Op zondag 8 juli 1855 leverde ds. C. H. Spurgeon op 21 jarige leeftijd een preek getiteld ‘A Wise Desire’ (Een Wijs Verlangen) in de New Park Street Chapel in Southwark, Londen. Deze preek was gebaseerd op de Bijbeltekst uit Psalm 47:5
Hij kiest voor ons ons erfelijk bezit uit. Psalm 47:5
De christen is altijd blij en verrukt wanneer hij Christus in de Schriften kan herkennen. Zelfs als hij maar een kleine aanwijzing van zijn Heer ontdekt en merkt dat de heilige schrijvers op enigerlei wijze naar Hem verwijzen, hoe onduidelijk of vaag ook, zal hij zich daarover verheugen. Want de Schriften hebben geen betekenis als we Christus er niet in vinden. Augustinus zegt: ‘De Schriften zijn de doeken van het mensenkind Jezus Christus, en waren bedoeld als heilige gewaden om Hem in te wikkelen’. Zo zijn ze inderdaad, en het is onze vreugdevolle taak om de sluier op te lichten of het gewaad van Jezus af te doen, zodat we Hem kunnen zien in Zijn persoon, Zijn natuur en Zijn ambten. Deze tekst gaat over Jezus Christus – Hij is degene die ‘onze erfenis voor ons zal kiezen’. Hij, in Wie alle schatten van wijsheid en kennis liggen, is het grote Wezen dat is aangewezen als het hoofd van de voorbestemming – om ons lot en ons deel te bepalen en onze bestemming vast te stellen.
Werkelijk, geliefde broeders en zusters, u en ik kunnen ons verheugen in dit grote feit dat onze Heiland voor ons kiest. Want als we allemaal samen zouden komen op een grote vlakte, zoals Israël vroeger deed, om voor onszelf een koning te kiezen, zouden we geen tweede kandidaat voorstellen. Er zou er Eén zijn die, zoals Saul, de zoon van Kis, een hoofd en schouders boven alle anderen uitsteekt, die we meteen zouden kiezen als onze koning en bestuurder van de Voorzienigheid. We zouden niet vragen om een voorzichtige wijze of diep onderlegde filosoof; we zouden niet de meest ervaren oudere kiezen; maar zonder een moment te aarzelen, zodra we Jezus Christus in de majesteit van Zijn Persoon zouden zien, zouden we in de woorden van de Psalmist zeggen: Hij die ons heeft verlost, Hij die ons heeft vrijgekocht, Hij die ons heeft liefgehad – ‘Hij zal onze erfenis voor ons kiezen.’
Ik herinner me dat ik eens een kapel bezocht waar dit toevallig de tekst was. De goede man die de preekstoel bezette was meer dan een beetje Arminiaans. Bij aanvang verklaarde hij: ‘Deze passage verwijst volledig naar onze tijdelijke erfenis en heeft niets te maken met onze eeuwige bestemming. We willen namelijk niet dat Christus voor ons kiest tussen hemel of hel. Deze keuze is zo duidelijk en eenvoudig dat ieder mens met een greintje gezond verstand voor de hemel zal kiezen; niemand zou bewust de hel verkiezen. We hebben geen superieure intelligentie of groter wezen nodig om deze keuze voor ons te maken. Het is aan onze eigen vrije wil overgelaten, en we beschikken over voldoende wijsheid en correcte middelen om zelf te oordelen. Daarom,’ concludeerde hij zeer logisch, ‘is er geen noodzaak voor Jezus Christus, of wie dan ook, om deze keuze voor ons te maken. We kunnen de erfenis zelf kiezen zonder enige hulp.’
Ah, maar mijn goede broeder, het mag dan wel waar zijn dat we dat kunnen, maar ik denk dat we meer dan alleen gezond verstand nodig hebben om de juiste keuze te maken. U moet zich realiseren dat het niet simpelweg een kwestie is van kiezen tussen hemel of hel; het gaat om kiezen tussen aards plezier of pijn, tussen eer of vervolging. En dit brengt mensen heel vaak in verwarring.
