Bezittingen in bezit nemen

Een preek gehouden op zondagochtend, 23 maart 1890, door C. H. Spurgeon, in het Metropolitan Tabernacle te Newington.

 

Maar op de berg Sion zal ontkoming zijn: die zal een heilige plaats zijn; zij die van het huis van Jakob zijn, zullen hun bezittingen weer in bezit nemen. Obadja 1:17

Dit is een opmerkelijk Schriftwoord, met een bijzonder karakter. Het begint met een “maar”, omdat de voorafgaande verzen oordelen uitspreken over Edom. Wanneer God opstaat om Zijn vijanden te straffen, komt Hij tegelijk om Zijn vrienden te zegenen. Toen de farao in de Schelfzee werd verdelgd, was dat opdat Israël verder kon trekken naar Kanaän. Toen Amalek werd verslagen, was dat opdat Israël rust zou vinden. Zo is er een donkere wolk, maar ook een zilveren regen; het jaar van het welbehagen des HEEREN is tevens “de dag der wraak van onze God.” Deze combinatie komt zo vaak voor dat de psalmist zong: “Ik zal van goedertierenheid en recht zingen.” Het zwaard van het oordeel en de scepter van de genade worden tegelijk verheven. In die grote dag van de komst des HEEREN — de vreugde en verwachting van Zijn volk — zal er voor Zijn tegenstanders verwarring en ondergang zijn. Voor de goddelozen zal de dag des HEEREN duisternis zijn, en geen licht.

Wanneer Hij komt, zal er even zeker een vloek aan de linkerhand zijn als een zegen aan de rechter, en beide zullen eeuwig zijn. De hel is even diep als de hemel hoog is; want God, die lust heeft in barmhartigheid, haat ook de ongerechtigheid en zal de goddelozen als slakken wegdoen van de aarde. Moge God aan u en aan mij geven, dat wij weten aan welke zijde wij staan, en dat wij gevonden worden in Christus, bekleed met Zijn gerechtigheid en aangenomen in de Geliefde. Dan, wanneer de Heere uitgaat om Zijn vijanden te slaan met plagen, zal Hij aan ons Zijn gunst bewijzen. En wanneer, zoals in vers zestien staat, zijn vijanden “zullen worden alsof zij er niet geweest waren”, dan moge de volheid van deze heilige woorden aan ons openbaar worden: “Maar op de berg Sion zal ontkoming zijn: die zal een heilige plaats zijn; zij die van het huis van Jakob zijn, zullen hun bezittingen weer in bezit nemen.”

Ik twijfel er niet aan dat deze belofte reeds in vervulling is gegaan, en dat er een tijd was waarin het huis van Israël, teruggekeerd uit ballingschap, opnieuw zijn plaats innam op de berg Sion, terwijl Edom geheel werd verwoest. “Dan zal het huis van Jakob een vuur zijn, het huis van Jozef een vlam, en het huis van Ezau zal tot stoppels worden; zij zullen tegen hen ontbranden en hen verslinden, zodat er geen ontkomene zal zijn voor het huis van Ezau, want de HEERE heeft gesproken!” Toch maakt het feit dat deze belofte eenmaal is vervuld haar niet betekenisloos, net zoals een cheque die is betaald niet waardeloos is, maar juist een teken van betrouwbaarheid. Dezelfde belofte kan opnieuw worden gegeven – en zij zal opnieuw vervuld worden. Gods handelwijze verandert niet: wat Hij eenmaal deed voor een deel van Zijn volk, zal Hij ook doen voor anderen. Want hoewel God soeverein is, handelt Hij steeds overeenkomstig Zijn onveranderlijke natuur. Daarom mogen wij, uit één van Zijn daden in het verleden, vertrouwen putten voor wat Hij nog zal doen.

De tijdelijke terugkeer van de gevangenen naar Jeruzalem was slechts een kleine, voorlopige vervulling van deze belofte; haar betekenis reikt veel verder. De HEERE is bereid hetzelfde te doen, maar dan op grotere schaal, voor allen die hun vertrouwen op Hem stellen. Wanneer wij deze tekst opvatten als een algemeen beginsel, mogen wij hem toepassen ter bemoediging en opbouw van ons eigen geloof, terwijl wij God, de Heilige Geest, bidden dit woord werkelijk nuttig te maken voor ons hart.

In deze tekst valt mij allereerst op:

  • Een kostbaar voorrecht om naar te verlangen: “Zij die van het huis van Jakob zijn, zullen hun bezittingen weer in bezit nemen.”
  • Ten tweede een genadige gave om te gedenken: “Op de berg Sion zal ontkoming zijn.”
  • En ten derde een verheven eigenschap die alles doordringt: “Het zal een heilige plaats zijn.

I. Ten eerste, EEN KOSTBAAR VOORRECHT OM NAAR TE VERLANGEN. Het land Kanaän was door de Heere, de Heer van allen, aan Israël gegeven. Elke familie had haar erfdeel en bezit, dat haar voor altijd toebehoorde, bevestigd door een “verbond van zout.” Maar door hun zonden werden de stammen in ballingschap weggevoerd; het land werd hun ontnomen door hun overweldigers, en zij konden hun erfdeel niet langer in bezit nemen. Toen kwam door de profeet Obadja deze belofte tot hen: “Het huis van Jakob, zullen hun bezittingen weer in bezit nemen.” Een eigendom kan wettig van mij zijn, en toch kan ik het om allerlei redenen niet werkelijk bezitten: het kan in de handen zijn van iemand die mij ervan berooft, of ik kan te ver verwijderd zijn om het te bereiken. De woorden zijn opmerkelijk, maar hun betekenis is duidelijk: “Zij zullen hun erfdeel bezitten.”

