Ik roep er dan vóór alles toe op dat smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen gedaan worden voor alle mensen. 1 Timotheüs 2:1
Als je op je knieën gaat om te bidden, is het goed om eerst even stil te staan bij hoeveel keer God jouw gebeden al heeft gehoord en beantwoord. Je zou iets kunnen denken als: “Hier ben ik weer, kwetsbaar en smekend, maar terwijl ik vraag, wil ik U vooral danken. Dank voor al die keren dat U naar me hebt geluisterd. Ik weet dat U mij nooit vergeet, daarom blijf ik bij U terugkomen. Mijn dankbaarheid geeft me de moed om nieuwe dingen te vragen, met het vertrouwen dat U mij nooit met lege handen zult wegsturen.” Veel van de zegeningen waar je vandaag van geniet, zijn eigenlijk antwoorden op gebeden die je eerder hebt uitgesproken. Ze zijn extra waardevol omdat ze, net zoals bij Samuel—die zijn naam kreeg omdat hij ‘van God gebeden’ was—antwoord gaven op jouw smeekbeden. Wanneer genade zo tot je komt, wordt je vreugde dubbel: niet alleen omdat de zegen zelf mooi is, maar ook omdat het een duidelijk teken is van Gods liefde en aandacht voor jouw gebeden. Dus als God je al zo vaak gehoord heeft en je dat telkens weer mag ervaren, waarom zou je dan nog met gemor of geklaag bidden? Zou het niet zoveel mooier zijn om met een dankbaar hart vol blijdschap bij Hem te komen? Om vol vreugde voor de troon van genade te staan, terwijl je terugdenkt aan al die warme herinneringen aan Zijn trouw uit het verleden?