Als het gewoon een keuze voor de hel zou zijn, zou niemand ervoor kiezen. Maar de moeilijkheid ontstaat omdat het de zonde is die de hel voortbrengt en de begeerte die ons naar de straf leidt. Van nature zijn we allemaal geneigd om de weg te volgen die naar beneden leidt. We zijn van nature bereid om de weg te bewandelen die naar de afgrond leidt – niet omdat we de afgrond zelf zoeken, maar omdat we ons aangetrokken voelen tot de weg die daarheen leidt. Zonder soevereine genade zou niemand van ons ooit de weg naar de hemel gevolgd hebben.
Elke dag raak ik er meer van overtuigd dat het verschil tussen mensen niet ligt in hoe zij hun wil gebruiken, maar in de genade die hun geschonken is. Dus als iemand zijn erfenis in de hemel heeft, dan is dat omdat Christus zijn erfenis voor hem heeft gekozen. En als iemand anders zijn plaats in de hel heeft, dan is dat omdat hij zelf voor deze erfenis heeft gekozen.
We hebben echt Iemand nodig die in deze zaak voor ons kiest. We hebben onze Vader nodig, Die onze eeuwige bestemming bepaalt en onze namen in het boek des levens schrijft. Als we aan onszelf waren overgelaten, zou de weg naar de hel voor ons net zo’n natuurlijke keuze zijn als voor een levenloos voorwerp dat bergafwaarts rolt in plaats van bergopwaarts. Laten we echter direct naar onze tekst gaan en de opmerkingen van anderen buiten beschouwing laten: ‘Hij kiest voor ons ons erfelijk bezit uit.’ Ten eerste zal ik over deze tekst spreken als een heerlijk feit – “Hij zal onze erfenis voor ons kiezen.” En ten tweede zal ik deze woorden behandelen als een zeer rechtvaardig en wijs gebed – ‘Hij kiest voor ons ons erfelijk bezit uit.’
1. Ten eerste zal ik hierover spreken als een HEERLIJK FEIT. Het is een grote waarheid dat God de erfenis voor Zijn volk uitkiest. Het is een zeer hoge eer die aan Gods dienstknechten wordt verleend wanneer er van hen wordt gezegd: ‘Hij kiest voor ons ons erfelijk bezit uit.’ God geeft de wereldling veel dingen, maar voor de christen kiest God het beste deel en kiest Hij persoonlijk zijn erfenis. Een goede theoloog zei eens: ‘Het is een van de grootste heerlijkheden van de Kerk van Christus dat onze machtige Maker en onze Vriend altijd onze erfenis voor ons kiest.’ Hij geeft de wereld het kaf, maar neemt de moeite om de zoete vruchten voor Zijn volk te vinden. Hij verzamelt de vruchten tussen de bladeren, zodat Zijn volk van het beste voedsel kan genieten en de rijkste vreugde kan ervaren. O, het is de voldoening van Gods volk om in deze verheffende waarheid te geloven dat Hij hun erfenis voor hen uitkiest. Maar omdat er velen zijn die dit betwisten, wil ik uw gedachten opfrissen door een paar feiten te noemen die u duidelijk zullen laten zien dat God echt ons lot bepaalt en onze erfenis voor ons uitkiest.
Allereerst wil ik u vragen: zouden we niet allemaal een allesoverheersende voorzienigheid moeten erkennen en de beschikking van Jehovah’s handen moeten accepteren met betrekking tot de manier waarop we in deze wereld zijn gekomen? Mensen die denken dat we na onze geboorte overgelaten worden aan onze eigen vrije wil om onze wegen te leiden door keuzes te maken, moeten toegeven dat onze intrede in de wereld niet afhankelijk was van onze eigen wil, maar dat Gods hand invloed op ons had.
Welke omstandigheden binnen onze macht leidden ertoe dat we een bepaald persoon als onze ouders kozen? Hadden wij daar zelf invloed op? Heeft God niet Zelf onze ouders, geboorteplaats en vrienden aangewezen Had Hij mij niet net zo gemakkelijk geboren kunnen laten worden met de huid van een nomade, verwekt door een onreine moeder die mij in de struiken zou voeden en mij zou leren om voor heidense goden te buigen, als mij een vrome moeder te geven die elke ochtend en avond haar knieën voor mij zou buigen in gebed?