Elke zondag stellen wij velen van u de grote schatten van het eeuwige leven voor: vergeving, rechtvaardiging, wedergeboorte, heiliging en al de andere rijkdommen van het verbond. En toch — hoewel deze gaven u worden voorgehouden en uw hart ernaar verlangt — voelt u zich vaak niet in staat ze werkelijk als het uwe te aanvaarden. U weet dat het bezit van deze zegen afhankelijk is van geloof; maar óf u begrijpt niet wat geloof is, óf u oefent het niet, en zo eigent u zich niet toe wat het Evangelie u vrijelijk aanbiedt. U bent misschien verduisterd door onwetendheid, bevangen door vrees vanwege uw zonde, of verstrikt in de verzoekingen van de boze.

Ik bid dat u spoedig genade ontvangt om te grijpen wat Jezus vrijelijk geeft, zodat u werkelijk uw erfdeel in bezit zult nemen. Als u vandaag, door geloof, de kracht ontvangt om de Heere Jezus Christus als de uwe te aanvaarden, en vertrouwt op Zijn dierbaar bloed, hoeft u niet te vrezen dat u iets aanraakt wat niet aan u behoort. Want elke gelovige mag weten dat wat hij door geloof aanneemt, hem al toebehoorde in het verbond der genade van eeuwigheid af. Als u gelooft in Christus, dan bent u reeds van voor de grondlegging der wereld uitverkoren door God.

Onze Heere heeft voor de gelovige de verlossing aan het kruis volbracht; Hij heeft voor hen het erfdeel van het verbond verworven en het hun toevertrouwd, opdat het voor eeuwig het hunne zou zijn. U kunt dit pas begrijpen wanneer u gelooft, want door het geloof wordt Gods verkiezing en geschenk aan u zichtbaar. U die nu gelooft, was eens een vreemdeling voor die vreugde die alleen het geloof kan schenken. U dwaalde in de duisternis van de zonde, onwetend van de vrije genade en de stervende liefde die al voor u aan het werk waren. Maar nu u tot God gekomen bent, door geloof, de stap gezet om bezit te nemen van wat de Heere zo rijkelijk aanbiedt in het Evangelie. En zie — nu wordt u geopenbaard dat deze zegeningen van eeuwigheid in Gods voornemen voor u waren bestemd.

Voor u is nu vervuld: “Het huis van Jakob, zullen hun bezittingen weer in bezit nemen.” God heeft u in Christus Jezus alle zegeningen van het verbond geschonken, overeenkomstig Zijn eeuwige verkiezing in Hem, van vóór de grondlegging der wereld. Hij zag u in Christus als zijn uitverkorene, zijn geliefde en verloste, en daarom heeft Hij voor u een koninkrijk bereid dat u door zijn genade mag beërven. Als u nu het vertrouwen hebt om in Christus Jezus te geloven en te zeggen: “Mijn Liefste is van mij en ik ben van Hem,” dan zult u beseffen dat u, door de genadige zegeningen te omhelzen, slechts ontvangt wat reeds het uwe was in Christus — u bezit uw bezittingen. Laat dit het vurige gebed zijn van allen die door geloof rust hebben gevonden: dat ook anderen mogen worden binnengebracht, opdat het getal van Gods uitverkorenen vol worde en alle beloften van het verbond ontvangen worden door hen voor wie zij van eeuwigheid zijn bereid. O, dat zij die nu nog verloren zonen zijn, hongerende in het verre land, mogen terugkeren tot hun God en hun erfdeel in genade mogen ontvangen!

Laten wij nog een stap verder gaan, geliefde vrienden. Velen hebben door het geloof de beloofde erfenissen ontvangen, maar hebben deze nog niet volledig in bezit genomen. Deze gedachte brengt mij tot gebed: dat wij, als gelovigen, werkelijk zullen genieten van alles wat wij in Christus hebben ontvangen. Christus behoort ons toe — maar wie van ons beseft ten volle wat ons in Hem werkelijk gegeven is? Hij is als een kostbare kist, geheel ons eigendom, maar wij laten de deksel gesloten en nemen de schatten er niet uit.

Onze geestelijke rijkdom in Christus is wijds en ruim. Maar zoals Abraham eens werd geroepen om zijn ogen op te heffen naar het noorden, het zuiden, het oosten en het westen, zo moeten ook wij leren met geestelijk inzicht te zien welk heerlijk land de Heere, onze God, ons geschonken heeft. Wij zien de zegeningen van het verbond — maar voeden wij ons er ook dagelijks mee, zoals wij zouden kunnen? Drinken wij diep uit deze bronnen, zodat onze ziel werkelijk verzadigd wordt als met merg en vet? Ik vrees dat wij ons erfdeel te weinig door vreugde bezitten.

Ach, vaak richten gelovigen hun blik op de beloften, maar ervaren zij niet de volle vervulling ervan. Zij spreken erover, maar leven er niet voortdurend in. Zij zeggen: “Ja, het is heerlijk om gewassen te zijn in het bloed van het Lam.” Maar genieten zij ook van de vrede die daaruit voortvloeit? Hebben zij werkelijk de verzoening ontvangen en daarmee de vrede met God die volgt op gerechtigheid door geloof? Verheugen zij zich in “de vrede van God, die alle begrip te boven gaat”?

U weet, broeders, dat het een groot voorrecht is toegang te hebben tot de troon van genade — maar gebruiken wij dat voorrecht? Naderen wij vaak en vrijmoedig tot de barmhartige Vader? Benutten wij het gebed ten volle, als de adem van onze ziel? En in andere heilige zaken — staan wij werkelijk daar waar God ons hebben wil? Zijn wij zo rijk als Christus ons heeft gemaakt? Een mens kan grote bezittingen hebben en toch arm leven, als hij gierig is in het gebruik ervan. Is dat niet ook vaak zo bij Gods kinderen? Alle dingen zijn de onze, en toch leven wij alsof wij niets bezitten. Wij lijken soms op een paard dat buiten de weide wordt gehouden, terwijl het slechts rond de omheining knabbelt; hoeveel beter ware het als wij als schapen waren die binnengaan en neerliggen in groene weiden!

