een eenvoudig gezang stond te zingen en het blijkbaar van harte deed. Wist u -en als u het toen niet wist, weet het dan nu-, wist u dat u Christus stond uit te lachen? Dat u, toen u haar bespotte, haar Meester stond te bespotten en dat Jezus Christus die lach in Zijn grote boek heeft opgetekend als een schanddaad, begaan tegen Zijn hoogsteigen Persoon?
”Wat vervolgt gij Mij?” Als u de verheerlijkte Christus in de hemel kon zien, daar heersend in de glans van Zijn majesteit, zou u Hem dan uitlachen? Als u Hem op Zijn verheven troon kon zien zitten, komend om de wereld te oordelen, zou u Hem dan uitlachen? O, zoals al de rivieren in de zee terechtkomen, zo komen al de stromen van de lijdende kerk terecht bij Christus. Als de wolken vol regen zijn, storten zij zich uit op de aarde. En als het hart van een christen vol smart is, stort het zich uit aan Jezus’ hart. Jezus is het grote reservoir van de smart van heel Zijn volk, en door Zijn volk uit te lachen, helpt u mee dat reservoir tot de rand toe te vullen. Op een dag zal het op het toppunt van zijn kracht openbarsten en zullen de stromen u wegvagen en zal de zandfundering waarop uw huis gebouwd is, bezwijken. Wat zult u dan doen wanneer u staat voor het aangezicht van Hem, Wiens Persoon u bespot en Wiens Naam u veracht hebt?
We zullen de vraag op een andere manier stellen. Het is een erg redelijke vraag en lijkt beantwoord te moeten worden. ’’Saul, Saul, watvervolgt gij Mij?” ”Saul”, zou de Meester hebben kunnen zeggen, ”wat heb Ik gedaan om u te kwetsen? Heb Ik, toen Ik op aarde was, iets aan te merken gehad op uw persoon? Heb Ik uw goede naam aangetast? Heb Ik u gekrenkt? Heb Ik u ooit gegriefd? Heb ik ooit een hard woord tegen u gesproken? Wat voor kwaad heb Ik u ooit aangedaan? Waarom bent u zo geprikkeld tegen Mij? Als Ik uw bitterste vijand geweest was en u in het gezicht had gespuugd, had u niet meer vergramd op Mij kunnen zijn dan nu. Maar man, waarom wilt u dan boos zijn op Iemand Die u nooit gekwetst heeft, Die u nooit ergernis verschaft heeft? O, wat vervolgt gij Mij? Is er iets in Mijn Wezen wat dit verdient? Was Ik niet rein, heilig en anders dan de zondaren? Heb Ik niet rondgewandeld, al goeddoende? Ik heb doden opgewekt, Ik heb melaatsen genezen. Ik heb hongerigen gevoed, Ik heb naakten gekleed. Om welk van deze werken haat u Mij? Wat vervolgt gij Mij?”
De vraag komt vanmorgen op dezelfde wijze naar u toe. Ach man, waarom vervolgt u Christus? Hij vraagt het aan u. Wat voor kwaad heeft Hij u ooit gedaan? Heeft Christus u ooit iets ontnomen, u beroofd, u op wat voor manier dan ook gekwetst? Heeft Zijn evangelie op wat voor manier dan ook de genoegens des levens van u weggenomen of u enige schade berokkend? Dat durft u toch niet zeggen. Als het om het mormonisme van Joe Smith ging, zou het me niet verbazen als u het zou vervolgen, alhoewel u er zelfs dan geen recht toe zou hebben, want dat zou de vrouw van uw hart van u kunnen wegnemen. Als het om een smerig en zondig systeem ging dat de grondbeginselen van de maatschappij zou ondermijnen, zou u kunnen denken dat u er goed aan doet dat te vervolgen.
