Men geeft vrij algemeen toe, dat preken op een verstandige manier versierd mogen worden met een behoorlijk aantal illustraties, maar anekdoten worden door hen, die al te zedig zijn op de preekstoel, nog steeds met een zekere mate van argwaan beschouwd. Zij zullen ver genoeg afdalen om een zinnebeeld aan te halen, zij zullen zich verwaardigen om dichterlijke beeldspraak te gebruiken, maar zij kunnen zich niet ertoe verlagen om een eenvoudig, huiselijk verhaal te vertellen. Zij zouden waarschijnlijk in vertrouwen tot hun jongere broeders zeggen: ’’Wacht u ervoor uzelf en uw ambt te verlagen door anekdoten te vertellen, die vooral door ordinaire en onopgevoede mensen worden gewaardeerd.”
Wij zouden daar niet tegen in willen gaan door iedereen aan te sporen overvloedig te zijn met verhalen, want er behoort onderscheid gemaakt te worden. Het wordt graag toegegeven, dat er nuttige en bewonderenswaardige vormen van welsprekendheid zijn, die zouden worden ontsierd door een eenvoudig verhaal, en er zijn achtenswaardige broeders, wier aard hun nooit zou toestaan een verhaal te vertellen, omdat dit blijkbaar niet bij hun denkwijze zou passen.
Ten aanzien van dezen willen wij zelfs niet stilzwijgend zinspelen op een veroordeling, maar wanneer wij ons bezighouden met anderen, die schijnbaar iets zijn, en niet zijn wat zij schijnen te zijn, dan zijn wij niet teerhartig, ja, wij worden ertoe bewogen, hun hoogdravende grootheid aan te vallen. Als zij spottend lachen om anekdoten, dan glimlachen wij om hen en hun hoongelach en wij wensen hun wat meer verstand en wat minder stijfheid toe.
Een voorliefde voor een schitterende welsprekendheid hebben velen verhinderd om de waarheid van het Evangelie op de gemakkelijkst voorstelbare manier bekend te maken door vergelijkingen, die ontleend zijn aan gewone gebeurtenissen. Omdat zij niet konden afdalen tot mensen van lage staat, onthielden zij zich van het verhalen van gebeurtenissen, die hun bedoeling nauwkeurig zouden hebben verduidelijkt. Omdat zij vreesden te worden aangezien voor ordinair hebben zij prachtige gelegenheden voorbij laten gaan. Even goed had David kunnen weigeren één van de gladde stenen naar het hoofd van Goliath te slingeren, omdat hij die had gevonden in een gewone beek.
Van personen met zulke verheven denkbeelden stroomt waarschijnlijk niets neer naar de volksmassa’s dan een ijskoude welsprekendheid – een rivier van ijs. Waardigheid is een hoogst armzalige en verachtelijke drijfveer, tenzij het de waardigheid is van het bekeren van velen tot de gerechtigheid. En toch hebben in hun voorliefde daarvoor, godgeleerden, die nauwelijks genoeg wezenlijke waardigheid hebben gehad om zich tegen verachting te beschermen, zich voor de voorliefde daarvoor opgeblazen „als de reusachtig hoge Olympus”.
Nadat hij een uitgewerkte toespraak had gehouden, werd tot een jongeman gezegd, dat niet meer dan vijf of zes in de gemeente hem hadden kunnen begrijpen. Hij vatte dit op als een eerbetoon aan zijn talent, maar ik neem de vrijheid hem in dezelfde klas te zetten met iemand anders, die gewoon was op de meest diepzinnige wijze zijn hoofd te schudden, om zo mogelijk zijn lezingen indrukwekkender te maken, en dit had enig gevolg bij de onontwikkelden, totdat een schrandere christenvrouw de opmerking maakte, dat hij stellig zijn hoofd schudde, maar dat er niets in zat.
Zij, die te beschaafd zijn om eenvoudig te wezen, hebben nodig, dat zij nogmaals worden beschaafd. Luther heeft het goed gezegd in zijn Tafelgesprekken: “Vervloekt zijn alle predikers, die in de kerk streven naar hoge en moeilijke dingen en met veronachtzaming van de redding van de arme, ongeleerde mensen, hun eigen eer en lof zoeken en daarom trachten één of twee aanzienlijke personen te behagen.
Wanneer ik preek, dan daal ik zelf diep af. ” Het is misschien overbodig u te herinneren aan de veel aangehaalde passage uit de „Plattelandsdominee” van George Herbert en toch kan ik haar niet achterwege laten, omdat zij zozeer in mijn geest is: ”De dominee bedient zich ook van de oordelen van God, zowel die van oude tijden, als in het bijzonder die van later tijd, en het meest van die, welke het dichtst bij zijn gemeente zijn, want de mensen schenken aan zulke preken veel aandacht en zij denken, dat het hun betaamt dit te doen wanneer God zo dicht bij hen en zelfs boven hun hoofd daarin aanwezig is.
Soms vertelt hij hun verhalen en gezegden van anderen, al naar dat zijn tekst dit van hem vraagt, want ook daarop letten de mensen en zij onthouden die beter dan aansporingen. Deze toch, hoe ernstig ook, sterven dikwijls tegelijk met de preek, vooral bij mensen van het platteland, die kort van begrip en traag zijn en moeilijk op te voeren tot een punt van ijver en gloed en die een berg van vuur nodig hebben om hen aan te vuren, maar verhalen en gezegden zullen zij goed onthouden.”
Het mag nooit worden vergeten, dat de grote God Zelf, wanneer Hij mensen wilde onderrichten, gebruik maakte van geschiedenissen en levensbeschrijvingen. Onze Bijbel bevat leringen, beloften en geboden, maar deze staan niet op zichzelf: het gehele Boek wordt verlevendigd en geïllustreerd door wondere verhalen van wat door God en mensen werd gezegd en gedaan. Wie van God geleerd is, waardeert de heilige geschiedenissen en hij weet, dat zij een bijzondere volheid en kracht van onderwijzing bevatten. Leraars van de Schrift kunnen niet beter doen dan hun medemensen onderrichten op de manier van de Schriften.
Onze Heere Jezus Christus, de grote Leraar der leraren, versmaadde het gebruik van anekdoten niet. Naar mijn mening lijkt het duidelijk, dat zekere van zijn gelijkenissen feiten waren en bijgevolg anekdoten. Kan het verhaal van de verloren zoon niet letterlijk waar zijn geweest? Waren er geen werkelijke voorbeelden voor een vijand, die onkruid zaaide tussen de tarwe? Kan niet de rijke dwaas, die zeide: “Neem rust” een beeld zijn, uit het leven gegrepen?