Of had Hij niet, als Hij dat gewild had, mij een losbandig persoon als ouder kunnen geven, van wiens lippen ik al vroeg angstaanjagende, vuile en obscene taal zou hebben gehoord? Had Hij mij niet kunnen plaatsen in een situatie waar ik een dronken vader zou hebben gehad, die mij in een kerker van onwetendheid zou hebben opgesloten en mij zou hebben grootgebracht in de ketenen van misdaad? Was het niet Gods voorzienigheid dat ik zo’n gelukkig lot had, waarbij beide ouders Zijn kinderen waren en ernaar streefden mij op te voeden in de vreze des Heeren?
Aan wie dankt ieder van ons zijn afkomst – of die nu goed is of slecht? Is dat niet terug te voeren op Gods besluit? Was het niet Zijn voorzienigheid die uw plaatste waar u was? Was het niet de Heere die de plaats en het uur van uw geboorte bepaalde?
Kijk nog eens naar je lichaam, zie je daar niet Gods werk in? Hoeveel kinderen worden er misvormd geboren in de wereld? Hoeveel komen ter wereld met een gebrek aan een of meer van hun vermogens? Maar kijk naar jezelf. Misschien ben je aantrekkelijk van uiterlijk, of zo niet, dan heb je toch al je ledematen; uw botten zijn goed gevormd en u bent sterk – moet u dit niet aan God toeschrijven?
ZBeseft u niet dat Hij het begin van uw leven voor u heeft bepaald? U had uw levenspad hier, daar of ergens anders kunnen beginnen, maar Hij heeft u op die specifieke plaats gezet zonder uw toestemming te vragen. Wendde Hij zich tot u met de vraag: ‘O klei! in welke vorm zal Ik u maken?’ Of vroeg degene die u verwekte aan u wat je u willen zijn? Nee, Hij maakte u zoals het Hem behaagde, en als u nu in het bezit bent van uw vermogens en ledematen, moet u erkennen en belijden dat Gods besluit daarin aanwezig was.
En verder, hoeveel van Gods hand moeten we herkennen in ons temperament en onze constitutie? Ik veronderstel dat niemand dwaas genoeg zal zijn om te beweren dat we allemaal met hetzelfde natuurlijke temperament en dezelfde constitutie geboren worden. Ik ben er zeker van dat er mensen zijn die behoorlijk verschillen van anderen – althans, ik zou graag een beetje van hen willen verschillen. Sommige mensen zijn van zo’n aard dat je geen moment bij hen zou kunnen zitten zonder het gevoel te hebben dat je liever in een regenbui zou staan en doorweekt zou worden dan op een bank naast hen te zitten. Sommige personen zijn zo buitengewoon vurig van temperament dat ze daadwerkelijk een gat branden in hun manieren en gesprekken – ze kunnen niet spreken zonder kribbig, prikkelbaar en boos te worden.
Nu, hoewel dergelijke personen vaak hun temperament de vrije loop laten, moeten wij erkennen dat zij in zekere mate verschoonbaar zijn. Zij kunnen dit immers herleiden tot de aard die hun moeder hun gaf (zoals de wereldse dichter zou zeggen), of beter gezegd, tot dat temperament waarmee zij geboren werden.
Indien er hier anderen aanwezig zouden zijn die van nature beminnelijk zijn – die een vriendelijke, liefdevolle geest hebben – die niet zo gemakkelijk tot toorn en hartstocht worden bewogen; in wie niet zoveel van die absurde trots huist die de mens zichzelf boven zijn medemensen doet verheffen: Wie heeft hen op de juiste wijze gevormd of zo voortreffelijk voorbereid? Heeft God dit niet gedaan en Zichzelf daarmee als Soeverein bewezen?
En moeten wij hierin niet erkennen dat God op de een of andere wijze onze bestemming heeft vastgesteld, alleen al uit het feit dat de ontluikende knop van het leven volledig in Zijn handen is? Het lijkt logisch dat, aangezien God het begin van ons bestaan heeft bepaald, er enig bewijs zou moeten zijn van Zijn controle over de toekomstige delen ervan.
Maar nu een tweede observatie. Ik wil elk verstandig mens, en bovenal elke serieuze christen hier, vragen of er niet bepaalde momenten in zijn leven zijn geweest waarop hij zeer duidelijk kon zien dat God inderdaad ‘zijn erfelijk bezit voor hem koos’?