Maar heeft Christus Zijn discipelen ooit geleerd u te beroven, u te bedriegen, u te vervloeken? Leert Zijn leer niet precies het tegenovergestelde en zijn Zijn volgelingen, als ze hun Meester en zichzelf trouw blijven, niet juist het tegenovergestelde hiervan? Waarom zou u iemand haten die u geen kwaad gedaan heeft? Waarom zou u een afkeer van een godsdienst hebben die u met rust laat? Als u zelf Christus niet wilt volgen, hoe kan het u dan krenken als u anderen dat wel laat doen? U zegt dat het uw gezin krenkt. Bewijs dat eens, mijnheer. Heeft het uw vrouw gekrenkt? Houdt ze minder van u dan voorheen? Is ze minder plichtsgetrouw? Dat durft u toch niet te zeggen. Heeft het uw kind kwaad gedaan? Heeft uw kind minder ontzag voor zijn vader omdat het God vreest? Is het minder weg van u omdat het zijn Verlosser boven alles liefheeft? In welk opzicht heeft Christus ooit één van u gekrenkt? Hij heeft u gevoed met de milde gaven van Zijn voorzienigheid. De klederen die u vandaag draagt, zijn de geschenken van Zijn milddadigheid. De adem in uw neusgaten heeft Hij voor u bewaard en wilt u Hem hierom vervloeken?
Het is pas kort geleden dat een engel der wraak de bijl greep, en de Meester zei: ’’Houw hem uit; waarom beslaat hij ook onnuttig de aarde?” En Jezus kwam en legde Zijn hand op de arm van de engel en sprak: ’’Laat hem staan, laat hem ook nog dit jaar staan, totdat Ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben.” Uw leven is door Hem gespaard en u vervloekt Hem hierom. U lastert Hem omdat Hij uw leven gespaard heeft en u verkwist de adem die u door Zijn genade geschonken is, door de God te vervloeken Die u laat ademen. U hebt er geen besef van voor hoeveel gevaren Christus u in Zijn voorzienigheid beschermt. U kunt nauwelijks vermoeden hoe talrijk de weldaden zijn die, onopgemerkt door u, u ieder uur in de schoot geworpen worden. En toch, om de ontelbare weldaden, om de genade die door uw ongerechtigheid niet ingehouden wordt, om de liefde die door uw onrecht niet overweftligd kan worden, vervloekt u de Heiland om dit alles? Grove ondankbaarheid! Waarlijk, u hebt Hem zonder oorzaak gehaat. U hebt Hem vervolgd, hoewel Hij u liefgehad heeft en niets gedaan heeft om u te krenken.
Laat me u niettemin de Meester nog eenmaal beschrijven en ik denk dat u Hem, als u Hem maar kon zien, nooit, nooit opnieuw zult vervolgen. O, kon u de Heere Jezus maar zien, dan zou u Hem wel liefhebben! Als u maar wist wat Hij waard was, dan zou u Hem niet kunnen haten! Hij was heerlijker dan alle mensen. Overtuigingskracht was op Zijn lippen alsof alle bijen der welsprekendheid hun honing daar hadden gebracht en Zijn mond in een bijenkorf is veranderd. Hij sprak – en Hij sprak zo, dat een leeuw, als die Hem gehoord had, zich neergebogen en Zijn voeten gelikt zou hebben. O, wat was Hij liefdevol in Zijn mildheid! Vergeet Zijn bede niet toen de spijker Zijn hand doorboorde: ’’Vader, vergeef het hun”. U hebt Hem nooit, heel Zijn leven lang, één kwaad woord horen zeggen tegen diegenen die Hem vervolgden. Hij werd uitgescholden, maar Hij schold niet terug. Zelfs toen Hij als een lam ter slachting geleid werd, was Hij stom voor het aangezicht van Zijn scheerders en deed Hij Zijn mond niet open.
