Hierom zal U ieder heilige aanbidden in vindenstijd. Psalm 32:6
Niet alle mensen zijn heilig. Helaas! De grote meerderheid van het menselijk geslacht is goddeloos. En de mensen die tot op zekere hoogte heilig zijn, zijn niet allemaal even heilig. De man die God vreest en Hem waarlijk wil kennen, bezit een zekere mate van heiligheid. De man die zijn vertrouwen is gaan stellen op de Zaligmaker Die God tot het grote Zoenoffer voor de zonde heeft gegeven, bezit een gezegende mate van heiligheid. De man, die voortdurend in gemeenschap met God leeft, wiens ernstige gebeden en berouwvolle tranen vaak door de grote Vader aanschouwd worden, die smacht naar een vollere en diepere betrekking met de Heere – die man is heilig in nog hogere zin des woords. En hij, die door voortdurende omgang met God Zijn beeld is gaan vertonen, die de gelijkenis van Christus draagt omdat hij reeds zo lang op Hem heeft gezien en zich zo in Hem heeft verheugd – hij is de heilige.
De man die zijn God overal vindt, die Hem ziet in al de werken van Zijn handen, de man die alles tot God herleidt, hetzij vreugde of rampspoed, die elke rechtszaak en elk verzoek voor de Troon der Genade brengt, die is heilig. Heilig is de man die niet zonder zijn God zou kunnen leven, voor wie God de blijdschap zijner verheuging is, de menigvuldige Verlossing van zijn aangezicht, de man die leeft in God. Dat is de man die eeuwig met God zal leven, want hem is een mate van Goddelijkheid geschonken. Op Gods tijd zal hij weggeroepen worden naar die gezegende plaats waar hij God zal zien, en zich eeuwig in Hem zal verheugen.
Geliefde toehoorders, oordeelt u zelf aan de hand van deze uitspraken of u heilig bent of niet. Laat uw geweten u in deze zaak zekerheid verschaffen. Wellicht wordt u tijdens deze preek geholpen bij dit noodzakelijk zelfonderzoek. De tekst zelf is een toetssteen aan de hand waarvan wij kunnen zeggen of wij tot de heiligen gerekend kunnen worden: “Hierom zal U ieder heilige aanbidden in vindenstijd.”
In deze woorden zien we in de eerste plaats het algemene kenmerk van de heiligen.Zij bidden tot God. Ten tweede vinden we hier een krachtig motief tot gebed: “Hierom zal U ieder heilige aanbidden in vindenstijd.” en in de derde plaats lezen we in de tekst wanneer men het beste kan bidden,de gelegenheid waarvan de heiligen overvloedig gebruik maken: ze zullen “aanbidden in vindenstijd.” Al deze punten zijn onze ernstige overweging meer dan waard.
1. In de eerste plaats hetalgemenekenmerkvanheiligheid: “Hierom zal U ieder heilige aanbidden.” Wanneer iemand een heilig leven begint te leiden, dan is dit het eerste teken van de verandering die in hem wordt gewerkt: “Zie, hij bidt.” Gebed is het kenmerk van beginnende heiligheid.Voordat iemand aan pleiten en smeken is toegekomen, kunnen we er niet zeker van zijn dat er enig Goddelijk leven in hem aanwezig is. Er kunnen verlangens zijn, maar als deze nooit tot gebeden worden, kunnen we vrezen dat ze als een morgenwolk zijn, en als de dauw die spoedig verdwijnt.
Er kunnen een aantal kenmerken zijn van een heilige gedachtengang, maar als die gedachten zich nooit tot gebed verdiepen, kunnen we vrezen dat ze zijn als het zaad dat op de weg wordt gestrooid, wat de vogels weldra zullen oppikken. Maar als iemand werkelijk gaat pleiten bij God, als hij niet kan rusten zonder zijn hart uit te storten voor de troon der genade, dan gaan we hopen dat hij werkelijk een godvruchtig man is. Het gebed is de levensadem van de nieuwe gelovige. Het gebed is de eerste schreeuw waaraan wij kunnen horen dat het pasgeboren kind werkelijk leeft. Als iemand niet bidt, kunnen we vermoeden dat zo iemand alleen de naam heeft dat hij leeft, maar dat het hem ontbreekt aan echt geestelijk leven.