O, mochten wij genade ontvangen om de schatten van het verbond niet alleen te kennen, maar ze te genieten, zodat onze ziel zich verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde! Laat het niet zo zijn dat wij slechts van buitenaf door de ramen kijken naar de feestzaal van de Koning, maar laten wij aanzitten aan Zijn tafel en ons erfdeel bezitten. Waarom zouden wij hongeren en dorsten, terwijl Christus ons Zijn vlees gegeven heeft tot waarachtig voedsel en Zijn bloed tot waarachtige drank? Waarom zouden wij vandaag mismoedig ons hoofd laten hangen als een geknakte rietstengel, terwijl de Heere ons liefheeft en verlangt dat Zijn vreugde in ons zij, opdat onze vreugde volkomen zij?

Nee, wij hebben onze bezittingen nog niet werkelijk in bezit genomen. Wij lijken op een Israëliet die zegt: “Die terrassen zijn van mij; die wijngaarden, olijfbomen, vijgenbomen en granaatappelbomen zijn van mij; de velden met tarwe en gerst zijn mijn eigendom — maar toch lijd ik honger.” Waarom drinkt hij dan niet het sap van de druiven? Hij zegt: “Ik verzamel de oogst, dors het graan op de dorsvloer, maar ik maal het niet tot meel, en troost mijn hart niet met een stuk brood.” Wat een dwaasheid en armoedige wijze van leven! Moge dit nooit zo zijn bij Gods kinderen. Laat ons bidden dat wij alle rijkdommen die de Heere in Zijn genade geschonken heeft, ten volle zullen gebruiken en genieten — en zo waarlijk ons erfdeel bezitten.

Laten wij nog een stap verder gaan. Wij bezitten ons erfdeel pas werkelijk wanneer wij datgene wat wij genieten ook vast en stevig vasthouden. Te veel christenen houden hun zegeningen met een zwakke hand vast; zij blijven verwachten waar zij behoren te genieten, en blijven redeneren waar zij behoren te weten. Zij zijn nooit werkelijk zeker, en daarom “bezitten” zij hun bezit niet.

Zij zijn met de geestelijke dingen niet genoeg vertrouwd om te kunnen zeggen dat die werkelijk hun eigendom zijn. Soms stijgen zij op tot momenten van verrukte vreugde — ik meen dat ik er onlangs nog één hoorde zingen…

My willing soul would stay
In such a frame as this;
And sit and sing herself away
To everlasting bliss.’

Maar de broeder daalde al spoedig weer af van die berg, en de zuster verliet haar Tabor en ging haar weg naar de plaats van weeklacht. Waarom zulk een wisselvalligheid? Sommigen blijven niet lang genoeg in de tuin van de zekerheid om ook maar één vrucht te zien rijpen; zij bezitten hun erfdeel niet. Wat is het een groot voorrecht wanneer de genade van God een mens in staat stelt te zeggen: “Ik weet Wie ik geloofd heb, en ik ben ervan overtuigd dat Hij bij machte is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot die dag.” Wanneer de blijde gevoelens verdwijnen, blijft het geloof dezelfde standvastige kracht. Of het nacht is of dag — onze ziel blijft slechts op God gericht, want van Hem komt onze verwachting.

Wanneer u zich zo aan het eeuwige verbond vasthecht, dat zelfs al zouden alle machten van de hel het van u willen afrukken, u hen stoutmoedig zou durven tarten, dan is het wel met u gesteld. Wij weten dat wij zijn overgegaan uit de dood in het leven. Wij weten dat Christus van ons is, en wij van Hem. Wij rusten in Hem, en zijn in Hem behouden met een eeuwige zaligheid. Wie zal ons scheiden van de liefde Gods, die in Christus Jezus is, onze Heere? Wanneer wij met zulk een zekerheid leven, dan bezitten wij werkelijk ons erfdeel. De eigendomsakten liggen voor ons, en het erfdeel ligt binnen het zicht van het geloof.

Als iemand woont in een huis dat hem niet toebehoort, kan men niet zeggen dat hij het werkelijk bezit: hij kan elk moment worden verstoord of zelfs verdreven. Maar, geliefden, onze God heeft ons in Christus Jezus een rechtens geldend verbondsbezit gegeven — niemand kan ons eruit dringen. Rechtvaardigheid én genade staan aan onze zijde, want Jezus is gestorven. Ons bezit is niet onzeker: omdat Jezus leeft, zullen ook wij leven.

Gezegend hij die, gelovend in de Heere Jezus, met volkomen zekerheid kan zingen…

Now I can read my title clear
To mansions in the skies,
I bid farewell to every fear,
And wipe my weeping eyes.”

Moge dit het deel zijn van allen die behoren tot de gemeente van de Heere, en van allen die Hem waar ook, op aarde dienen! Maar mijn overdenking is hiermee nog niet ten einde. Deze woorden dragen ook een diepere betekenis voor hen die zich bewust zijn van hetgeen nog komen zal. Want, wij bezitten rijkdommen die wij nog niet hebben aanschouwd, een erfenis waartoe wij nog geen toegang hebben gekregen.

I have a heritage of joy
Which yet I must not see;
The hand that bled to make it mine
Is keeping it for me.”