Zijn de rijke man en Lazarus niet werkelijk opgetreden op het toneel van de historie? Ongetwijfeld was het verhaal van hen, die werden verpletterd door de val van de toren van Silóam en de droevige tragedie van de Galileeërs, ’’wier bloed Pilatus had vermengd met hun offeranden”, onderwerpen uit in omloop zijnde joodse vertelsels, en onze Heere deed er zijn voordeel mee. Voor wat Hij deed behoeven wij ons niet te schamen. Laten wij, opdat wij het mogen doen met alle wijsheid en voorzichtigheid, de leiding zoeken van de Heilige Geest, Die op Hem zo voortdurend rustte.
Ik zal deze lezing opstellen met voorbeelden van grote predikers aan te halen, te beginnen met het tijdperk van de Reformatie, om dan zonder een al te strakke chronologische orde daarmee verder te gaan tot onze eigen tijd. Voorbeelden zijn krachtiger dan voorschriften; daarom haal ik ze aan.
Laat ik het eerst die voorname, oude prediker Hugh Latimer noemen, de meest Engelse van al onze godgeleerden, en iemand, wiens invloed in ons land ongetwijfeld zeer sterk is geweest. Southey zegt: ’’Latimer heeft door zijn prediking de Reformatie meer bevorderd dan enig ander”; en daarmee herhaalt hij de nog belangrijker uitspraak van Ridley, die vanuit zijn gevangenis schreef: ”Ik denk, dat de Heere de oude vader Latimer heeft aangesteld tot zijn banierdrager in onze tijd en in ons land tegen zijn doodsvijand, de Antichrist”.
Als u ook maar één van zijn preken hebt gelezen, dan moet u getroffen zijn door het aantal bijzondere verhalen, gekruid met een eenvoudige humor, die smaakt naar die boerderij in Leicestershire, waar hij werd opgevoed door een vader, die verdienstelijk werk verrichtte, en een moeder, die dertig koeien molk. Wij mogen ongetwijfeld aan deze verhalen het tekort aan kerkbanken toeschrijven bij de overweldigende toeloop van de mensen om hem te horen, alsmede de algemene belangstelling, die zijn preken opwekten.
Meer van zulk een prediking zou ons minder bevreesd doen zijn voor de terugkeer van het pausdom. De gewone mensen hoorden hem graag en zijn levendige anekdoten verklaarden veel van hun gretige aandacht. Enkele van deze verhalen zou men nauwelijks kunnen herhalen, omdat de smaak van onze tijd gelukkig is verbeterd wat de kiesheid aangaat, maar andere zijn zeer voortreffelijk en leerzaam. Drie ervan laten wij hier volgen.
DE FRANCISCAAN EN DE TIEN GEBODEN
Ik zal u nu een aardig verhaal vertellen van een monnik om u daarmee wat op te frissen. Een monnik van de Franciscanen preekte in een bepaalde tijd vele malen, maar hij had voor al die keren maar één preek – een preek, die over de tien geboden handelde. En omdat deze monnik die preek al zo dikwijls had gehouden, zei iemand, die haar al eerder had gehoord, tot de knecht van de monnik, dat zijn meester „Pater John van de tien geboden” werd genoemd. Daarom maakte de knecht de monnik, zijn meester, daarop opmerkzaam en hij raadde hem aan om over enkele andere onderwerpen te preken, want het verdroot de knecht te horen, dat zijn meester werd uitgelachen. Welnu, de monnik antwoordde hem met te zeggen: ”Je kunt dus de tien geboden waarschijnlijk goed opzeggen, aangezien je ze zo dikwijls hebt gehoord”. ’’Jawel”, zei de knecht, ”dat verzeker ik u”. ’’Laat ze mij dan eens horen”, zei zijn meester. Toen begom hij: ’’hoovaardigheid, gierigheid, onkuisheid”, en zo somde hij de doodzonden op in plaats van de tien geboden. Zo zijn er in deze tijd velen, die het oude Evangelie moe zijn. Zij willen graag enige nieuwe dingen horen; zij denken, dat zij volleerd zijn in het oude, terwijl zij niet méér weten dan deze knecht van zijn tien geboden.”
DE HEILIGE ANTONIUS EN DE SCHOENLAPPER
”Wij lezen ergens een aardig verhaal van de heilige Antonius, die verbleef in de woestijn en daar een zeer streng en eerbaar leven leidde, zoals niemand dat in die tijd deed. Tot hem kwam een stem uit de hemel, die sprak: ’’Antonius, u bent niet zo volmaakt als een schoenlapper, die in Alexandrië woont”. Toen Antonius dit hoorde stond hij onverwijld op, nam zijn staf en ging op weg, totdat hij in Alexandrië kwam, waar hij de schoenlapper vond. De schoenlapper stond verbaasd toen hij zag, dat zulk een eerbiedwaardige vader zijn huis binnentrad. Daarop zei Antonius tot hem: ’’Vertel mij eens uw gehele levensgedrag en hoe u uw tijd doorbrengt”. ’’Meneer”, zei de schoenlapper, ”wat mij aangaat: goede werken heb ik niet, want mijn leven is maar eenvoudig en sober, ik ben maar een arme schoenlapper. Wanneer ik ’s morgens opsta, dan bid ik voor de gehele stad, waarin ik woon, in het bijzonder voor zulke buren en arme vrienden, die ik heb. Daarna zet ik mij aan de arbeid, waaraan ik de gehele dag besteed, om in mijn levensonderhoud te voorzien, en ik onthoud mij van elke bedriegerij, want niets haat ik zozeer dan het plegen van bedrog. Daarom, als ik iemand een belofte doe, dan houd ik die en ik vervul haar getrouw, en zo breng ik op een povere wijze mijn tijd door met mijn vrouw en kinderen, die ik leer en onderricht, voorzover mijn verstand mij daartoe in de gelegenheid stelt, om God te dienen en te vrezen. Daarin bestaat, kort gezegd, mijn eenvoudig leven”.
In dit verhaal ziet u hoe God diegenen liefheeft, die hun roeping vervullen en die oprecht leven zonder enig bedrog in hun doen en laten. Deze Antonius was een groot en heilig man en toch werd deze schoenlapper even goed geacht bij God als hij.”
”Ik las eens een verhaal van een vrome bisschop, die te paard langs de weg reed en erg vermoeid was, terwijl hij nog ver van een stad verwijderd was. Daarom ging hij, toen hij een prachtig huis zag, daarheen en hij werd er zeer goed met eer ontvangen. Uitgebreide voorbereidingen werden voor hem gemaakt en een groot feestmaal werd aangericht; er was van alles in overvloed. De heer des huizes gaf een uitvoerige uiteenzetting van zijn voorspoed en hij vertelde de bisschop, welk een rijkdommen hij bezat en welk een eer en aanzien hij genoot, hoeveel oppassende kinderen hij had, welk een deugdzame vrouw God hem had geschonken, zodat hij in geen enkel opzicht gebrek had. Hij kende moeite noch verdriet van buiten of van binnen. Toen de heilige man de gunstige levensomstandigheden van deze heer vernam, riep hij één van zijn knechten en beval hem de paarden gereed te maken, want de bisschop was van mening, dat God in dat huis niet aanwezig was, omdat elke beproeving ontbrak: hij nam de vrijheid zijns weegs te gaan.Toen hij nu twee of drie mijlen had afgelegd, dacht hij aan zijn boek dat hij had laten liggen. Hij zond zijn knecht terug om dat boek te halen en toen de knecht bij het huis terugkwam, was het met al wat erin was, ingestort. Hieruit blijkt, dat het goed is verzocht te worden. Deze man beschouwde zichzelf als een gelukkig mens, omdat het hem in alles zo goed ging. Maar de les van Jakobus kende hij niet: Beatus qui suffert temtationem, d.w.z. “zalig is hij, die de verzoeking verdraagt”. Laten wij daarom hieruit leren niet verdrietig te zijn, wanneer God Zijn kruis op ons legt.”