En wanneer het gebed het teken van beginnende godsvrucht is, dan is het evenzeer het teken van godsvrucht in alle groeistadia. De man met de meeste genade zal het meeste bidden. Neemt u maar van mij aan dat wanneer u en ik de meeste genade hebben, we dat kunnen beoordelen aan de hand van het feit dat er meer gebed en lofprijzing bij ons wordt gevonden dan voorheen. Wanneer u minder bidt dan in het verleden, dan kunt u van uzelf zeggen dat u minder toegewijd bent, dat uw gemeenschap met God minder is geworden, ja, dat u in feite minder heilig bent. Ik ken geen betere thermometer van uw geestelijke temperatuur dan deze: de intensiteit van uw gebed. Ik heb het niet over de hoeveelheid, want er zijn mensen die voor de schijn lange gebeden bidden. Ik heb het over de waarachtigheid ervan, de intensiteit. Het gebed kan het beste worden gewogen in plaats van gemeten.
Hoe meer u toeneemt in genade, hoe meer u afhankelijk zult worden van het gebed. Als een kind van God gekomen is tot aan de volheid van een mens in Christus Jezus, dan wordt hij als Elia, een man machtig in het gebed. Eén zo iemand in een gemeente kan deze van de ondergang redden. Ik ga nog verder en zeg dat één zo’n man een heel volk onuitsprekelijke zegeningen kan aanbrengen. De meest godvruchtige man is hij die in zijn binnenkamer de meeste macht bij God heeft. En die macht bezit hij omdat hij overvloedig is in godsvrucht. Ieder heilige zal tot de Heere bidden, of hij nu slechts een kind in de genade is die wat gebroken zinnen stamelt of een volwassene in Christus die even vastberaden als Jakob de verbondsengel aangrijpt met de woorden: “Ik laat U niet gaan tenzij dat Gij mij zegent.” De gebeden kunnen variëren naar de mate van heiligheid, maar ieder heilige draagt vanaf het begin tot aan het einde van zijn geestelijk leven dit duidelijke kenmerk: “ Zie, hij bidt.”
Vervolgens, mijn geliefde vrienden, het gebed is een onmiskenbaar kenmerk van godsvrucht.Als u niet bidt, denk dan aan dat oude, maar ware gezegde: “Een ziel zonder gebed is een ziel zonder Christus.” U weet hoe vaak het voorkomt dat mensen die voor uiterst heilig doorgaan, soms de grootste zonden bedrijven. Waar bijvoorbeeld de leer van de menselijke rechtvaardigheid werd aangehangen, heeft dat altijd tot afschuwelijke bandeloosheid geleid, een verschrikkelijke vleselijke verdorvenheid die deze leer kenmerkt. Zo heb ik verscheidene mensen gekend die naar hun eigen zeggen zo volkomen in overeenstemming met de Goddelijke wil leefden, dat ze het niet nodig vonden om te bidden.
Dat is de duivel in schaapskleren, en niets anders. En de duivel in schaapskleren is duivelser dan de duivel in eigen gedaante. Als iets uw gebedsleven doet afnemen of u helemaal van bidden weerhoudt, dan is dat een kwade zaak, hoe u het ook wendt of keert. Maar waar sprake is van echt gebed kunt u er zeker van zijn dat het kwijnend verlangen een bewijs vormt dat er nog leven is in de ziel. Wanneer de Heere u in staat stelt te bidden, wanhoop dan toch niet. Wanneer uw gebed met zuchten en tranen gepaard gaat, denk dan niet dat uw gebeden daar minder om zijn. En wanneer u dat toch doet, komt er misschien nog eens een tijd dat u meer waarde hecht aan die gebroken gebeden dan aan alle andere.