Wij geloven in de wederkomst van onze Heere uit de hemel, en in de heerlijkheid die daarop zal volgen. Wij geloven in de opstanding van de doden en in de eeuwige zaligheid van de godvruchtigen in de hemel. Wij geloven dat wij voor eeuwig met Christus zullen wonen. Maar kunnen wij nu al iets van die hemelse bezittingen ervaren? Wij kunnen nog niet uit de dood opstaan, want wij zijn nog niet begraven. Wij kunnen nog niet wandelen over de gouden straten, want wij zijn de paarlen poorten nog niet binnengegaan. En toch — door het geloof kunnen wij deze dingen zo dicht naderen, dat wij ze nu al ten dele mogen genieten, en zo onze erfenis reeds bezitten.

“Hij heeft ons met Hem opgewekt en met Hem in de hemelse gewesten gezet in Christus Jezus.” Hoewel wij niet letterlijk in de hemel zijn, zijn wij er in geestelijke eenheid met onze Heere reeds aanwezig. Wij zijn met Hem begraven in de doop, en met Hem opgestaan tot nieuw leven. Wij zijn uit de geestelijke dood opgewekt tot de nieuwheid des levens, en boven alle aardse dingen verheven tot de hemelse sfeer waarin Hij woont. Ja, geliefden, het geloof heeft een wonderbaar vermogen om het toekomstige te verwerkelijken. De verbeelding kan veel doen — zij kan schijn tot werkelijkheid maken — maar het geloof gaat veel verder: het verandert geen verzinsel in waarheid, maar maakt de zekere hoop van de toekomst tot de vreugde van het heden. De aarde kan worden als een voorhof van de hemel; het leven hier kan het voorspel zijn van de heerlijkheid daarboven.

Zelfs nu kunnen wij ons erfdeel bezitten, door rust te ervaren die is “als de dagen des hemels op aarde.” Want reeds nu hebben wij het onderpand van de erfenis — de inwoning van de Heilige Geest — en door Christus hebben wij dat erfdeel reeds ontvangen.

The men of grace have found
Glory begun below;
Celestial fruits on earthly ground
From faith and hope do grow.”

Meer en meer mogen wij genieten van de vrede, de rust, de reinheid en de overwinning van de hemel — en zo ons erfdeel werkelijk bezitten. Maar, geliefden, ik wil hier een andere betekenis onder de aandacht brengen: ons verlangen om nog andere zielen te winnen voor Jezus. Wanneer er geschreven staat: Het huis van Jakob, zullen hun bezittingen weer in bezit nemen,” kan dit ook duiden op het in bezit nemen van datgene wat eens aan hun vijanden toebehoorde. Want wij lezen in de verzen 19 en 20: Het Zuiderland zal het gebergte van Ezau in bezit nemen, en het Laagland het gebied van de Filistijnen; ja, zij zullen het gebied van Efraïm en het gebied van Samaria in bezit nemen; en Benjamin dat van Gilead. En de ballingen van dit leger van de Israëlieten zullen dat wat van de Kanaänieten was, tot aan Zarfath in bezit nemen; de ballingen van Jeruzalem die in Sefarad zijn, zullen de steden van het Zuiderland in bezit nemen.”

De hele wereld behoort aan Christus, en in Zijn Naam moeten wij haar voor Hem in bezit nemen. Nu zien wij nog niet dat alle dingen aan Hem onderworpen zijn; de vijand houdt nog stand in zijn bolwerken. Hoe sterk houdt hij zijn greep op de steden van deze wereld! Geliefden, wij verlangen dat deze tekst voor ons werkelijkheid wordt, doordat wij de verovering van deze grote stad voor Christus tot stand brengen. Er is nog veel land in bezit te nemen — wij moeten in de Naam van Jezus, voortgaan met onze overwinningsmars. Wij moeten de strijd voeren in het land van de vijand en vesting na vesting voor Christus innemen. Want dit land behoort tot het Koninkrijk van Christus — laten wij het opeisen. Kan dit gebeuren? Het moet gebeuren! Wij mogen niet tevreden zijn voordat miljoenen knielen aan de voeten van onze Heere — totdat Jezus, door de genade van God, het oosten en westen, het noorden en zuiden in bezit heeft. Ik beschouw dit als een belofte voor ons: “Het huis van Jakob, zullen hun bezittingen weer in bezit nemen.” Dronkenschap moet vallen, zoals Jericho viel voor de bazuinen van Israël. Zonde en onreinheid, als de ijzeren strijdwagens van de Kanaänieten, moeten verbrijzeld worden voor het heilige geloof. Ongeloof en bijgeloof, als de legers van Jabin, moeten wijken voor het eeuwige evangelie, dat moet en zal overwinnen.

O, dat de gehele Kerk zou opstaan en zich vol ijver zou inzetten voor de Heere, onze Koning! O, dat zij een onverschrokken geloof zullen hebben dat de poorten van onze vijanden durft te betreden en het land van de tegenstander voor Christus inneemt! Want dit is één van Gods grote raadsbesluiten: Hij heeft ons verkoren en gebracht naar de berg Sion, opdat wij daar verlossing zouden vinden voor onszelf, en daarna anderen naar de Verlosser zouden leiden. Staat er niet geschreven in vers 21: Verlossers zullen de berg Sion opgaan om het bergland van Ezau te oordelen, en het koningschap zal van de HEERE zijn? Indien de Heere ons uitverkoren heeft, dan heeft Hij ons uitverkoren met dit doel: om de overige verlosten van de Heere uit de wereld te verzamelen en de volken, die nu nog in opstand zijn tegen onze Koning, tot Hem te brengen.

Dronkenschap moet vallen, zoals Jericho viel voor de bazuinen van Israël. Zonde en onreinheid, als de ijzeren strijdwagens van de Kanaänieten, moeten verbrijzeld worden voor het heilige geloof. Ongeloof en bijgeloof, als de legers van Jabin, moeten wijken voor het eeuwige Evangelie, dat moet en zal overwinnen. “het huis van Jakob zal zijn bezittingen in bezit nemen.”