Laten wij een grote sprong maken van ongeveer een eeuw en dan komen wij bij Jeremy Taylor, een andere bisschop, die ik terstond na Latimer noem, omdat hij duidelijk zulk een tegenstelling vormt met deze eenvoudige godgeleerde, terwijl hij toch in feite een zekere mate van gelijkenis met hem heeft ten aanzien van het onderwerp, dat wij thans behandelen. Zij hielden beiden van beeldspraak en vergelijking en eveneens behaagde hun een gebeurtenis of een verhaal. Weliswaar zou de één spreken van Jan en Willem en de ander van Anaxagoras en Scipio, maar elk van beiden had behagen in (het vertellen van) ware gebeurtenissen. Men kan zeggen, dat Jeremy Taylor in dit opzicht een in het Latijn veranderde Latimer was. Jeremy Taylor zit even vol met klassieke zinspelingen als het paleis van een koning vol zit met zeldzame schatten, en zijn taal is van de verheven orde, die meer past bij een gehoor van patriciërs dan bij een vergadering van het gewone volk. Maar wanneer u doordringt tot het wezen van de dingen, dan ziet u, dat zoals Latimer eenvoudig is, zo ook Taylor gebeurtenissen vertelt, die voor hem eenvoudig zijn, maar hij voelt zich thuis bij de filosofen van Griekenland en bij de senatoren van Rome. Wanneer dat wordt begrepen, dan durven wij te zeggen, dat niemand meer anekdoten gebruikt dan deze schitterende dichterprediker. Zijn levensbeschrijver zegt naar waarheid: “Het zou moeilijk zijn een tak van wetenschap of van wetenschappelijke arbeid aan te wijzen, waarop hij niet zo nu en dan zinspeelt, of ook maar één auteur, zowel klassiek als modem, waarmee hij niet vertrouwd toont te zijn. Meer dan eens verwijst hij naar onbekende verhalen bij oude schrijvers, alsof die voor al zijn lezers net zo vertrouwd moesten zijn als voor hemzelf. Zo spreekt hij bijvoorbeeld van de „arme Attilius Aviola” en ook van de „lybische leeuw, die losbrak in de woestijn en twee romeinse jongens doodde”. Hij is in dit alles in hoge mate kieskeurig en klassiek en daarom breng ik hem hier des te vrijmoediger onder de aandacht, maar er kan geen reden zijn, waarom onze anekdoten alle eenvoudig moeten zijn. Ook wij mogen de schatten van de oudheid plunderen en de heiden iets doen bijdragen ten bate van het Evangelie, zoals Hiram van Tyrus onder leiding van Salomo voor de bouw van de tempel van de Heere.
In andere opzichten ben ik geen bewonderaar van de stijl van Taylor en zijn leer schijnt bij tijden half-rooms te zijn. Hier echter heb ik alleen met hem te maken op een onderdeel en daarvan is hij een bewonderenswaardig voorbeeld. Hij is even kwistig met klassieke verhalen als een Aziatische koningin zich tooit met ontelbare paarlen. Uit één enkele preek haal ik het volgende, dat misschien voor ons doel voldoende is.
STUDENTEN, DIE EROP ACHTERUIT GAAN
’’Menedemus was gewoon te zeggen: ”dat de jongens, die naar Athene gingen, het eerste jaar wijze mannen waren, het tweede jaar wijsgeren, het derde redenaars en het vierde waren ze slechts plebejers en kenden zij niets dan hun eigen onkunde.” Precies zo gaat het met sommigen ten aanzien van hun vorderingen in de godsdienst. In het eerst zijn zij krachtig en actief en daarna raken zij verzadigd van elke lust in de godsdienst; en wat ervan overblijft is, dat zij haar spoedig moe zijn en mismoedig neerzitten en terugkeren naar de wereld en zich bezighouden met hoogmoed en geld; en dan begrijpen zij, dat hun godsdienst in verval is geraakt en van de gloed en de dwaasheden van de jeugd is overgegaan in de kilheid en de zwakheden van de ouderdom.”
DE TROTSE MAN, DIE ZICH BEROEMDE OP ZIJN NEDERIGHEID
”Hij stond bekend als een ijdel man, die verrukt was over de genezing (zoals hij dacht) van zijn hoogmoed en zijn vrouw toeriep: “Cerne, Dionysia, deposui fastum ”, d.i. ”Zie, Dionysia, ik heb al mijn hoogmoed afgelegd”.
’’Diogenes zag eens een jongeman uit een kroeg of een gelegenheid tot vermaak komen, die, toen hij begreep, dat hij door de wijsgeer was opgemerkt, enigszins in verwarring gebracht weer terugging om zo mogelijk zijn goede naam bij die ernstige man veilig te stellen. Maar Diogenes zei tot hem: “Quanto magis intraveris, tanto magis erts in caupona”, d.i.: ”Hoe meer u terugkeert, des te langer zult u op de plaats zijn, waar u zich schaamt om gezien te worden.” 1 Wie zijn zonde verbergt, houdt vast aan wat hij zijn schande en last acht te zijn.”
Geen voorbeelden zullen van meer belang zijn dan die worden ontleend aan de Puriteinen, in wier voetstappen wij begeren te wandelen, hoewel we dat, helaas, met onvaste schreden doen. Sommigen van hen bieden een overvloed van anekdoten en verhalen. Thomas Brooks is een voortreffelijk voorbeeld van een verstandig en overvloedig gebruik van heilige verbeelding. Ik noem hem het eerst, omdat ik hem beschouw als de voornaamste in de bijzondere kunst, waarmee wij ons thans bezig houden. Hij heeft stofgoud, want zelfs op de bladranden van zijn boeken staan buitengewoon kostelijke uitspraken en verwijzingen naar klassieke verhalen. Zijn stijl is helder en krachtig; hij gaat zich nooit zo te buiten aan illustraties, dat hij het gezicht op zijn leer verliest. Zijn stromen van beeldspraak overspoelen nooit zijn bedoeling, maar voeren die mee op hun oppervlak. Als u zijn werken nooit hebt gelezen, dan benijd ik u bijna om de vreugde van het voor de eerste maal kennis nemen van zijn „Onnaspeurlijke rijkdom”, het beproeven van zijn „Kostelijke geneesmiddelen”, het proeven van zijn „Gouden appelen”, het omgaan met zijn „Zwijgende christen”, en het genieten van zijn andere meesterlijke geschriften. Laat ik u met enkele anekdoten een proeve van zijn bekwaamheid geven. Hier volgen een paar korte, die op bijna dezelfde bladzijde voorkomen, maar hij gebruikt ze zo overvloedig, dat u zelf gemakkelijk een aantal betere kunt uitkiezen.