Ondanks dat Hij goedgunstiger was dan de mensenkinderen, zowel wat persoon als aard betreft, was Hij toch de Man van smarten. Het leed had Zijn gezicht met haar diepste voren geploegd. Zijn wangen waren ingevallen en hol van zielenstrijd. Hij had vele dagen gevast en vaak had Hij dorst geleden. Hij arbeidde van vroeg tot laat, daarna bracht Hij de nacht in gebed door. Daarop stond Hij weer op om te werken -en dit alles zonder vergelding- zonder hoop om iets van iemand te krijgen. Hij had geen huis, geen thuis, geen goud, geen zilver. De vossen hadden holen, en de vogelen des hemels nesten; maar Hij, de Zoon des mensen, had niets, waar Hij het hoofd zou neerleggen. Hij was een vervolgde Man, door Zijn vijanden opgejaagd van de ene plaats naar de andere, met nauwelijks een vriend die Hem hielp.
Och, als u Hem eens gezien had; als u Zijn beminnelijkheid vermengd met lijden eens gezien had; als u Zijn vriendelijkheid eens gezien had en daarbij de wreedheid van Zijn vijanden, dan zouden uw harten wel versmolten zijn. U zou dan gezegd hebben: ”Nee Jezus, ik kan U niet vervolgen! Nee, ik zal tussen U en de brandende zon gaan staan. Al kan ik Uw discipel niet zijn, toch wil ik in elk geval niet Uw tegenstander zijn. Als deze mantel U in Uw nachtelijke worstelingen kan beschutten, hier hebt u hem. En als deze kan voor U water uit de bron kan putten, zal ik hem laten zakken en dan zult U genoeg krijgen. Want al heb ik U niet lief, nu u zo arm bent, zo bedroefd en zo goed, kan ik U toch niet haten. Nee, ik zal U niet vervolgen!” Maar desondanks weet ik zeker dat u, als u Christus kon zien, wel zou moeten toegeven, dat u Hem toch feitelijk vervolgd hebt in Zijn discipelen, in de leden van Zijn geestelijk lichaam. Daarom stel ik u de vraag: ’’Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?” God helpe u om die vraag te beantwoorden. Het antwoord moet u wel tot oneer en ontsteltenis strekken.
II. Dit brengt me bij het tweede punt: DE VERMANING. ”Het is u hard, tegen de prikkels de verzenen te slaan.” Hier wordt een beeld gebruikt. Er is een toespeling op een prikstok voor ossen. Toen de os voor het ploegen onder het juk werd gebracht, prikte de landman hem, als hij niet op zo’n levendige manier doorliep als verlangd werd, met een lange stok waaraan een ijzeren punt zat. Zodra de os de prikstok voelde, haalde hij zeer waarschijnlijk zo hard hij kon uit naar achteren, in plaats van door te lopen. Hij trapte dan tegen de prikstok, waardoor het ijzer diep in zijn eigen vlees gedreven werd. Natuurlijk hield de landman, die de os leidde, zijn prikstok daar stevig vast, en des te vaker de os trapte, des te meer verwondde hij zich. Maar gaan zou hij. Hij bevond zich in handen van een man die het dier moest en zou bedwingen. Het was enkel zijn eigen keuze om zo lang als hij wilde te trappen, want hij bracht zijn drijver geen letsel toe maar alleen zichzelf. U zult merken dat er iets moois in deze beeldspraak zit, als ik haar ontrafel en u een paar vragen stel.
Het is hard voor u tegen de prikstok te slaan, want ten eerste bereikt u uw doelstelling niet echt. Wanneer de os tegen de prikstok trapt, is dat om de landman te dwarsbomen omdat die hem naar voren heeft gedreven. Maar in plaats van de landman te verwonden, verwondt hij zichzelf. En wanneer u Christus vervolgd hebt, om de voortgang van Zijn evangelie te verhinderen, laat ik u eens vragen, hebt u het eigenlijk ooit verhinderd? Nee, en tienduizend zoals u zouden niet in staat zijn de machtige voorwaartse gang van het leger van Gods uitverkorenen te verhinderen. Als u, o mens, denkt dat u de voortgang van de gemeente van Christus kan verhinderen, ga dan eerst de zoete invloed van de Plejaden aan banden leggen en draag het heelal op stil te staan, in plaats van rond die mooie sterren te cirkelen!