II. Tot zover het hoofdgedeelte van onze overdenking. Er blijven nog twee punten over die onze aandacht vragen. Het eerste is dit: EEN GUNST OM TE GEDENKEN“Op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn.” Dit verheven woord moet ons aanmoedigen onze geestelijke bezittingen vast te houden. Zie wat God reeds voor ons heeft gedaan — wat zou Hij dan niet kunnen doen? Is er iets te wonderlijk of te moeilijk voor de Heere? Om de kracht van deze uitspraak beter te begrijpen, zullen wij zijn betekenis overwegen.

Wij zijn verlost, “Want op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn” — en dit hebben wij persoonlijk ervaren. In Christus Jezus hebben wij redding gevonden. De herziene vertaling zegt: “Op de berg Sion zal redding zijn.” Zo zijn wij werkelijk gered van de macht der zonde, dood en hel. Een van de grootste uitleggers van de Kleine Profeten vertaalt het aldus: “Maar op den berg Sion zal ontkoming zijn.” Dat duidt op een volk klein en zwak, maar daadwerkelijk verlost; en dat zijn wij ook. Deze vertaling herinnert ons aan de woorden van de andere profeet: “Want op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen.” (Joël 2:32). God zij geprezen! Wij zijn behouden.

Delitzsch vertaalt het: “Op de berg Sion zal zijn wat behouden is.” Ja, wij zijn behouden — verlost van de geestelijke dood, verlost van het oordeel, verlost zelfs van de zonde zelf, behouden tot de heerlijkheid van onze God! Wij zijn niet behouden op de berg Sinaï, want dáár dondert de wet verschrikkelijk; maar op de berg Sion, waar het bloed der besprenging spreekt van betere dingen dan dat van Abel. Laten wij, omwille van deze verlossing, opgaan en de zaligheid verkondigen, en de Naam van onze Bevrijder roemen. Hoort Zijn stem, gij gevangenen, opdat ook u bevrijd moogt worden! Wend u tot Hem, gij verlorenen, opdat ook gij behouden moogt worden! Wij mogen nu met vreugde ons erfdeel bezitten, aangezien wij in de HEERE behouden zijn met een eeuwige zaligheid.

En wij worden dagelijks behouden; want de tekst zegt: “Op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn.” Daar woont het heil blijvend. Niet alleen zijn wij eenmaal gered, maar wij worden voortdurend gered van al het kwaad. Als wij in moeite komen, vluchten wij tot Jezus. Ieder uur dat wij verzoekingen ontmoeten, zien wij tot Hem om ieder uur Zijn hulp te ontvangen. Wij bezitten een huidige zaligheid. Laat ons de behoudenis daarom niet beschouwen als iets dat op een bepaalde dag in ons begon en daar eindigde. Bekering is het begin van heiliging, en heiliging is de levenslange uitwerking van die zaligheid. Wij zullen dagelijks genade nodig hebben, totdat wij de heerlijkheid binnengaan. Op de berg Sion — in Christus Jezus, in Zijn Woord, en de Gemeente Gods — is een fontein van heil die nooit opdroogt. Laat ons daarom de redding, die de Heere schenkt, overvloedig genieten — nu en voor altijd. Laten wij ons verrijken aan schatten die niet vergaan, laten wij ons verblijden in de onwankelbare zekerheid die Hij ons schenkt. En laten wij niet rusten totdat wij ook anderen delen laten krijgen in deze verlossing.

Vergeleken met de wereld zij wij maar met weinigen. Maar ik herinner u aan onze tekst: “Op den berg Sion zal ontkoming zijn.” Wij weten niet hoeveel zielen God uiteindelijk zal vergaderen, maar zelfs als wij ruim zouden schatten, zijn de verlosten slechts als een handvol aren op de berghellen, als de laatste resten van de oogst die nog aan het veld blijven. De wereld ligt in de macht van de boze; zij die in Christus zijn, vormen slechts een klein overblijfsel. En toch blijven de woorden van onze Heere klinken: “Vreest niet, gij klein kuddeken, want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het Koninkrijk te geven.” Zelfs wanneer wij het aantal gelovigen wereldwijd zo groot mogelijk schatten, en dat kleine gezelschap vergelijken met de totale bevolking van de aarde, is het als het verschil tussen een druppel aan de emmer en het bekken in de wijde zee der verlorenheid.

En toch, wij mogen niet wanhopen, als God ons heeft behouden, al zijn wij met weinigen, zal Hij Zijn heilsplan door ons volvoeren. Hij overwint niet door velen of door weinigen, maar door de kracht van Zijn eigen sterke arm. U bent in staat het land in bezit te nemen, ook al bent u met weinigen. Gaat voort in dezelfde geest als de twaalf op de dag van Pinksteren, toen de Heilige Geest op hen neerdaalde. Al lijken wij gering in aantal, toch kan God door ons volken winnen voor Christus en de wereld onder Zijn heerschappij brengen. Door genade zijn wij uitverkoren. Op de berg Sion verblijven de overgeblevenen — mannen en vrouwen die door genade zijn geroepen en bestemd tot verlossing. Wie gelooft dat God hem heeft uitverkoren, mag zich door niets laten ontmoedigen. Niets geeft meer moed aan het hart dan het vasthouden aan de leer van de uitverkiezing. Wanneer een mens gelooft dat God hem tot dit doel heeft bestemd, gaat hij met onweerstaanbare vastberadenheid voort. Zo iemand, diep doordrongen van zijn verkiezing, breekt door elke moeilijkheid heen, als een ijzeren kogel afgevuurd uit een machtig kanon door een Meester-Schutter.