Ik weet wat het is om weg te gaan van de troon der genade met het gevoel helemaal niet gebeden te hebben. Ik verachtte mijn gebed, en weende erover. Wanneer ik echter later daarop terugkeek, dacht ik wel eens: “Ik wou dat ik nog eens zo kon bidden als toen ik dacht dat ik helemaal niet gebeden had.” In het algemeen kunnen wij onze gebeden maar slecht beoordelen. Maar dit oordeel kunnen wij wel geven: wanneer ons hart zucht en roept en verlangt en pleit bij God zijn dat geen tekenen van een onwedergeboren hart. Het zijn exotische bloemen, waarvan het zaad uit de hemel moet zijn gekomen. Wanneer u een waarlijk geestelijk gebed bidt, is dat een zeker kenmerk dat Gods Geest in u worstelt, en dat u reeds een kind van God bent.
Ik zeg het nog eens, geliefde vrienden, dat het gebed bij een heilige hoort. Ik geloof dat het een goede zaak is om gezette gebedstijden te hebben. Maar ik weet zeker dat het verschrikkelijk is om het bidden te beperken tot een bepaalde tijd of periode, want voor de vrome wordt het gebed als ademen, als zuchten, als roepen. Misschien hebt u wel eens van die predikant gehoord die in de kantlijn van zijn preekschets schreef: “hier roepen”. Maar roepen volgens plan is maar een armzalig soort van roepen. En zo kunt u ook de diepgang van het gebed niet van tevoren bepalen. Het gebed moet op natuurlijke wijze voortkomen uit een vernieuwd hart. Jakob kon niet alle nachten in gebed doorbrengen. Misschien heeft hij het na die ene, gedenkwaardige keer nooit meer gedaan. Maar toen hij die ene nacht aan de beek Jabbok doorbracht, “kon hij niet anders”, zoals Luther zei. Een opgepompt gebed is van weinig meer betekenis dan het ruimwater dat van het scheepsdek spoelt. Wat u nodig hebt is het gebed dat vrij uit u opkomt, als een fontein uit de rotssteen. Het gebed moet het natuurlijk overvloeien van de ziel zijn. U moet niet bidden omdat de tijd ervoor aangebroken is, maar omdat uw hart tot de Heere moet roepen.
“Maar”, zegt iemand, “soms voel ik dat ik niet kan bidden.” O, dan moet u vooral bidden, want dan moet u vaststellen dat er iets ernstigs met u aan de hand is! Wanneer de tijd en de gelegenheid daar is om tot God te naderen, maar u voelt er geen genegenheid toe, ga er dan maar van uit dat er iets radicaal mis is. U hebt een dodelijke ziekte onder de leden, en u moet direct de hemelse Heelmeester erbij halen. U moet roepen: “Heere, ik kan niet bidden. Er is iets met mij wat niet deugt, er is iets geheimzinnigs aan de hand. Kom Heere, en genees mij, want ik kan niet langer zonder gebed leven!” Wanneer een kind van God niet kan bidden, dan zal deze dat als een ellendige, ongelukkige toestand moeten ervaren, en geen rust vinden totdat zijn of haar geest zich weer waarlijk uit kan storten voor de levende God. Wanneer het met uw hart goed gesteld is, dan is bidden net zo eenvoudig als ademhalen.
Ik herinner me hoe ik eens in het kerkjevan Mr. Rowland Hill in Wotton-under-Edge was, en dat ik stilstond bij het huisje waar hij gewoond heeft. Ik zei tegen een vriend die de beste man gekend had: “Waar bad Mr. Rowland Hill altijd?” Hij antwoordde: “Meneer, ik denk dat ik dat niet kan zeggen. Als u zou vragen: ‘Waar bad hij niet?’, of ‘Wanneer bad hij niet?’, dan zou ik dat ook niet kunnen zeggen. De beste oude man wandelde altijd op en neer langs die lau- rierhaag, en als daar iemand langs kwam kon die hem horen bidden tijdens het wandelen. En als hij dan de straat opliep, dan bleef hij nog bidden. Al biddend keerde hij ook weer terug. En wanneer hij naar binnen ging, de studeerkamer in, dan las hij niet zoveel, maar je hoorde hem wel een versje zingen, of hij bad voor Sara Jones die ziek was of voor Tom Brown die dreigde af te haken.”