Ga bij de winden staan en verplicht ze hun gehuil te staken. Of neem plaats op een krijtrots en gebied de bulderende zee zich terug te trekken wanneer de vloed het strand op rolt. En wanneer u het heelal tegengehouden hebt, wanneer de zon, de maan en de sterren uw opdracht gehoorzaamd hebben, wanneer de zee u gehoord en u gehoorzaamd heeft, kom dan te voorschijn om de almachtige voortgang van de gemeente van Christus te verhinderen. Dat kunt u echter niet. ”De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen te zamen tegen de HEERE, en tegen Zijn Gezalfde, zeggende: Laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen.” Maar wat zei de Almachtige? Hij stond niet eens op om met hen te strijden. ”Die in de hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten.
Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toom, en in Zijn grimmigheid zal Hij hen verschrikken. Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, de berg Mijner heiligheid.” De kerk bekommert zich niet om al het geschreeuw van de wereld. ”God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtig bevonden een Hulp in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart van de zeeën; laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd worden; laat de bergen daveren, door haar verheffing!” Ach, met uw legers hebt u niet overwonnen en denkt u dan, o nietig mens, dat u, één voor één, zult kunnen zegevieren? Uw verlangen is misschien sterk genoeg, maar het zal nooit vervuld worden. U mag er verlangend naar uitzien, maar u zult dat nooit bereiken.
Maar laten we het eens als een persoonlijke zaak opwerpen: bent u er ooit in geslaagd een daad van genade in het hart van enig mens te verhinderen? U hebt geprobeerd door spot uw vrouw ervan af te brengen, maar als ze echt bekeerd was, zou u haar er nooit van afbrengen. U hebt misschien geprobeerd uw kleine in verlegenheid te brengen, maar als genade in dat kind woont, daag ik u en uw meester, de duivel, uit om het emit te krijgen. Ach jongeman, u lacht uw collega-bediende misschien uit, maar hij zal u op de lange termijn eronder krijgen. Hij wordt misschien soms in verlegenheid gebracht, maar u zult hem nooit ombuigen. Als hij schijnheilig is, zult u er wel in slagen, maar dan zal het verlies wellicht niet groot zijn. Als hij echter een ware strijder voor Christus is, kan hij heel wat meer verdragen dan het spotten van een leeghoofd als u. U hoeft zich geen moment te vleien dat hij bang voor u zal zijn.
Hij zal een zwaardere onderdompeling in het lijden moeten verduren en hij zal door de eerste stortvloed van uw minne, zielige, kwaadwillige domheid niet ontmoedigd worden. En wat u betreft, mijnheer koopman, u vervolgt uw ondergeschikte misschien, maar kijk eens of u hem kunt laten zwichten. Welnu, ik ken iemand wiens baas erg zijn best gedaan had om hem tegen zijn geweten in te laten handelen. Maar hij zei: ”Nee, mijnheer”. En de baas dacht: ”Hij is dan wel een zeer waardevolle knecht, maar ik zal hem eronder krijgen als ik kan.” Dus dreigde hij hem weg te zullen sturen als hij niet deed wat er van hem verlang werd. De man was afhankelijk van zijn baas en wist niet hoe hij anders de dagelijkse kost moest verdienen.
Dus zei hij op een keer eerlijk tegen zijn baas: ’’Mijnheer, ik weet geen enkele andere baan. Ik zou het erg jammer vinden om u te verlaten want ik heb me erg op mijn gemak gevoeld, maar als het erop aankomt, mijnheer, zou ik liever sterven dan mijn geweten aan enig mens onderwerpen.” De man ging weg en de baas moest achter hem aan om hem weer terug te halen. En zo zal het iedere keer gaan. Als christenen maar getrouw zijn, zullen ze de overwinning behalen. Het heeft geen zin om tegen hen te schoppen; u kunt ze toch niet verwonden. Zij moeten, zij zullen overwinnaars zijn, door Hem, Die hen liefgehad heeft.