”Een ziel kan bij bijzondere liefdeblijken er om schreien, dat zij Christus niet nog meer kan liefhebben. Toen de heer Welch, een dominee in Suffolk, aan tafel zat te schreien en men hem naar de reden daarvan vroeg, antwoordde hij dat het was, omdat hij Christus niet beter kon liefhebben. De oprechte liefhebbers van Christus kunnen zich in hun liefde voor Christus nooit hoog genoeg verheffen. Zij houden het ervoor, dat weinig liefde géén liefde is, dat grote liefde slechts klein is, dat sterke liefde slechts zwak is en dat de hoogste liefde nog oneindig laag ligt beneden de waarde van Christus, de schoonheid en de heerlijkheid van Christus, de volheid, liefelijkheid en goedheid van Christus. Het toppunt van hun ellende in dit leven is, dat zij zo weinig liefhebben, ofschoon zij zozeer bemind worden.”
Zodanig was het zwijgen van Filips II, koning van Spanje, dat hij, toen zijn onoverwinnelijke Armada, waaraan drie jaar was gewerkt, was verloren gegaan, bevel gaf dat men in geheel Spanje God en de heiligen moest danken, omdat er nog niet iets ergers was gebeurd.”
GUNSTELINGEN, DIE HUN HEREN ONDERDANIG ZIJN
’’Toen Tiribazus, een Perzisch edelman, in hechtenis werd genomen, trok hij eerst zijn zwaard en verdedigde zich, maar toen men hem aansprak in de naam van de koning en hem erop wees, dat zij van de koning kwamen en dat hun was bevolen hem bij de koning te brengen, gaf hij zich vrijwillig over. Seneca overreedde zijn vriend om zijn beproeving rustig te dragen, omdat hij de vriend van de keizer was en door hem te zeggen, dat hij niet mocht klagen, daar Caesar zijn vriend was. Zo zegt de godvrezende christen: ”0, mijn ziel, stel u gerust, wees stil, alles komt voort uit de liefde, alles is een vrucht van de gunst van God”.
’Toen een godvruchtig bevelhebber in een veldslag door een kogel werd getroffen en de wond onderzocht en de kogel eruit gesneden werd, gaf hij de omstanders, die medelijden hadden met zijn pijn, ten antwoord: ’’Ofschoon ik kreun, prijs ik nochtans God, omdat ik niet murmureer. God veroorlooft Zijn volk te kreunen, maar niet om te murmureren.”
Thomas Adams, een conformistisch puritein, wiens preken vol onstuimige kracht en diepe betekenis zijn, aarzelde nooit om een verhaal in te lassen, wanneer hij besefte dat dit zijn onderwijzing zou versterken. Zijn uitgangspunt is altijd een Bijbelse uitspraak of een geschiedenis uit de Schrift en die werkt hij zeer nauwkeurig uit, terwijl hij daarbij al de schatten van zijn geest aandraagt. Zoals Stowell het zegt: ’’Fabels, anekdoten, klassieke poëzie, edelstenen van de vaderen en andere oude schrijvers worden over bijna elke bladzijde uitgestrooid”. Zijn anekdoten zijn gewoonlijk ruig en op de man af en zouden kunnen worden vergeleken met die van Latimer, maar ze zijn niet zo geniaal; hun humor is over het algemeen grimmig en scherp. De volgende kunnen als geschikte voorbeelden dienen.
DE ECHTGENOOT EN ZIJN GEVATTE VROUW
”De man vertelde zijn vrouw, dat hij één slechte eigenschap had: hij werd boos zonder reden. Gevat antwoordde zij, dat zij hem van dat gebrek zou afhelpen, want zij zou hem reden genoeg geven. Het is de dwaasheid van sommigen, dat zij zich aangevallen achten zonder reden, terwijl de wereld hun belooft, dat zij redenen genoeg zullen hebben. Tn de wereld zult gij verdrukking hebben’”.
”Het is voor velen heel gewoon om anderen aan te bevelen naar de preek te luisteren, maar er zijn weinigen, die dit zichzelf aanbevelen. Het is leerzaam en waar wat de „Christian Tell-truth” verhaalt. ’Een knecht, die uit de kerk kwam, roemde bij zijn meester over de preek. Deze vraagt hem wat de tekst was. Ja, zei de knecht, zij was al begonnen voordat ik binnenkwam. Wat was dan het slot? Hij antwoordde: ik ging weg voordat zij ten einde was. Maar wat zei hij dan in het midden? In het midden zat ik zowaar te slapen’. Velen verdringen zich om in de kerk te komen, maar zij maken geen plaats voor de preek om bij hen binnen te komen.”
’’Iemand gaf eens aan een schilder de opdracht om voor hem een equum volitantem, een dravend en steigerend paard, af te beelden, maar doordat hij het woord verkeerd verstond, schilderde hij voor hem een equum volutantem, een rollend en buitelend paard, met zijn achterpoten in de lucht.Toen hij het thuis had bezorgd en de opdrachtgever hem zijn fout verweet: ’ik bedoelde, dat het moest steigeren, maar u hebt het laten buitelen’, zei de schilder: ’Als dat alles is, dan behoeft het schilderij alleen maar te worden omgekeerd en u hebt wat u verlangt’. Zo is het mogelijk in al hun preken de regels maar om te keren en de zaak is zoals men die wil hebben. Ik zeg dit niet om alles wat zij beweren af te keuren, maar wel hun onvruchtbare, nodeloze redetwisten en redeneringen, die zij houden, wanneer de Schrift dat niet toelaat.”
William Gurnall, de auteur van „De christen in volle wapenrusting”, moet beslist in zijn preken toepasselijke verhalen hebben verteld, daar zij zelfs in zijn gedrukte en degelijke geschriften voorkomen. Misschien behoef ik geen onderscheid te maken tussen zijn geschriften en zijn prediking, want uit de voorrede blijkt, dat hij over zijn „Christen in volle wapenrusting” had gepreekt, voor dat dit werk werd gedrukt. Zijn beroemde boek vloeit op elke bladzijde over van levendige beeldspraak en telkens wanneer dit het geval is, kunnen wij er zeker van zijn, dat korte verhalen en treffende gebeurtenissen licht verschaffen. Hij is even kwistig met illustraties als Brooks, Watson of Swinnock. Gelukkig Lavenham, dat door zulk een herder werd gediend! Tussen haakjes: deze „volle wapenrusting” is boven alle andere een boek voor predikers: ik zou denken, dat daardoor meer preken zijn ingegeven dan door enig ander niet-geïnspireerd boek. Ik heb er dikwijls de toevlucht toe genomen, wanneer mijn eigen vuur laag brandde en slechts zelden ben ik er niet in geslaagd, een gloeiende kool te vinden op de haard van Gumall. John Newton zei dat hij, als hij slechts één boek naast de Bijbel mocht lezen, ”De christen in volle wapenrusting” zou kiezen en Cecil was evenzeer van dezelfde mening. J.C.Ryle heeft ervan gezegd: ”Ge zult dikwijls op een regel of anderhalf een belangrijke waarheid vinden, zó beknopt en toch zó volledig uitgedrukt, dat u zich werkelijk verwonderd afvraagt, hoe het mogelijk was om zoveel gedachten in zo weinig woorden samen te vatten”. Enkele verhalen uit het eerste deel van zijn grote werk moeten voor ons doel wel voldoende zijn.