Wanneer de oude man in Londen was, dan wandelde hij vaak door de Blackfriars Road. Soms stond hij stil voor een etalage, en wanneer dan iemand naast hem kwam staan, dan bleek dat hij nog aan het bidden was, want hij kon niet leven zonder gebed. Zo vergaat het de vrome tenslotte: bidden wordt net zo’n natuurlijke bezigheid als ademhalen. U houdt vast niet bij hoeveel keer u per dag ademhaalt; als u ’s avonds thuiskomt zegt u niet: “Vandaag heb ik zoveel keer ademgehaald.” Natuurlijk houdt u dat niet bij, tenzij u astmatisch bent. Wanneer iemand astmatisch wordt in het bidden, dan weet hij ook hoe vaak hij bidt. Maar wanneer u over een goede geestelijke gezondheid beschikt, dan ademt u vrijuit, als een levende ziel voor de levende God, en uw leven wordt één lange gebedstijd.
Voor zo iemand is het gebed een blijde, vertroostende oefening. Het is geen taak, geen inspanning. Wanneer hij werkelijk vroom is en dicht nabij God leeft, dan is zijn gebed een intense verheuging. Het is de vreugde van zijn leven om even zijn dagelijks bezigheden te laten voor wat ze zijn, de drukte van deze wereld even te kunnen ontvluchten om enkele minuten in alle rust samen te zijn met God. Dat zijn de genoegens die ons in staat stellen de lange dagen van onze ballingschap geduldig door te komen, totdat de Koning komt om ons thuis te brengen en ons voor altijd bij Hem te doen wonen.
De gebeden van de heiligen kunnen echter op allerlei wijze tot uiting komen.Soms neemt het gebed de vorm aan van een daad; en een daad kan een gebed zijn. Wanneer wij onze naaste liefhebben en het goede voor hem zoeken, dan is dat een gebed dat een praktische vorm gekregen heeft. Er zit wel wat in die vaak geciteerde uitspraak van de dichter Coleridge:
“De beste bidder is hij die het meest bemint.”
Het is een gebed tot God wanneer wij aalmoezen geven, het evangelie prediken, een dwalende ziel willen redden; wanneer wij een kind op de knie nemen en het van de Heiland vertellen. Zulke daden zijn vaak zeer aangename gebeden. Maar wanneer u dat niet kunt, dan is het goed om uw hart voor de Heere in woorden uit te storten. Wanneer u ook dat niet kunt, dan is het heerlijk om stil te zijn en naar Hem op te zien. Zoals de lelies hun geur verspreiden voor Hem die ze heeft gemaakt, zo kunt u zelfs zonder te spreken God aanbidden met die diepe aanbidding die welsprekender is dan welke taal ook. Het is die heilige nabijheid waarin men geen geluid durft voort te brengen, opdat de ban van de Goddelijke stilte niet wordt verbroken. Zwijgende lippen en een sprekende ziel – dat is heel vaak een goede combinatie in het gebed. Het is een gezegend gebed wanneer u in stilte voor God op uw aangezicht ligt, of zucht en huilt, kreunt en weent al naar gelang de Heilige Geest u aandrijft. Dit alles is gebed, welke vorm het ook moge aannemen. Het is het teken van leven bij een ware gelovige.
2. Ik geloof dat ik lang genoeg heb stilgestaan bij dit eerste punt, namelijk het gebed als algemeen kenmerk van heiligheid. In de tweede plaats vinden we in de tekst een krachtig motief om te bidden:“Hierom zal U ieder heilige aanbidden in vindenstijd.”
Het eerste motief lijkt ons het feit dat God zo’n grote zondaar als David verhoorde.Misschien weet u wel dat dit tekstgedeelte erg moeilijk te verklaren valt. Het lijkt eenvoudig, maar toch zijn er veel verklaringen. In de kanttekeningen bij de herziene vertaling lezen we: “in de tijd van de ontdekking van de zonde”. Laat me de context eens lezen”: “Ik erkende mijn zonde voor u, en mijn ongerechtigheid heb ik niet verborgen. Ik zei: Ik zal mijn overtredingen voor de Heere belijden; en gij vergaf de ongerechtigheid van mijn zonde. Laat hierom iedere heilige u bidden in de tijd van de ontdekking van de zonde.” De vertaling loopt goed, en de samenhang lijkt het te rechtvaardigen. Ik ben er niet zeker van of dit de juiste vertaling is, maar de betekenis is in harmonie. Laten wij daarom deze les er uit leren, namelijk dat God het gebed van een groot zondaar heeft verhoord.