Wie zal mij verhinderen te volbrengen waarvoor God mij heeft aangewezen? Ik zal mijn bestemming vervullen — wie zal mij tegenhouden? Hierin ligt een machtige drijfveer om voort te gaan, ons erfdeel te bezitten, en voor Christus te winnen wat Hij met Zijn bloed heeft gekocht.  De Schrift zegt dat het overblijfsel het heeft verkregen, overwinning behoort toe aan het volk dat de Heere heeft uitverkoren. Let hierop: wij zijn geroepen tot de verlossing van anderen. Gods genadevolle bedoeling met één mens eindigt nooit bij die ene persoon zelf. Hij kiest iemand met het oog op velen. Wanneer de Heere een volk uitkiest tot het eeuwige leven, is dat opdat zij zout der aarde en licht der wereld zullen zijn.

De HEERE verkoos Israël, opdat dit bevoorrechte volk de woorden van God zou ontvangen en bewaren tot in latere eeuwen. En als Hij ons heeft uitgekozen en gebracht op Zijn berg Sion, dan is dat opdat wij, nadat wij zelf verlossing hebben ervaren, die blijde boodschap uitdragen tot aan de einden der aarde. Is het niet geschreven: “Uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord des HEEREN uit Jeruzalem”?

Broeders en zusters, wij behoren op te staan en het land in bezit te nemen, en de mensen voor Jezus te winnen — want daartoe zijn wij uitverkoren. Heeft Hij u behouden? Heeft Hij u uit de gevallen massa der mensheid weggenomen? Heeft Hij u door Zijn onderscheidende genade verkozen? O, dan bent u niet meer van uzelf; u bent voor eeuwig van Hem, en u leeft niet meer voor uzelf, maar voor Zijn eer en voor de bekendmaking van Zijn heil onder uw medemensen. Daarom, geliefden, vat moed, en laat uw hart vervuld zijn met een heilig streven en een edel doel. Zeg tot uzelf: “Het zal werkelijkheid worden — het huis van Jakob zal zijn erfdeel bezitten— want wij weten zeker dat op de berg Sion ontkoming is.”

III. Ons laatste punt is wellicht het belangrijkste van allemaal. Ik wil uw aandacht vestigen op dit derde onderwerp: HET KARAKTER DAT DUIDELIJK ZICHTBAAR MOET ZIJN. “Maar op den berg Sion zal ontkoming zijn, en hij zal een heiligheid zijn.” Door heiligheid zal het huis van Jakob het bezit verwerven waarover wij zo uitvoerig hebben gesproken. Zonder heiligheid is er geen ware verlossing geweest, en zonder heiligheid zal er geen bezit zijn. Heiligheid is de onmisbare schakel in de gouden keten van zegeningen die God aan Zijn volk geeft. Als wij zonder heiligheid zijn, zullen wij de Heere niet aan onze zijde vinden — want er staat geschreven: “Jaagt naar … de heiliging, zonder welke niemand de Heere zal zien.”

Om u beter te laten begrijpen wat hier bedoeld wordt, merk ik allereerst op dat men het ook zo zou kunnen vertalen: “Op de berg Sion zal er verlossing zijn, en daar zal het heiligdom zijn.” — of: “een heilige plaats”, een onschendbaar heiligdom van God. Het volk van God is de tempel van God. De gemeente van de Heere behoort Zijn bijzondere woonplaats te zijn, waar Hij wandelt als een koning in zijn eigen paleis. De tempel van de Godheid is allereerst de Persoon van Christus, en vervolgens de gemeente van de levende God. “Dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want Ik heb ze begeerd.” Wat een waardigheid wordt de kerk verleend, wanneer zij werkelijk de tempel van God is!

Wanneer wij samenkomen in onze plechtige bijeenkomsten, en in het bijzonder wanneer wij ons rondom de avondmaalstafel verzamelen en als gemeente zichtbaar bijeen zijn, laat ons dan vervuld zijn met heilige eerbied en een heilig ontzag; want de Heere is in ons midden zoals Hij op de Sinaï was — of, nog heerlijker — zoals Hij was in het heilige der heiligen in de tabernakel van ouds. Waarachtige heiligen zijn levende stenen in de levende tempel, waarin de HEERE, de Almachtige, het behaagt Zichzelf te openbaren. Als wij dit niet beseffen, zullen wij ons erfdeel niet in bezit nemen. Als uw lidmaatschap van de gemeente slechts een kleinigheid voor u betekent; als u denkt dat de kerk slechts een gemeenschap van mensen is die samenkomen om godsdienstige redenen, dan mist u het doel.

De kerk moet het heiligdom van God zijn — de plaats waar Hij Zichzelf bekendmaakt. En als dit niet zo is, hebben de mannen en vrouwen die deze kerk vormen nooit de goddelijke verlossing geproefd, en zullen zij hun erfdeel niet bezitten. Want zonder de tegenwoordigheid van God in de gemeente heeft zij geen kracht om de wereld te onderwerpen aan het geloof. Wat Gods volk werkelijk tot een heilig volk maakt, is Zijn tegenwoordigheid in hun midden. Hij heiligt zowel de plaats waar Hij woont als hen die tot Hem naderen. Het is heilige grond waar de HEERE Zich openbaart — al is het slechts in een brandende doornstruik. God is overal, maar Hij is niet overal zoals Hij is in Zijn gemeente.

Er is een bijzondere, genadige tegenwoordigheid van de HEERE in het midden van Zijn uitverkorenen; en dát is wat hen maakt tot “heiligheid voor de HEERE.” Hebt u nooit, zoals Jakob, uitgeroepen: “Hoe ontzagwekkend is deze plaats!”, juist omdat u mocht herkennen: “Gewisselijk de HEERE is aan deze plaats”? Wanneer de heiligen samenkomen, wanneer wij in eerbiedig gebed tot God naderen en de Verbondsengel aangrijpen totdat wij overwinnen, hebben wij dan niet gevoeld dat wij werkelijk van de HEERE zijn? Wij zijn nooit zo heilig als wanneer wij dicht bij God zijn. Het overschaduwende licht van Zijn tegenwoordigheid heiligt degene die het omhult. Geliefden, zonder deze aanwezigheid kunnen wij de volken niet overwinnen. Als God niet met ons is, en de jubel van de Koning niet in ons kamp klinkt, zullen er geen dappere daden in de strijd worden gedaan.