EEN VOGEL VEILIG AAN HET HART VAN EEN MAN
”Een heiden kon zeggen, toen een vogel (bang voor een havik) aan zijn borst vloog: Tk zal je niet verraden aan je vijand, nu ik zie, datje bij mij je toevlucht zoekt’. Hoeveel minder zal God een ziel aan haar vijand overleveren, wanneer zij tot Zijn Naam de toevlucht neemt en zegt: ’Heere, ik word nagejaagd door zoveel verzoeking; achtervolgd door zoveel vleselijke lust. U moet me dat vergeven, anders word ik veroordeeld; dood ze, anders zal ik er een slaaf van worden; leg mij aan Uw liefdevol hart om Christus’ wil; bescherm mij in de armen van Uw eeuwige kracht; het ligt in Uw macht mij te redden uit, of mij over te geven in de handen van mijn vijand. Ik heb geen vertrouwen in mijzelf of in iemand anders; mijn zaak, mijn leven vertrouw ik toe aan Uw handen en ik verlaat mij op U’. Deze afhankelijkheid van een ziel zal ongetwijfeld de almachtige kracht van God opwekken ter verdediging van zo iemand. Hij heeft de duurste eed gezworen, die over Zijn gezegende lippen kan komen, namelijk die bij Zichzelf, dat zij, die ’tot Hem de toevlucht nemen’ en op Hem hopen, een ’sterke vertroosting’ zullen hebben. (Hebr. 6:17,18).”
DE PRINS MET ZIJN GEZIN IN GEVAAR
’’Veronderstel dat een koningszoon zou ontsnappen uit een belegerde stad, waarin hij zijn vrouw en kinderen (die hij zielslief heeft) heeft achtergelaten en die allen eraan toe zijn om door het zwaard of de honger te sterven als er voor die tijd geen versterking komt – zou dan de prins, wanneer hij in het huis van zijn vader was aangekomen, zich vermaken met de genietingen van het hof en de ellende van zijn gezin vergeten? Of zou hij niet veeleer haastig naar zijn vader gaan (daar hij steeds hun roepen en zuchten in zijn oren hoort klinken) en hem smeken om, als hij hem ooit heeft liefgehad, de gehele legermacht van zijn koninkrijk te zenden om het beleg te breken, liever dan dat ook maar één van zijn dierbare betrekkingen zou omkomen? Hoewel, heren, Christus Zich op het toppunt van Zijn verhoging, en wat Zijn eigen persoon aangaat buiten het bereik van de storm bevindt, draagt Hij toch Zijn kinderen, die Hij temidden van de aanvallen van de zonde, Satan en de wereld achterliet, ongetwijfeld in Zijn hart en zij zullen geen ogenblik door Hem worden vergeten. De zorg, die Hij draagt voor onze belangen, blijkt duidelijk uit de haastige zending van de Geest tot versterking van Zijn apostelen. Hij zond Hem bijna even spoedig als Hij zat op de troon aan de rechterhand van Zijn Vader tot de ongeëvenaarde troost van Zijn apostelen en van ons, die tot op deze dag, ja, tot aan het einde van de wereld, in Hem geloven of nog zullen geloven.”
’’Wanneer God iemand de eer aandoet te lijden voor Zijn waarheid, dan is dat een groot voorrecht: ’Het is u gegeven niet alleen te geloven, maar ook voor Hem te lijden’. God pleegt geen waardeloze gaven aan Zijn heiligen te geven; er ligt iets kostbaars in, dat een vleselijk oog niet kan zien. U zult zeggen, dat het geloof een grote gave is, maar volharding is een nog grotere: zonder haar zou het geloof weinig waard zijn en volharding in het lijden is eervoller dan die beide. Dit bracht John Careless, een engelse martelaar (die wel niet op de brandstapel, maar in de gevangenis voor Christus stierf) ertoe om te zeggen: ’Het is een eer, zoals die aan engelen niet wordt vergund te genieten; daarom moge God mij mijn ondankbaarheid vergeven’.”
’’O, hoevelen sterven er aan de galg in de zaak van de duivel, voor zware misdaden, berovingen en moorden! Hij zou Zijn genade kunnen terugtrekken en u aan uw eigen lafheid en ongeloof overlaten en dan zou u uzelf spoedig tonen in uw ware gedaante. De dapperste kampioenen voor Christus hebben leren verstaan, hoe zwak zij zijn als Christus van hun zijde wijkt. Sommigen, die een krachtig getuigenis hebben afgelegd van hun geloof en standvastigheid in de zaak van Christus, zelfs als zij zo dicht bij het sterven voor Zijn naam waren, dat zij zich overgaven om aan de paal te worden gebonden en het vuur bij hen zou worden aangestoken, hebben toch nog de moed verloren. Zoals die heilige man, meneer Benbridge, in ons martelaarsboek, die de takkebossen van zich afwieip en uitriep: ’Ik herroep, ik herroep!’Toch kon deze man, toen hij opnieuw werd versterkt in zijn geloof en werd aangedaan met kracht van boven, binnen de tijd van een week na dat droevig falen, blijmoedig op de brandstapel sterven. Hij, Die eenmaal de dood heeft overwonnen, Hij is het, Die altijd de dood in ons heeft overwonnen.”