Maar het kan ook op een andere manier gezegd worden. Toen de os de verzenen tegen de prikkels sloeg, had hij er geen voordeel van. Hij kon trappen wat hij wilde, hij werd er toch niet beter van. Als de os gestopt was om aan een grassprietje of wat hooi te knabbelen, welnu, dan zou hij wellicht verstandig geweest zijn door stil te staan. Maar stil te staan enkel om geprikkeld te worden en om te trappen, enkel om ijzer in je vlees te krijgen, is nogal dom. Nu vraag ik u: Wat hebt u er ooit mee bereikt door Christus tegen te werken? Stel dat u zegt dat u niet van religie houdt, wat hebt u dan ooit bereikt door er een afkeer van te krijgen? Ik zal u vertellen wat u ermee bereikt hebt. U hebt soms van die rode ogen op maandagmorgen, na de dronkenschap van zondagavond. Ik zal u vertellen, jongeman, wat u bereikt hebt.
U hebt een afgemat gestel dat, zelfs al zou u het nu tot het pad der deugd wenden, u zal aankleven totdat u het in uw graf achterlaat. Wat hebt u ermee bereikt? Nou ja, er zijn er enkelen van u die gerespecteerde leden van de maatschappij hadden kunnen zijn, maar die nu zo’n oude kapotte hoed hebben, zo’n oude haveloze jas, zo’n dronken, slome manier van lopen, en zo’n natuur die u graag wilt opgeven en ervoor op de loop gaan, want het komt u niet van pas. Dat is wat u bereikt hebt door Christus tegen te werken. Wat hebt u bereikt door Hem tegen te werken? Nou ja, een huis zonder meubilair, want vanwege uw dronkenschap hebt u al uw waardevolle bezittingen moeten verkopen. U hebt kinderen die in versleten kleren lopen, een vrouw die in de ellende zit, een oudste dochter die misschien tot zonde vervallen is en een zoon die opstaat om de Heiland te vervloeken, zoals u zelf gedaan hebt. Wat hebt u bereikt door Christus tegen te werken? Welk mens ter wereld heeft er ooit iets mee bereikt? U hebt een zwaar verlies opgelopen, maar wat winst betreft, was er niets van dien aard.
Daarentegen zegt u, al hebt u Christus tegengewerkt, dat u nog wel fatsoenlijk bent. Opnieuw wil ik het u voorleggen. Hebt u er dan oog iets mee bereikt door Christus tegen te werken? Heeft het uw gezin ook maar enigszins gelukkiger gemaakt, denkt u? Denkt u dat u, nadat u uw vrouw, uw kind of uw knecht hebt zitten uitlachen, enigszins vaster kunt slapen? Denkt u dat dat iets is wat uw geweten zal geruststellen als u gaat sterven? Vergeet niet dat u moet sterven. En denkt u dat het u enige troost zal verschaffen als u stervende bent, dat u uw best gedaan hebt om de zielen van andere mensen te verdelgen? Nee, u moet wel toegeven dat het een armzalig gebeuren is. U hebt er geen voordeel van, maar u bezorgt uzelf duidelijk schade. Ach dronkaard, ga door met uw dronkenschap.
Vergeet echter niet dat iedere vlaag van beschonkenheid een plaag nalaat die u eens zult moeten voelen. Het is fijn om vandaag te zondigen maar het zal niet fijn zijn om morgen de vruchten ervan te plukken. Het zaad van de zonde is zoet wanneer we het zaaien, maar de vruchten zijn vreselijk bitter als we ze uiteindelijk opslaan. De wijn van de zonde smaakt zoet als die doorgeslikt wordt, maar hij is als gal en azijn in de ingewanden. Sla er acht op, u die Christus haat en Zijn evangelie tegenwerkt, want zo zeker als de Heere Jezus Christus de Zoon van God is en het geloof in Hem het ware, zo hoopt u nu heel wat omecht op uw hoofd in plaats van er winst uit te halen. ’’Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? Het is u hard, tegen de prikkels de verzenen te slaan.”