De kerk heeft vernieuwing nodig — te beginnen in haar eigen midden. Men spreekt soms over “het opwekken van een opwekking” — maar wat een ijdel spreken is dat! Wanneer de kerk van God geestelijk tot leven komt, dan zal de vernieuwing komen, en niet eerder. Laten wij daarom zorgvuldig waken over onze heiligheid, en God zal waken over ons welslagen. Daarnaast moet er ook heilig onderwijs zijn: “hij zal een heiligheid zijn.” Al onze verkondiging moet de heilige waarheid van God zijn, en niet de droom van menselijke wijsheid. Wanneer ik hoor van een bediening waarin geen bekeringen plaatsvinden, blijkt vaak dat het geen heilige bediening is.

Als in de verkondiging niets is wat zondaren tot bekering leidt, hoe kunnen wij dan verwachten dat God die woorden zal gebruiken? Als ik zou vissen met een gescheurd net, moet ik mij dan verwonderen dat ik geen vis vang? God zal geen zielen redden door een onheilige prediking, want dat zou Zijn heerlijkheid niet dienen. Het middel moet passen bij het doel. Prediking die zielen wil redden, moet spreken over zonde, verlossing en het bloed van Jezus. Wat hebben wij te maken met onderwerpen die vreemd zijn aan onze roeping? Als ik hier zou komen om te spreken over stakingen, politiek of wereldse zaken, en daarna zou bidden dat God zielen redt door zulke woorden — zou dat niet een bespotting zijn, of zelfs iets ergers? Sion heeft heilige prediking nodig als zij krachtig wil overwinnen. Wat er ook mag ontbreken in onze bediening, dit moet er altijd van gezegd kunnen worden: “hij zal een heiligheid zijn.” Anders is er dood in de pot. Och, dat de prediker altijd heilig mocht zijn! Want tenzij wij een heilige God, een heilige leer, een heilig Evangelie en een heilig leven verkondigen, zaaien wij slechts wind.

Geliefden, wij moeten de heilige inzettingen bewaren. God verhoede dat wij gering zouden denken over de doop en het avondmaal van de Heere! Sommigen hebben deze heilige instellingen verworpen — maar hoe zullen zij verantwoorden wat zij gedaan hebben op de dag dat Christus komt? Als de Heere Jezus deze inzettingen heeft ingesteld, hoe zouden wij het wagen ze terzijde te schuiven? Dat zou betekenen dat wij vermetel plaatsnemen op de troon van Christus, Hem van Zijn zetel van wetgeving verdringen, en wetten durven maken naar eigen wil. Nee, er zal heiligheid zijn — en dan zullen wij ons erfdeel in bezit nemen en in de inzettingen middelen vinden tot onderwijzing en tot zegenrijk gebruik. Er moet ook heiligheid zijn in de vorm van heilig pleiten. Als deze gemeente, die zoveel genade van God heeft ontvangen, in elk van haar leden zou worden wakker geschud tot krachtige voorbede voor de zielen van mensen — zouden wij dan niet grote dingen zien? Als ieder lid zich ernstig zou toeleggen op het gebed om Gods nabijheid; en als ieder dag en nacht zou smeken om een krachtige openbaring van Zijn macht, en aan zijn gebed het bewijs zou toevoegen dat het oprecht is — namelijk zijn eigen persoonlijke inzet — wat voor een dag zou er dan voor ons aanbreken! Het zou een morgen zijn zonder wolken!

Ik zie geen reden waarom het niet zo zou kunnen zijn. Ik bid dat het spoedig werkelijkheid wordt. Moge ons ideaal gestalte krijgen! Moge God Zelf de belofte vervullen: “Er zal heiligheid zijn.” Heiligheid brengt gebed voort, gebed brengt kracht, en die kracht zal machtig werken tot heerlijkheid van de Heere. En nog iets — er moet heilig leven zijn. Wat zijn gebedsbijeenkomsten waard, als zij worden gehouden door mensen die de Heere thuis niet dienen? Wat is prediking waard, als de prediker woorden spreekt die hij zelf nooit heeft ervaren, en niet bereid is in praktijk te brengen? Wat is onderwijzen in de zondagsschool waard, als de kinderen worden onderwezen door lichtzinnige personen, van wie het leven geen spoor van godsvrucht draagt?

God zal ons niet zegenen tot het uitvoeren van Zijn heilsplan, tenzij wij bekleed zijn met heiligheid als met een kleed. De priesters van Sion moeten hun sneeuwwitte gewaden van heilig leven aantrekken, willen zij een aangenaam offer brengen voor het aangezicht van Jehova. Als ik met tranen in mijn ogen op mijn knieën zou mogen smeken, dan zou ik ieder broeder en zuster hier bidden: wees heilig. Hoor hoe de Heere spreekt: “Weest heilig, want Ik ben heilig.” “Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen.” “Maar doet aan den Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden.” “Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus.” U kunt uw geestelijke erfdeel niet bezitten tot uw eigen vreugde, tenzij uw leven heilig is voor de HEERE. U kunt geen volle zekerheid hebben, u kunt niet komen tot innige gemeenschap met Christus, u kunt de vreugden van de hemel niet vooruit proeven, u kunt geen zegen voor de mensen zijn, tenzij u gehoorzaamt aan de Heere en heilig wandelt voor Zijn aangezicht. Ons harten kunnen daarom waarachtig bidden:

Yet one thing we want,
More holiness grant,
For more of thy mind
And thy Spirit we pant.”