John Flavel is een naam, die ik in een andere lezing zal moeten noemen, want hij is het meest bekwaam in beeldspraak en allegorie, maar ook voor anekdoten is zijn prediking een prachtig voorbeeld. Van zijn bediening werd gezegd, dat degene die er niet door werd getroffen, óf een zeer zwak hoofd, óf een zeer ongevoelig hart moest hebben. Hij bezat een rijkdom aan treffende gebeurtenissen en de bekwaamheid om op passende wijze te illustreren. En daar hij iemand was bij wie oprechtheid gepaard ging met diepe ernst was hij in de hoogste mate populair in eigen land en daar buiten. Hij zocht woorden uit, die geschikt waren voor de zeelieden van Dartmouth en voor de boeren van Devon. Daarom heeft hij zijn „De scheepvaart geestelijk verklaard” en zijn „Het boerenbedrijf geestelijk verklaard” nagelaten, een erfenis voor de twee soorten mensen, die de zee en het land dooiploegen. Hij was een man, die het waard was er een reis voor te maken om hem te horen. Welk een misdaad was het, zijn door de hemel aangeraakte lippen door de afschuwelijke „Acte van Uniformiteit” tot zwijgen te brengen.11 In plaats van uit zijn preken verschillende passages aan te halen, die elk een anekdote bevatten, heb ik gemeend dat het wel zo goed is een aantal verhalen te geven zoals wij die vinden in zijn voorlezingen over
”Een stukje papier, dat iemand toevalligerwijze onder de ogen kwam, is gebruikt als aanleiding tot bekering. Dit was het geval met een dominee in Wales, die twee levens leidde, maar aan elk van beide weinig zorg besteedde. Toen hij op een jaarmarkt was kocht hij iets bij het stalletje van een marktkoopman en scheurde een blad uit de catechismus van Perkins om het in te pakken.Toen hij een paar regels las bereikte God Zijn doel, daar het toch wat uitwerkte.”
Het huwelijk van een godvrezend man, dat hem met een werelds gezin verbond, is door de Voorzienigheid voorbeschikt tot de bekering en het behoud van velen daarvan. Zo lezen wij in het leven van de vermaarde Engelse held John Bruen, dat bij zijn tweede huwelijk werd overeengekomen, dat hij één jaar ten huize van zijn schoonmoeder in de kost zou zijn. Gedurende zijn verblijf daar in dat jaar (zegt Clark) behaagde het de Heere door middel van hem genadig te werken aan haar ziel en ook aan die van de zuster en halfzuster van zijn vrouw en van hun broers William en Thomas Fox, met daarbij nog een paar dienstboden in dat gezin.”
’’Niet slechts het lezen van een boek of het horen van een prediker, maar (wat hoogst opmerkelijk is) zelfs de fout of de vergeetachtigheid van een prediker is tot dat doel en oogmerk gebruikt. Toen Augustinus eens preekte voor zijn gemeente vergat hij het onderwerp, dat hij zich eerst had voorgenomen. Met terzijdestelling van zijn oorspronkelijke bedoeling nam hij zijn toevlucht tot de dwalingen van de Manicheeën. Door deze preek kwam een zekere Firmus, zijn boekhouder, tot bekering. Hij viel voor zijn voeten neer en beleed, dat hij vele jaren als Manicheeër had geleefd. Ik ken een ander, die, toen hij gereed stond om te gaan preken, een andere Bijbel dan hij had bedoeld, ter hand nam. Hij kon daarin niet alleen zijn aantekeningen, maar ook het hoofdstuk waarin zijn tekst stond, niet vinden, waardoor hij enigszins in verlegenheid werd gebracht. Maar na een korte pauze besloot hij te spreken over een ander Schriftgedeelte, dat hem misschien onder het oog zou komen en dienvolgens las hij de tekst: ’De Heere vertraagt de belofte niet’ (2 Petr. 3:9). Hoewel hij zich daarop in het geheel niet had voorbereid, hielp de Heere hem om daarover zowel ordelijk als toepasselijk te spreken. Door deze preek werd een genadige verandering teweeg gebracht bij iemand in de gemeente, die daarna duidelijk heeft blijk gegeven van een oprechte bekering en die erkende, dat deze preek het eerste en enige middel daartoe was geweest.”
”Het gaan horen van een preek voor de grap heeft eens de bekering in ernst van iemand bewerkt. Firmin verhaalt ons in zijn „Ware Christen” van een algemeen bekende dronkaard, die de dronkaards „vader” noemden, dat hij beslist wilde gaan horen naar wat Wilson te zeggen had en dat met geen andere bedoeling dan om de godvrezende man te bespotten. Maar onder het gebed voor de preek begon zijn hart te ontdooien en toen hij zijn tekst voorlas, die luidde: ’zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede’ (Joh. 5:14), kon hij zich niet goedhouden. Onder die preek veranderde de Heere zijn hart, hoewel hij tevoren zulk een bittere vijand was, dat de dominee op preekdagen bang was om voorbij de deur van zijn winkel naar de kerk te gaan. ’Zie, dit zijn voor een deel Zijn wegen, maar welk een klein gedeelte wordt van Hem gehoord’.”
George Swinnock, gedurende enkele jaren hulpprediker te Hampden, had de gave om te illustreren in hoge mate ontwikkeld, zoals zijn werken bewijzen. Sommige van zijn vergelijkingen zijn vérgezocht en de voortgang van de wetenschap heeft gemaakt dat sommige ervan zijn verouderd. Maar zij waren dienstig voor zijn doel en maakten zijn onderwijzing aantrekkelijk. Na weglating van al zijn fantasieën, die in deze tijd als gemaakt zouden worden beschouwd, blijft er „een zeldzame hoeveelheid van heilig vernuft en wijsheid” over en wij zoeken een paar veelzeggende verhalen uit, meest van klassieke oorsprong, die hier en daar fonkelen.
”Dit zijn de woorden van Paulinus, toen zijn stad door de barbaren was ingenomen: Domine, ne excrucier ob aurum et argentum, ’Heere, laat ik mij geen zorgen maken om mijn zilver en goud, dat ik heb verloren, want Gij zijt alles’.0 Zoals Noach, toen de gehele wereld door het water werd overstroomd, een volledig beeld ervan in het klein in de ark had, zo ook bezit hij, die in een zondvloed God als zijn God heeft, de oorspronkelijke van alle genadegaven. Hij die van de oceaan geniet, kan juichen ook al worden hem enkele druppels daarvan ontnomen.”
KONINGIN ELIZABETH EN HET MELKMEISJE
’’Toen koningin Elizabeth in de gevangenis zat, benijdde zij het melkmeisje, maar als zij had geweten van het roemrijke bewind, dat zij gedurende veertig jaren zou voeren, zou zij tegenover zulk een onaanzienlijk persoon niet hebben geklaagd. Christenen zijn maar al te zeer geneigd om afgunstig te zijn op de schillen, waarmee zwervende zondaren zich hier beneden voeden. Als zij zich echter de heerlijke hoop op een hemel voorstelden en hoe zij met Christus voor eeuwig en altoos moeten regeren, dan zouden zij weinig reden zien voor hun klagen.”
”Ik heb eens een verhaal gelezen van een klein kind, ongeveer acht of negen jaar oud, dat uitermate werd gekweld door de honger en dat op zekere dag in die erbarmelijke nood haar moeder aanzag en zei: ’Moeder, gelooft u, dat God ons honger zal laten lijden?’ De moeder antwoordde: ”Nee, kind, dat zal Hij niet doen’. Daarop zei het kind: ’Maar als Hij dat doet, dan moeten wij Hem toch liefhebben en dienen’. Dit was een taal, die een goed ontwikkeld christen sprak. Want God leidt ons voorzeker in gebrek en ellende om ons op de proef te stellen of wij Hem liefhebben om Zijnentwil of om onszelfs wil, om de uitnemendheid die in Hem is, of om de zegeningen die wij van Hem ontvangen; om te zien, of wij gelijk de cynische wijsgeer tot Antisthenes, zeggen: Nullus tam durus erit baculus, etc. – ’Er zal geen knuppel zo hard zijn dat hij mij van u wegslaat’.”