Al trapte de os wat hij wilde, hij moest uiteindelijk vooruit lopen. We hebben weleens een paard op straat stil zien staan en de koetsier, die niet veel geduld met hem had, ranselde hem zo dat we ons afvroegen hoe het arme paard onder zo’n stortvloed van slagen stil kon blijven staan. Toch hebben we op het laatst gezien dat het paard gedwongen werd verder te lopen en we vroegen ons af wat hij bereikt had door stil te staan. Voor u geldt precies hetzelfde. Als de Heere voornemens is een christen van u te maken, mag u tegen het christendom trappen, maar Hij zal u uiteindelijk toch krijgen. Als Jezus Christus uw behoudenis bedoelt, mag u Hem vervloeken, maar Hij zal u toch op zekere dag, als het Hem behaagt, Zijn evangelie laten verkondigen. Ach, als Christus het gewild had, zou Voltaire, die Hem vervloekt heeft, een tweede apostel Paulus hebben kunnen worden. Hij zou de soevereine genade niet hebben kunnen weerstaan, als Christus dat zo bepaald had. Als iemand de apostel Paulus, toen die op weg was naar Damascus, verteld had dat hij op zekere dag een verbreider van het christendom zou worden, zou hij het zonder twijfel als belachelijke onzin afgedaan hebben.
Maar de Heere had de sleutel van zijn wil en Hij draaide die om zoals het Hem behaagde. En zo zal het ook met u zijn, als Hij bepaald heeft dat u een van Zijn volgelingen zult worden. De almachtige genade zal u stuiten en de meest bloeddorstige vervolger zal in de meest doortastende gelovige veranderd worden. Waarom vervolgt u Mij dan? Misschien bespot u juist die Zaligmaker Die u op een dag lief zult krijgen. Misschien probeert u juist datgene te slopen wat u op een dag zult proberen op te bouwen. Misschien vervolgt u die mensen die u uw broeders en zusters zult noemen. Het is altijd raadzaam voor iemand niet zover te gaan dat hij niet meer met goed fatsoen terug kan. Ga nu niet te ver met Christus tegen te werken, want het kan één dezer dagen zo zijn dat u erg graag aan Zijn voeten zult willen knielen.
Deze droevige overweging blijft echter staan: als Christus u niet zalig- maakt, moet u voortgaan. U slaat uw verzenen misschien tegen de prikkels, maar toch kunt u niet aan Zijn heerschappij ontkomen. U trapt misschien tegen Christus, maar toch kunt u Hem niet van Zijn troon stoten. U kunt Hem niet uit de hemel sleuren. U trapt misschien tegen Hem, maar toch kunt u het niet voorkomen dat Hij u ten slotte veroordeelt. U lacht Hem misschien uit, maar toch kunt u de oordeelsdag niet met een lach afdoen. U drijft misschien de spot met het geloof, maar toch kunnen al uw spottende opmerkingen het niet uitdoven. U hoont de hemel misschien, maar toch zal al uw gehoon niet één toon van de harpen der verlosten afnemen. Nee, alles blijft precies zo alsof u niet getrapt had. Het maakt geen verschil, behalve voor uzelf. O, hoe dwaas moet u wel zijn om te volharden in een opstandigheid die voor niemand anders schadelijk is dan voor uw eigen ziel. Ze is ook niet nadelig is voor Diegene Die u haat, maar Hij kan haar wel beëindigen, als het Hem behaagt. En als Hij haar niet beëindigt, kan en zal Hij haar vergelden.
