Ik zal in alle eeuwigheid in Uw tent verblijven, mijn toevlucht zoeken in de schuilplaats onder Uw vleugels. Psalm 61:5
Vogels vliegen naar de bomen; de ooievaar zoekt de dennen, de wilde geit de hoge heuvels, en het konijn vindt beschutting tussen de rotsen. Voor elk schepsel, groot of klein, heeft God een schuilplaats gemaakt. Denk daar eens over na: als Hij zelfs voor dieren zorgde dat ze een veilige plek hebben, zou Hij dan de mens – de kroon van Zijn schepping – zonder schuilplaats laten? Iedere mens staat bloot aan gevaar – en wie eerlijk nadenkt, weet dat. Roep daarom tot Hem: “Heere, als U het konijn een hol in de rots hebt gegeven om zich te verbergen, zou er dan geen rots voor mij zijn om in te schuilen? U hebt de mens toch niet geschapen zonder een toevlucht?” Als er al voor het zwakste dier een veilige plaats bestaat, hoeveel te meer dan voor de mens, die U naar Uw beeld hebt gemaakt. Kijk eens eerlijk naar je eigen hart. Heb je nooit dat diepe verlangen gevoeld naar het oneindige? Een honger die geen brood kan stillen, een dorst die geen rivier ooit kan lessen? Zulke verlangens zijn geen toeval – ze wijzen erop dat er ook werkelijk een vervulling bestaat. Met mijn dorst, mijn heimwee, mijn stille verlangens en mysterieuze hunkeringen móet er toch een God zijn… Er moet een hemel zijn. Er moet verzoening zijn. Er moet een volheid zijn die mijn leegte kan vullen. De mens verlangt naar een schuilplaats. En geloof me: die schuilplaats ís er.