Misschien zit er in dit bedehuis iemand die in grote, ernstige zonden is gevallen, en deze lezing is dan misschien een boodschap van de Heere aan die persoon. David had zeer zwaar gezondigd, en hij had er nog bedrog aan toegevoegd. Zijn zondige daden doen mensen tot op de huidige dag schimpen op alle vroomheid, zodat ongelovigen met verachting in hun stem vragen: “Was dat nu de man naar Gods hart?” Het was een verschrikkelijke zonde die hij bedreef; maar er kwam voor hem een tijd van ontdekking van zijn zonde. Zijn hart werd in boetvaardigheid verbroken. Toen ging hij tot God en vond genade. Eigenlijk zegt hij: het is zo groot dat een ellendeling als ik vergeving kan ontvangen, dat iedere heilige, zolang de wereld bestaat, moet geloven dat het belijden van de zonde voor de Heere, evenals de kracht van het gebed, de zondaar vrijspraak doet verkrijgen.
Ik vind dat een mooie uitleg, want het is soms nodig dat wij, in het besef van onze zonden, aan zondaren denken als Manasse, Maria Magdalena, de moordenaar aan het kruis en Saulus van Tarsen. Zelfs in het leven van hen die veel zegen van de Heere hebben ontvangen, zijn er tijden dat ze alleen maar de Zaligmaker van zondaren nodig hebben. Dan gevoelen ze dat er voor hen geen redding zou zijn wanneer er geen redding was voor de grootste der zondaren. Daarom geeft God ons de geschiedenis van David, zodat iedere heilige hem hierom zou bidden in de tijd van de ontdekking van de zonde. We zouden misschien bang zijn om tot God te gaan als David ons niet was voorgegaan op deze weg. “Kom”, zegt de dichter van psalm 51, “Kom”, zegt hij ten aanzien van het verbroken hart: “God heeft mij vergeving geschonken, en Hij deed dat om al Zijn lankmoedigheid in mij te tonen, als voorbeeld voor hen die na mij berouw hebben en geloven.”
Nog een motief tot gebed dat we in deze tekst zien, is dat wij allen dagelijks vergeving nodig hebben.“Hierom zal U ieder heilige aanbidden.” “Hierom” – om deze bedekking van de zonden, om dit uitdelgen van de ongerechtigheid. Beste vrienden, ik hoop dat u allen dagelijks bidt om de vergeving der zonden. Ik ben er van overtuigd dat alle heiligen onder u dat doen. Wanneer u geen zonde doet, dan heeft de Heiland een grote fout begaan door ons dit gebed na te laten: “Vergeef ons onze schulden.” Waartoe dient deze bede, wanneer er geen zonden zijn om te vergeven? Maar hierom, dat is om de vergeving van de zonde, moet ieder heilige tot God bidden.
Iedere heilige zal ook om deze reden tot God bidden: omdat hij vergeving der zonden heeft ontvangen.U herinnert zich dat u uw zonden beleed voor de Rechter van allen, en vergeving ontving. U weet nog hoe u met gebroken hart en terneergeslagen ogen uw zonden voor Hem bekende, en dat Hij uw overtredingen wegdeed. Nu dan, dat is de reden waarom u altijd moet bidden. Hij Die u toen heeft verhoord, zal u nog steeds verhoren. Hij Die u toen van uw zonden heeft gewassen in de fontein van Zijn bloed, zal ook nu uw zonden wegdoen door de voetwassing die Hij ons voortdurend geeft, en waarvan Jezus zei: “Die gewassen is, heeft niet van node, dan de voeten te wassen, maar is geheel rein.” Gezegend zij God, wij zullen niet ophouden te bidden om vergeving, ook al hebben wij de vergeving ontvangen. We zullen hunkeren naar de dagelijkse vernieuwing van het Goddelijk teken der verzoening. Wanneer we dat al ontvingen toen wij nog zondaar waren, des te meer zullen we dat ontvangen nu wij met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon. Wanneer we dat al verkregen als ballingen, dan zullen we dat te meer ontvangen als zijn geliefde kinderen.