III. Ik besluit nu door me te richten tot enigen van u hier wier harten al geraakt zijn. Beseft u vanmorgen dat u een Zaligmaker nodig hebt? ,Bent u zich bewust van uw schuld dat u Hem tegengewerkt hebt? Heeft de Heilige Geest u nu bereid gemaakt uw zonden te belijden? Zegt u: ’’Heere, wees mij zondaar genadig”? Dan heb ik GOED NIEUWS voor u. Paulus, die Christus vervolgde, heeft vergeving van zonden ontvangen. Hij zegt dat hij juist de voornaamste der zondaren was, maar hem is barmhartigheid geschied. Dat zal er ook met u gebeuren. Ja, zelfs meer dan dat. Paulus is niet alleen barmhartigheid geschied, maar hem is ook eer verleend. Hij werd een geëerd prediker die het evangelie van Christus verkondigde. En dat kan met u ook zo gaan. Ja, als u zich bekeert, maakt Christus misschien gebruik van u om anderen tot Hem te leiden. Het vervult me met verwondering als ik zie hoe velen van de grootste zondaren juist de meest gedienstige mensen zijn geworden.
Ziet u daarginds John Bunyan? Hij staat God te vloeken. Op zondag gaat hij de klokkentoren in en luidt de klok omdat hij het klokkenspel mooi vindt. Maar als de kerkdeur open is, staat hij op het dorpsveld te bowlen. Daar staat het dorpscafé en er is daar niemand die zo hard lacht als John Bunyan. Er gaan wat mensen naar het bedehuis en er is niemand die hen zo sterk vervloekt als John. Bij alle misdrijven loopt hij voorop. Als er kippen uit hun nachthok gestolen moeten worden, moetje bij John zijn. Als er enige ongerechtigheid bedreven moet worden, als er enig onheil in de gemeente is, hoef je geen twee keer te raden: John Bunyan zit erachter. Maar wie is dat toch, die daar voor de magistraat in de beklaagdenbank staat? Wie heb ik zojuist horen zeggen: “Als u me vandaag uit de gevangenis laat gaan, zal ik morgen, met Gods hulp, het evangelie prediken”? Wie zat er twaalf jaar in de gevangenis en wie antwoordde er, toen men zei dat hij eruit mocht als hij zou beloven niet meer te preken: ”Nee, ik zal hier blijven tot het mos op mijn oogleden groeit, maar ik moet en ik zal Gods evangelie verkondigen zodra ik in vrijheid gesteld ben”? Nou, dat is John Bunyan, uitgerekend de man die onlangs Christus nog vloekte. Van voortrekker in het zondigen is hij de roemrijke dromer geworden, de aanvoerder van Gods heerscharen. Zie eens wat God hem gedaan heeft. En wat God hem gedaan heeft, zal Hij ook u doen als u zich nu bekeert en de genade van God in Christus Jezus zoekt. Twijfel daar niet aan.
O, ik ga ervan uit dat er hier zijn die God hebben gehaat, maar die niettemin tot Gods uitverkorenen behoren. Mensen die Hem veracht hebben, maar die toch met bloed gekocht zijn. Mensen die de verzenen tegen de prikkels hebben geslagen, maar die toch door de almachtige genade voortgeleid zullen worden. Er zijn er hier, en daar twijfel ik niet aan, die God in Zijn gezicht hebben vervloekt, maar die toch eens halleluja’s voor Zijn troon zullen zingen. Er zijn er hier die zich aan haast beestachtige lusten bezondigd hebben, maar die toch eens witte klederen zullen dragen en hun vingers zullen bewegen langs de gouden harpen van de verheerlijkte zielen in de hemel. Heerlijk is het om zo’n evangelie aan zulke zondaren te kunnen verkondigen! Aan een vervolger wordt Christus verkondigd. Kom tot Jezus, Die u vervolgd hebt. Kom, zondaar, kom!