”Ik heb eens gelezen van een roomse dame in Parijs, die bij het zien van een prachtige processie voor één van haar heiligen uitriep: ’O, hoe mooi is onze godsdienst boven die van de Hugenoten! – zij hebben een onaanzienlijke en armzalige godsdienst, maar de onze is vol pracht en plechtigheid’. Maar zoals wapenkundigen zeggen van een wapenrok als die is bedekt met versierselen en emblemen, dat hij spreekt van een geringe afkomst, zo spreekt waarlijk die vorm van eredienst, welke wordt vermengd met menselijke uitvindsels, dat hij van geringe afkomst is – namelijk van de mens.”
’’Toen door Hendrik de Vierde aan de Franse hertog van Alva werd gevraagd of hij de zonsverduistering had gezien, kon deze zeggen dat hij zóveel te doen had op aarde, dat hij geen tijd had om naar de hemel te kijken. Ik ben er zeker van dat de christen meer naar waarheid en oprechtheid kan zeggen, dat hij zóveel te doen heeft voor de hemel, dat hij geen tijd heeft om nutteloos aan aardse dingen te denken.”
Thomas Watson was één van de puriteinse predikers, die het gehoor van het volk wisten te winnen door hun veelvuldige illustraties. In de heldere, vloeiende stroom van zijn onderwijzing vinden wij dikwijls paarlen van anekdoten. Niemand werd ooit moe onder zulk een aangename en toch gewichtige prediking, zoals wij die vinden in zijn „Zaligsprekingen”. Laten twee aanhalingen dienen om zijn bekwaamheid aan te tonen.
DE VESTAALSE MAAGD EN DE ARMBANDEN
’’Omdat God hen heeft gezegend met een rijk bezit denken de meeste mensen, dat zij daarom werkelijk gezegend zijn. Helaas, God geeft deze dingen dikwijls in Zijn toorn. Hij overlaadt Zijn vijanden met goud en zilver, zoals Plutarchus verhaalt van Tarpeia, een Vestaalse non, die met de vijanden overeenkwam om hun het kapitool in handen te spelen als zij de gouden armbanden van hun linkerhand mocht hebben, wat zij beloofden. Toen zij het kapitool waren binnengedrongen, wierpen zij haar niet alleen de armbanden, maar ook hun schilden toe, zodat zij door het gewicht daarvan werd doodgedrukt. God laat de mensen dikwijls de gouden armbanden van aardse bezittingen behouden, waarvan het gewicht hen in de hel doet wegzinken. O, laten wij superna anhelare \ onze ogen ’gevestigd’ op en onze harten ’verenigd’ met God, het hoogste goed. Dit is het najagen van de zaligheid als op een jacht.”
”De fabeldichter vertelt een verhaal van de egel, die bij stormachtig weer naar de konijnenholen kwam en om een schuilplaats vroeg, waarbij hij beloofde, dat hij een rustige gast zou zijn. Maar toen hij eenmaal gastvrij was opgenomen, zette hij zijn stekels op en hij rustte niet voordat hij de arme konijnen uit hun holen had verdreven. Zo is het ook met de hebzucht. Hoewel zij vele schone voorwendsels heeft om in het hart te kunnen binnendringen, zal toch deze doom, zodra u haar hebt binnengelaten, nooit ophouden met te steken voordat hij alle goede beginselen heeft verstikt en alle godsdienst uit uw hart heeft gebannen.”
Dit moet naar mijn mening voldoende zijn om een beeld te geven van de mannen uit de puriteinse periode, die bij hun diepzinnige godgeleerdheid en afwisselende onderwijzing een grote ijver voegden om te worden begrepen en een bekwaamheid om de waarheid met behulp van alledaagse voorvallen in het licht te stellen. De tijd die na hen kwam was arm aan geestelijk leven en werd geplaagd door een geslacht van rhetorische godgeleerden, wier woorden weinig verband hielden met het Woord des levens. Het armelijk denken van de waardigheidsbekleders uit de tijd van koningin Anna had de hulp van beeldspraak of gelijkenis niet nodig; er viel voor het volk niets duidelijk te maken. Het voornaamste streven van deze godgeleerden was: de naaktheid van hun preken te bedekken met de vijgebladeren van een latijnse woordenvloed. Levende prediking was er niet meer, geestelijk leven was er niet meer. Dientengevolge kwam er een prediking op, die het gewone volk niets te zeggen had, ja, die niemand iets te zeggen had, behalve de zuivere formalist, die tevreden is als het decorum in acht wordt genomen en het aanzien wordt bewaard. Natuurlijk volgde onze opvatting om de waarheid door verhalen duidelijk te maken, niet op de waardige dood van dat tijdvak. Pas toen de dorre doodsbeenderen in beweging begonnen te komen werd de populaire methode weer op de voorgrond gesteld.
De beroemde George Whitefield stond met Wesley aan het hoofd van het edele leger, dat de opwekking van de vorige eeuw leidde. Het is op dit ogenblik volstrekt niet mijn bedoeling om te spreken over zijn weergaloze welsprekendheid, onuitblusbare ernst en aanhoudende arbeid, maar het is geheel in overeenstemming met de aard van mijn lezing om u te herinneren aan zijn eigen uitspraak: ”Ik gebruik markttaal.” Hij bediende zich van zuiver, goed, vloeiend Engels, maar hij was zó eenvoudig alsof hij tot kinderen sprak. Ofschoon hij volstrekt niet overvloedig was in het illustreren maakte hij er toch, wanneer het nodig was, gebruik van en hij verhaalde gebeurtenissen met grote levendigheid en nadruk. Zijn verhalen werden zó verteld, dat zij de mensen aangrepen. Zij zagen het even goed als zij het hóórden, want ieder woord had zijn eigen gebaar. Eén reden waarom hij op zo grote afstand kon worden verstaan was gelegen in het feit, dat het oog het oor hielp. Als voorbeelden van zijn anekdoten heb ik de volgende uitgekozen.
”U kunt het niet stellen zonder de genade van God, wanneer u komt te sterven. Er was een edelman, die er een deïstische huisprediker op na hield, terwijl zijn echtgenote een christelijke had. Toen hij op sterven lag zei hij tot zijn huisprediker: ”Tk mocht u graag toen ik gezond was, maar wanneer ik ziek ben moet ik de huisprediker van mijn echtgenote hebben.”