“Hierom zal U ieder heilige aanbidden.” Dat wil zeggen: omdat er moeilijkheden aankomen,want dat leert ons de context. “In een overloop van grote wateren zullen zij hem niet aanraken. Gij zijt mij een Verberging; Gij behoedt mij voor benauwdheid.” Broeders, zorgt de Heere er niet voor dat wij blijven bidden, door ons voortdurend behoeftig te maken? Stel dat ik een vriend had van wie ik afhankelijk was, en dat hij tegen mij zei: “Ik zal je in één keer zoveel geld geven als je vooreen heel jaar nodig hebt. Daarna kom je maar weer geld halen voor een volgend jaar. Of kom je het liever ieder kwartaal bij mij thuis ophalen?” Ik zou zeggen: “Laat mij maar voor het laatste kiezen, want dan moet ik vier keer per jaar komen, en dan kan ik vier keer bij je eten.” “Wil je het misschien maandelijks hebben?” “O ja, dat wil ik wel, dan kan ik elke maand een dag naar je toe komen.” “Misschien”, zo zegt hij, “wil je iedere dag wel komen.” “O zeker, dat zou ik het liefste doen. Ik zou graag iedere dag aan je tafel zitten.” “Misschien wil je alles wel rechtstreeks uit mijn hand ontvangen, zo datje niets hebt behalve datgene wat ik je iedere keer geef.” “O ja, m’n vriend, dat voortdurend schuldig staan, die constante afhankelijkheid zou mij zo veel gelegenheid geven om jouw, die ik zo liefheb, beter te leren kennen, dat ik daar de voorkeur aan geef.”
Er trouwt een meisje, en haar vader zegt: “Hier, mijn kind, ik geef je zoveel honderd gulden. Ga er verstandig mee om, want het is alles wat ik je kan geven.” Een ander meisje trouwt, en haar vader zegt: “Ik zal je regelmatig wat sturen.” Iedere week ontvangt zij zo wat van haar vader. Het is maar een klein bedrag, maar het komt altijd. Het houdt nooit op, en zodoende ontvangt ze veel meer van haar vader dan het andere meisje, die alles in één keer kreeg. In ieder geval krijgt ze het regelmatig, “met de hartelijke groeten van vader.” Wanneer het in één keer wordt gegeven, kan de verhouding verslechteren. Maar als het vijftig keer per jaar wordt gegeven, “met de hartelijke groeten van vader”, zie dan eens wat een band van liefde er groeit tussen vader en dochter. Wanneer u wilt, kunt u manna verzamelen voor een hele week; het zal echter gaan stinken voor de week ten einde is. Ik heb het graag iedere dag vers, warm uit de hemelse oven, geschikt voor de hemelse eetlust van de man die dagelijks uit Gods hand leert te leven. Hierom zal U ieder heilige aanbidden. Moeiten zullen hem voortdrijven, genade zal hem trekken, lasten zullen hem opheffen, want al dreigen ze hem neer te drukken, ze worden zo aangewend dat ze hem werkelijk zullen opheffen.
Nogmaals, ik denk dat in het algemeen gesproken het woordje “hierom” wil zeggen: “Omdat God het gebed verhoort,daarom zal u ieder heilige aanbidden.” Nu, beste vrienden, het zal altijd wel een twistpunt blijven tussen de ware gelovige en de naamchristen of God het gebed verhoort. De wereld zal natuurlijk altijd schimpen op de gedachte dat God het gebed verhoort. Iemand zei eens tegen mij: “U zegt dat God de gebeden verhoort.” “Ja, dat zeg ik.” Hij zei: “Dat geloof ik niet.” “Nee”, antwoordde ik, “dat dacht ik al wel; en als je het wel geloofde, dan had ik gedacht dat je je vergiste. Ik had niet verwacht dat iemand met een wereldse gedachtengang de waarheid Gods zou ontvangen.” “O”, zei hij, “het stelt allemaal niets voor.” Daarop vroeg ik hem: “Vriend, heb je ooit wel eens gebeden? Heb je het ooit wel eens met God geprobeerd?” Nee, dat had hij nog nooit gedaan. “Goed dan”, zei ik, “praat dan niet langer over iets waar je niets van af weet. Als je niet weet wat het is, houd dan je mond tot je het wel weet, en laat ons, die het wel geprobeerd hebben, spreken over wat wij weten.”