Heb nu nog een ogenblik geduld met me, als ik me toch weer tot u richt. Naar alle waarschijnlijkheid zal ik nog erg weinig gelegenheid meer krijgen om u toe te spreken over onderwerpen die uw ziel betreffen. Geliefde toehoorders, ik zal me niets aanmatigen, behalve dit ene: ”Ik heb niet nagelaten u al de raad Gods te verkondigen.” God is mijn Getuige, met hoeveel verzuchtingen, tranen en gebeden ik voor uw welzijn gearbeid heb. Vanuit deze plaats zijn er, geloof ik, duizenden geroepen. Onder u die ik nu zie, bevindt zich een groot aantal bekeerde mensen. Volgens uw eigen getuigenis hebt u een ingrijpende verandering meegemaakt en bent u nu niet meer zoals u vroeger was. Toch ben ik me ervan bewust, dat er velen van u zijn die hier nu al bijna twee jaar diensten bijwonen, maar die nog precies dezelfde zijn als toen u hier voor het eerst kwam. Er zijn er sommigen onder u wier harten niet geraakt zijn. U weent soms, maar toch is uw leven nooit veranderd. U bent nog ”in een gans bittere gal en samenknoping der ongerechtigheid”.
Welnu toehoorders, als ik u nooit meer toespreek, is er één gunst waar ik u om zou willen smeken. Als u zich niet tot God wilt bekeren, als u vastbesloten bent om verloren te gaan, als u niet naar mijn berisping wilt luisteren, noch zich op mijn vermaning omkeren, vraag ik deze ene gunst van u: Laat me tenminste weten en laat me deze zekerheid hebben, dat ik vrij ben van uw bloed. Ik denk dat u dit wel moet erkennen. Ik heb niet verzuimd over de hel met al haar verschrikkingen te prediken, totdat ik er om uitgelachen werd alsof ik daar altijd maar over preekte. Ik heb niet verzuimd over de meest liefelijke en welgevallige thema’s van het evangelie te prediken, totdat ik bang was dat mijn prediking te slap zou worden in plaats van de krachtdadigheid van een Boanerges te behouden. Ik heb niet verzuimd de wet te prediken; dat grote gebod heeft in uw oren geklonken: ”Gij zult liefhebben de Heere, uw God, en gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.” Ik heb de machtigen nooit ontzien en op hun glimlach ben ik ook nooit uit geweest. Ik heb de adel berispt zoals ik de boerenstand zou doen, en aan ieder van u heb ik ter rechter tijd zijn deel toegemeten. Ik weet dat er in elk geval dit van mij gezegd kan worden: “Hier staat iemand die nog nooit voor iemands positie ontzag heeft gehad.” En ik hoop dat dat ook nooit gebeurt. Onder vernederingen, berispingen en verwijten heb ik getracht jegens u en jegens mijn God getrouw te zijn. Als u dan verdoemd zult worden, laat me dit ene dan als troost voor uw ellende vernemen, als ik aan zoiets vreselijks denk: dat u niet verdoemd wordt omdat u niet gelokt bent, dat u niet verloren gaat omdat er niet om u geweend is en, laat me dit eraan toevoegen, dat u niet verloren gaat omdat er niet voor u gebeden is.
In de Naam van Hem, Die overeenkomstig mijn evangelie de levenden en de doden zal oordelen, in de Naam van Hem, Die op de wolken des hemels zal komen, en bij die vreselijke dag als de pilaren van deze aarde zullen wankelen en de hemelen om ons heen zullen instorten – bij die dag, als ’’Gaat weg van Mij, gij vervloekten” of ’’Komt, gij gezegenden” de enige ontzagwekkende alternatieven zullen zijn, bezweer ik u deze zaken ernstig te overdenken. En aangezien ik mijn God tegemoet zal treden om rekenschap af te leggen van mijn oprechtheid jegens u en mijn getrouwheid jegens Hem, vergeet dan niet dat u ook voor Zijn rechterstoel zult staan om rekenschap te geven van hoe u geluisterd hebt en wat u deed nadat u het gehoord had. Wee u, als u, na eerst als Kapemaüm met voorrechten verhoogd te zijn geweest, als Sodom en Gomorra verworpen zult worden, of nog dieper dan zij, omdat u zich niet bekeerd hebt.
O Meester, wend zondaren naar Uzelf toe, om Jezus’ wil!
Amen.