NOOIT TEVREDEN
’’Mijn beste hoorders, niet één van u allen is er, die tevreden is met zijn positie: u zegt het niet van harte als u een leeijongen bent. Wij denken, dat wij het heel goed zullen hebben wanneer wij gezel zijn. Wanneer wij gezel zijn, dat wij het heel goed zullen hebben wanneer wij meester zijn; wanneer wij vrijgezel zijn, wanneer wij getrouwd zijn en u denkt ongetwijfeld, dat u het goed zult hebben, wanneer u er een rijtuig op na houdt. Ik heb eens van iemand gehoord, die nederig begon. Eerst verlangde hij een huis; daarna zegt hij: ’Ik verlang er twee, dan vier en dan zes’. Toen hij die bezat zei hij: ’Ik geloof dat ik niets anders meer nodig heb’. ’Ja’, zegt zijn vriend, ’u zult spoedig wat anders nodig hebben en dat is een lijkwagen om u naar uw graf te brengen’. En dat deed hem sidderen.”
HET HART VAN DR. MANTON
”Een aardige vrouw, die erg op dr. Manton gesteld was, zei: ’O, meneer, u hebt vandaag een voortreffelijke preek gehouden; ik wou dat ik uw hart had!’. ’Is dat zo?’ antwoordde hij, ’beste vrouw, u kon dat beter niet verlangen, want als u het had zou u uw eigen hart weer terug wensen’. De beste mensen zien zichzelf in het slechtste licht.”
Omdat ik bang ben dat het aanhalen van nog meer voorbeelden vervelend zou kunnen worden, zou ik u er alleen nog aan willen herinneren, dat mannen als Berridge, Rowland Hill, Mattgew Willes, Christmas Evans, William Jay en anderen, die nog maar kort geleden van ons zijn heengegaan, veel van hun aantrekkelijkheid te danken hadden aan de manier waarop zij hun gehoor opwekten en de waarheid door goed gekozen anekdoten in een helder licht plaatsten. De tijd doet een beroep op mij om te gaan eindigen en hoe kan ik tot een beter slot komen dan door een nog levend man te noemen, die boven alle anderen de volksmenigten op twee vastelanden in beweging heeft gebracht. Ik heb het oog op D.L.Moody. Deze bewonderenswaardige broeder heeft er een grote afkeer van om de preken, waarmee hij een campagne voert, terstond te laten drukken. Wij hopen echter, dat hij, wanneer hij een preek niet meer gebruikt, nooit zal toelaten dat zij wegsterft, maar dat hij haar door middel van de drukpers aan de kerk en aan de wereld zal geven. Onze hooggeschatte broeder heeft een levendige, pakkende stijl en hij acht het verstandig om dikwijls een nagel vast te slaan met de hamer van een anekdote. Hier zijn vier of vijf uittreksels uit het boekje getiteld „Pijlen en anekdoten, van D.L.Moody. Door John Lobb”.
”Ik ken een moeder die een zwakzinnig kind had. Daarvoor gaf zij alle gezellige omgang, ja bijna alles, op en zij wijdde er haar gehele leven aan. ’En nu heb ik het’, zei zij, ’gedurende veertien jaren verzorgd en liefgehad en het kent mij zelfs niet. O, dat breekt mij het hart! ’Ach, hoezeer moet de Heere dit zeggen van honderden die hier aanwezig zijn! Jezus komt hier en gaat van de ene zitplaats naar de andere met de vraag, of er voor Hém een plaats is. Ach, willen niet enkelen van u Hem in uw hart opnemen?”
’’Toen ik in Belfast was kende ik een godgeleerde, die daar een vriend had, een vooraanstaande arts, en hij vertelde mij dat het de gewoonte was van die dokter om tegen de patiënt te zeggen: ’Kijk goed naar de wond en vestig dan uw ogen op mij en wend ze niet van mij af, voordat ik met de behandeling klaar ben’. Ik zou denken dat dit thans een goede illustratie is. Zondaar, kijk vanavond goed naar de wond en vestig dan uw ogen op Christus en wend ze niet van Hem af. Het is beter naar het middel te kijken dan naar de wond.
”Een klein kind, waarvan vader en moeder waren gestorven, werd in een ander gezin opgenomen. De eerste avond vroeg zij of zij mocht bidden, zoals zij gewoon was te bidden. Zij zeiden: ’O, ja’. Dus knielde zij neer en bad zoals haar moeder dat haar had geleerd en toen zij klaar was voegde zij er een kort gebed van haarzelf bij: ’O God, maak deze mensen net zo lief voor mij als mijn vader en moeder voor mij waren’. Toen hield zij even op en keek omhoog, alsof zij het antwoord verwachtte en voegde eraan toe: ’Natuurlijk zal Hij dat doen’. Hoe liefelijk en eenvoudig was het geloof van die kleine. Zij verwachtte dat God het zou doen en natuurlijk ontving zij wat zij begeerde.”
”Een soldaat lag in onze vorige oorlog op zijn sterfbed en men hoorde hem zeggen: ’Present! ’ Men vroeg hem wat hij wenste en hij hief zijn hand op en zei: ’Stil, men roept de appèllijst van de hemel af en ik antwoord als mijn naam wordt genoemd’. En terstond fluisterde hij: ’Present’, en stierf.”
GEEN HUIS AAN GENE ZIJDE VAN HET GRAF
”Men heeft mij wat verteld van een rijk man, die kort geleden is gestorven. De dood kwam onverwacht voor hem, zoals hij dat bijna altijd doet. Hij liet zijn notaris ontbieden om zijn testament te maken. Bij laatste wilsbeschikking vermaakte hij zijn bezit en toen hij aan zijn vrouw en kind toekwam, verlangde hij, dat zij het huis zouden krijgen. Maar het kleine kind begreep niet wat sterven was. Zij stond dicht bij hem en zei: ’Papa, hebt u een huis in het land waar u naar toe gaat?’ De pijl trof zijn hart, maar het was te laat. Hij zag zijn vergissing. Hij had geen huis aan gene zijde van het graf.”
Ik zal u niet langer vermoeien. U kunt veilig doen wat de nuttigste mensen vóór u hebben gedaan. Volg hen niet slechts na in hun gebruik van illustratie, maar ook in de verstandige wijze, waarop zij die aanwendden in dienst van hun bedoeling. Zij waren geen vertellers van verhalen, maar predikers van het Evangelie. Zij beoogden niet het vermaak van de mensen, maar hun bekering. Nooit dwaalden zij af om er een verhaaltje bij te slepen dat zij hadden bewaard om ermee te pronken en nooit kan iemand van hun illustraties zeggen dat zij waren „Vensters, die geen licht doorlaten, wegen, leidend nergens heen.”
Neem de juiste verhoudingen van deze dingen in acht, opdat ik niet nog wat ergers doe dan mijn moeite verspillen, door er de oorzaak van te worden, dat u de mensen reeksen anekdoten aanbiedt in plaats van gezonde leringen, want dat zou even erg zijn als dat u aan hongerige mensen bloemen aanbood in plaats van brood en aan de naakten weefsel van herfstdraden in plaats van wollen kleding.