Als ik morgen voor de rechtbank als getuige zou moeten optreden, dan zou iedere advocaat in Londen mij als getuige willen hebben. En wanneer ik vanaf deze plaats plechtig verklaar dat God mijn gebeden honderden, ja duizenden keren heeft verhoord, dan mag u dat van mij aannemen als was ik getuige aan het Hooggerechtshof. En daarbij kan ik niet alleen mijzelf, maar tientallen, nee, honderden van u als getuige oproepen. Broeders, zeg mij, verhoort God niet onze gebeden? (Van alle kanten: “Ja!, Ja!, Ja!”) Ik weet dat Hij dat doet; en het godvruchtig volk in ons midden kan daarvan mede getuigen. Rustig en vastberaden zou u kunnen vertellen van de vele keren dat u de Heere aanriep, en dat Hij u verhoorde. Ik wil daar niet graag over redetwisten, want het is geen zaak om over te redetwisten. Iemand zou best tegen mij mogen zeggen dat ik geen ogen had, maar ondertussen zouden mijn ogen vrolijk schitteren. En wanneer iemand zegt: “God verhoort het gebed niet”, dan spijt het mij voor de arme man die zo’n zekere uitspraak wil doen over wat hij zelf nog nooit heeft uitgeprobeerd. God verhoort zeker het gebed, en omdat Hij dat doet, zullen wij Hem ons leven lang aanroepen. “Hierom zal U ieder heilige aanbidden”, omdat er realiteit in is, en omdat het zo’n gezegend resultaat heeft. Het gebed zet de arm in beweging die de wereld in beweging zet, hoewel door ons gebed niets in de war zal lopen. De God Die de uitkomst van het gebed heeft bepaald, heeft ook het gebed zelf bepaald. Het vormt een onderdeel van het grootse mechanisme waardoor de wereld om z’n as draait.
3. De tijd ontbreekt mij om nog langer bij dit onderwerp stil te staan, hoewel er nog veel over te zeggen valt. Ik wil echter uw ernstige aandacht vestigen op mijn laatste punt: detijdwanneermen hetbestekanbidden. “Hierom zal U ieder heilige aanbidden in vin- denstijd.” Is er dan een bepaalde tijd waarin God gevonden kan worden?
Wel, in het algemeen is dat ons tijdelijk bestaan op aarde.God heeft beloofd om u te verhoren zolang u leeft en tot Hem bidt. Al is het ook de elfde ure, aarzel niet om te bidden. Het woord van Christus luidt: “Wie zoekt, die vindt.” Voor hen die de Heere vroeg zoeken is er een speciale belofte; maar daarbij zijn degenen die Hem laat zoeken niet uitgesloten. Wanneer u Hem waarlijk zoekt, dan zal Hij door u gevonden worden.
Ook geloof ik dat de vindenstijd onder de bedeling van dit Evangelieis. God heeft altijd al het gebed verhoord, maar het is alsof ons tegenwoordig een grotere vrijheid in het gebed wordt gegeven. De genadetroon is ontsluierd, en het voorhangsel is gescheurd, opdat wij met vrijmoedigheid mogen naderen. Maar daarnaast zijn er nog bijzondere tijden waarin God gevonden kan worden, namelijk wanneer Hij ons met Zijn Geest bezoekt. Een tijd van opwekking is een geweldige tijd voor gebed. Hoevelen wagen het niet met God, omdat ze zich daartoe bewogen voelen door een hemelse aandrang. Daar is “het geruis van een gang in de toppen der moerbeziebomen”, zoals bij David,en ze gaan zich haasten.