Als dit verlangen vervuld wordt, zal het ons in alle dingen goed gaan. Daarom, verdraag dit woord van vermaning: nu wij zo vurig verlangen naar een grote toename van deze gemeente door vele bekeringen, laten wij dit ter harte nemen — wij moeten heilig zijn. Want als wij niet heilig zijn, zullen wij niet geschikt zijn om gezegend te worden. De onheilige arbeider is niet werkelijk ernstig. Hij kan een kunstmatige of schijnbare ernst vertonen, maar een waarachtige hartsdrift voor zielen woont niet in onheilige mensen. Tenzij u volledig aan God bent toegewijd en vervolgens door de Geest geheiligd, zult u niet spreken met die toon van overtuiging die de waarheid werkelijk in het hart van de hoorder brengt.

Weet u zelf niet dat, wanneer u luistert naar een begaafde prediker zonder geestelijk leven, bekend om zijn wereldse gewoonten en slechts een toneelspeler, zijn preek geen kracht heeft voor u? Wat hij zegt klinkt misschien goed, maar het blijft vlak; hij kan wel beschaafd en welsprekend zijn, maar hij raakt u niet. Toen ik jaren geleden George Müller hoorde, was er niets opzienbarends aan zijn welsprekendheid, maar wél was daar George Müller zelf — en elke lettergreep droeg gewicht. Die gezegende man sprak als iemand die wist wat hij beleed; zijn lange leven van volhardend vertrouwen op God gaf aan elk woord gezag over hart en geweten. Leraren van Bijbelklassen en scholen: uw ware kracht in de klas ligt in een heilig leven. Zonder dat zullen uw woorden voor de kinderen slechts klinken als lege verhalen.

Wanneer de wereld uw leven als onheilig ziet, zal zij uw getuigenis verwerpen — en dat is geen wonder. De goddelozen verlangen er immers naar om het af te wijzen; zij zoeken slechts naar een aanleiding, en zullen die gretig vinden in een onheilig levenswandel. Zij zullen zeggen: “Die man gelooft het zelf niet, anders zou hij niet zo leven.” Ik hoorde eens van iemand aan wie haar predikant vroeg of zij zich de preek van de vorige zondag nog herinnerde. “Nee,” antwoordde ze, “alles is mij ontgaan.” “Maar u behoort die te onthouden,” zei de predikant. “Nee,” reageerde ze, “dat kunt u niet van mij verwachten, want u zelf herinnerde zich die ook niet — u las hem immers helemaal voor van papier.” Het argument was duidelijk: als de prediker zijn eigen boodschap niet in praktijk brengt, hoe kan hij dan verwachten dat anderen dat doen? Zou de leerling heiliger kunnen zijn dan zijn leraar? Broeder, uw geestelijke kracht verliest haar hefboom wanneer uw leven niet heilig is.

Bovendien kunnen de heiligen geen zegen vragen over werk dat onheilig is. Als u voor God werkt op een verkeerde of onreine manier, of zelfs wanneer u Hem oprecht dient maar in uw dagelijks leven niet consequent bent, zullen Gods kinderen zich bedroefd voelen en niet met vrijmoedigheid voor u kunnen bidden. Iemand zei mij eens, sprekend over zijn predikant — en het deed mij verdriet dat hij dat zo moest zeggen —: “U kunt rekenen op een zegen, want Gods volk bidt graag voor u. Maar onze predikant, hij preekt wel goed, toch lijkt er iets van de geest der genade aan hem te ontbreken — de gelovigen voelen zich niet in hun hart tot hem verbonden.” Dat is een groot verlies voor een dienaar van God; het is als een lek waardoor zijn schip langzaam zinkt. Hoe zou er iets goeds kunnen voortkomen uit een bediening waarvoor de heiligen niet kunnen bidden? Alleen wanneer Gods volk in iemand een oprechte toewijding aan de Heere en heiligheid van hart en leven herkent, kan er die innerlijke eenheid ontstaan die waarachtige voorbede voortbrengt.

Tenslotte: God Zelf zal geen bediening erkennen die niet vergezeld gaat met een heilig leven. Hoe zou God Zijn zegel kunnen zetten op een onheilig bestaan? Ach, broeders, als wij de hele week in de wereld kunnen leven en zondigen zoals de anderen, dan zal het tevergeefs zijn om op zondag het kleed van heiligheid aan te trekken en te zeggen: “Ik getuig van Christus.” Wat denkt God van zulk gedrag? Roept Hij goddelozen om Zijn getuigen te zijn? Hij haat huichelarij; daarom kan Hij de “tekenen die volgen” niet verbinden aan een bediening die onrein is. O mijn broeders, wij verlangen naar eer van de Heere in het redden van zielen. Wij willen niet zijn als Saul, die Samuel vasthield en riep: “Eer mij toch voor het volk!” Alle eer die welsprekendheid en redekunst kunnen geven, is ons niets waard als wij geen zielen behouden zien worden.

En u die nog niet gelooft in Jezus — hoe vurig zou ik wensen dat u het deed! Moge u ertoe geleid worden nú te geloven in Hem, Wiens dood uw leven moet zijn, die Zelf uw zaligheid moet worden. Zie op Hem en leef! En u die van Christus bent, ik smeek u om de opmerkelijke woorden van de tekst ter harte te nemen — zodat  u uw erfdeel in bezit mag nemen! Amen.

Zoek In Archief

Selecteer een zoekfilter

Steun ons met een donatie

Dankzij uw steun kunnen wij Het Spurgeon Archief blijvend reclamevrij houden — wilt u ook bijdragen aan dit mooie werk?

Contact