Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden. 1 Johannes 4:10
We komen dichter bij Johannes’ bedoeling als we de ontkenning toepassen op degenen die God liefhebben. ‘Niet dat wij God liefgehad hebben’ – dat wil zeggen dat onze liefde voor God, zelfs als die bestaat en zelfs als die ons leven beïnvloedt, het niet waard is genoemd te worden als een bron van liefde. De apostel wijst ons op iets dat veel groter is, en hij roept uit: ‘Hierin is de liefde’! die ik zoek als de bronnen van de zee en u wijst mij op een vijvertje tussen de rotsen, dat door de vloed is volgelopen. Ik ben blij dat ik dat plasje zie; het ziet er helder uit! Het is blauw! Het lijkt op de zee, waaruit het voortkwam! Maar wijs niet daarop als de bron van de grote watervloed, want als u dat doet, moet ik glimlachen om uw kinderlijke onwetendheid, en u wijzen op die gindse, grote watervloed met haar rollende golven. Wat stelt dat waterplasje voor in vergelijking met de grote oceaan? Wilt u mij wijzen op de liefde in het hart van de gelovige en zeggen: ‘Hierin is de liefde’? Daar moet ik om glimlachen. Ik weet dat er liefde in dat oprechte hart woont, maar wie praat daar nu over in de aanwezigheid van de grote, golvende oceaan van de liefde van God, die geen bodem en geen kusten kent? Het woordje niet is niet alleen op mijn lippen, maar ook in mijn hart als ik aan twee dingen denk: ‘Niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad.’ Wat stelt onze arme liefde voor als we die vergelijken met de liefde waarmee God ons liefheeft.