Tenslotte wil ik nog stilstaan bij dit ene punt: voor ieder individueel zijn er bijzondere tijden waarin men God kan vinden.Zo’n tijd is de tijd van de ontdekking van de zonde. Denk nog eens even aan de vertaling die ik hierboven gaf. De tijd waarin u uw zonde ontdekt, dat is de tijd waarin u God zult vinden. “Maar”, zegt u, “het is voor mij een verschrikkelijke zaak om mijn zonden te ontdekken!” Op zich is dat ook zo. Maar het is ook de beste tijd om God te ontdekken. Wanneer uw ogen verblind worden door de tranen van berouw, kunnen ze de Zaligmaker het beste zien. Zeg niet: “Ik kom erachter dat ik zo schuldig ben, en daarom heb ik geen hoop.” Integendeel – juist omdat u ontdekt dat u zo schuldig bent, vestig daarom uw hoop op de Zaligmaker, want Hij is gekomen om schuldige zondaren zoals u te zoeken en zalig te maken. Ja, de tijd wanneer wij aan onze zonde worden ontdekt, en wij vernederd en beschaamd worden, dat is de tijd dat we God vinden door Jezus Christus.
En zo is ook een tijd van beslissen een tijd om God te vinden. Sommigen blijven maar weifelen. Ze zijn er nog steeds niet uit, of ze nu voor de wereld willen leven en ermee omkomen, of Christus zullen zoeken en eeuwig leven. Maar wanneer Gods Geest op u neerdaalt en u tegen uzelf zegt: “Ik moet Jezus vinden, ik moet vergeving ontvangen en eeuwig leven; geef mij Jezus of ik sterf’ – dan zult u Hem ontvangen. Dat heeft God beloofd: wanneer wij Hem zoeken met geheel ons hart, dan zal Hij door ons gevonden worden. Wanneer u vastbesloten bent om koste wat het kost God te vinden, dan zal dat uw vindenstijd zijn.
Vindenstijd wordt het ook wanneer u in volledige overgave tot God gaat. Sommigen van u hebben de wapens van opstand nog niet neergelegd. U kunt niet met het zwaard nog in uw hand met God verzoend worden. Leg het neer, mens! Sommigen van u hebben mooie pluimen op hun helm, en naderen tot God als voorname legerkapi- teins. Weg met die pluimen! Hij zal u aannemen wanneer u in vodden gekleed gaat, maar niet in schitterend uniform. Hij zal u ontvangen als u uw zonden komt belijden, maar niet als u roemt op uw veronderstelde verdiensten. U moet neerbuigen in het stof. Geef u over aan God. Zijn genade make ons allen buigzaam als een wilgentak onder Zijn grote macht! Dan zullen we vrede vinden door Christus.
Ik geloof dat het ook vindenstijd is wanneer u zich kunt concentreren. Ik heb mensen wel eens met een heilige vastberadenheid horen zeggen: “Ik ben vastbesloten om Christus te vinden; ik zal de zaligheid zoeken, en al het andere laat ik rusten tot ik deze gevonden heb. Ik zal naar boven gaan, en deur van mijn kamer achter mij dicht doen, en er niet meer uit komen totdat ik de Heere gevonden heb.” Wanneer de ziel er helemaal op uit is om Christus te zoeken, dan zal de Heere spoedig komen, en het zal vindenstijd worden.
Maar in het bijzonder is het vindenstijd wanneer het hart tenslotte geheel en onvoorwaardelijk vertrouwt op het Lam van God dat de zonde der wereld wegneemt. U zult ontdekken dat God u gevonden heeft wanneer u zelf niet meer verder kunt, en het bloed en de gerechtigheid van Christus de enige hoop van uw ziel geworden is. Geliefde toehoorders, dat God u heden aan die plaats brenge!
Ik weet dat er hier zijn die de Heere zoeken. Sommigen zijn de laatste tijd in een grote zielenstrijd terechtgekomen. Ik hoop dat u niet lang in die toestand zult verkeren, maar dat u er regelrecht uit verlost zult worden door uw vertrouwen op Christus te stellen. Alle zorg en benauwdheid zal op een heerlijke wijze verdwijnen wanneer u iemand hebt om uw vertrouwen op te stellen, en wanneer u hem ook echt vertrouwt. Welnu, vertrouw op Jezus; Hij zal u redden. Ja, Hij redt u zodra u op Hem vertrouwt. Hij zal u nooit meer loslaten, maar Hij zal u brengen in Zijn heerlijke woning daarboven.
Dat God Zijn zegen geve over deze woorden, om Jezus’ wil!
Amen.