U bent een jonge man – men vraagt u wat uw beroep zal zijn: u kiest voor zus-en-zo. U staat op het punt in de leer te gaan voor dat specifieke vak – een ongeluk gebeurt – het kan niet doorgaan. Zonder uw instemming of wil wordt u in een andere positie geplaatst. Uw wil werd nauwelijks geraadpleegd; uw ouders oefenden enig gezag uit, terwijl de hand van de voorzienigheid u leek te zeggen: “het moet zo zijn” – en u kon uzelf niet helpen.
Neem een ander voorbeeld: u had een handelshuis gevestigd – plotseling kwam er een verpletterende tegenslag die u net zo min kon vermijden als een mier een lawine kan tegenhouden. U werd uit uw bedrijf verdreven, en nu bekleedt u uw huidige positie omdat er niets anders was waartoe u uw toevlucht kon nemen. Was dat niet de hand van God? U kunt het niet aan uzelf toeschrijven; u werd werkelijk gedwongen uw plan te wijzigen; u werd ertoe gedreven.
Misschien had u ooit vrienden op wie u steunde; u had er niet aan gedacht om de wereld in te gaan en onafhankelijk te worden van de hulp van anderen. Plotseling, door een slag van de voorzienigheid, sterft één vriend; dan een andere; dan nog een; en, zonder uw eigen wil, werd u in zulke omstandigheden geplaatst dat u, als een blad in een draaikolk, rond en rond werd geslingerd, en de betrekking die u nu volgt, of de bezigheid die u nu bezighoudt, is niet uw eigen keuze, maar die van God.
Ik weet niet of u allen mij hierin kunt volgen, maar ik denk dat u in een of ander geval wel gedwongen bent te zien dat God inderdaad uw erfdeel voor u heeft beschikt. Als u dat niet kunt, dan kan ik het wel. Ik kan duizend toevalligheden zien, zoals mensen ze zouden noemen, die allemaal samenwerken als raderen in een groot stuk machinerie, om mij precies daar te plaatsen waar ik ben. En ik kan terugkijken naar honderden plaatsen waar, als een van die kleine raderen verkeerd was gelopen – als een van die kleine atomen in de grote draaikolk van mijn bestaan opzij was gegaan – ik overal had kunnen zijn behalve hier, een heel andere positie bekledend.
Als u dit niet kunt zeggen, dan weet ik dat ik het met nadruk kan, en Gods hand kan traceren vanaf het moment van mijn geboorte door elke stap die ik heb genomen; ik kan voelen dat God inderdaad mijn erfdeel voor mij heeft toebedeeld. Als iemand van u zo moedwillig verblind is dat u de hand van God in uw bestaan niet wilt zien, en erop staat dat alles door uw wil is gedaan zonder voorzienigheid; dat u bent overgelaten om uw eigen koers te bepalen over de oceaan van het bestaan; en dat u bent waar u bent omdat uw eigen hand het roer bestuurde en uw eigen arm het stuur richtte, dan kan ik alleen maar zeggen dat mijn eigen ervaring dit feit logenstraft.
De ervaring van velen die nu hier aanwezig zijn zou tegen u getuigen en zeggen: ‘Ik weet, HEERE, dat het niet aan de mens is zijn weg, dat het niet aan een man is zijn gang te bepalen en zijn voetstappen te richten.’ – ‘De mens wikt, maar God beschikt,’ de God van de hemel zit niet stil, maar is bezig alle dingen te besturen, te organiseren, te veranderen en te bewerken naar het welbehagen van Zijn wil.
Laat mij een derde feit noemen. Als u de bladzijden van het geïnspireerde Boek doorneemt en de levens van enkele van de meest vooraanstaande heiligen leest, denk ik dat u gedwongen zult zijn de tekenen van Gods voorzienigheid in hun geschiedenissen te zien, te duidelijk om te worden misverstaan.
Neem bijvoorbeeld het leven van Jozef. Hier is een jonge man die God vanaf zijn vroege leven dient. Lees dat leven tot zijn laatste periode, toen hij opdracht gaf betreffende zijn beenderen, en u kunt niet anders dan u verwonderen over de wonderbaarlijke handelingen van de voorzienigheid. Koos Jozef ervoor om door zijn broers gehaat te worden? Was hun afgunst niet een wezenlijke omstandigheid in zijn lotsbestemming? Koos hij ervoor om in de put te worden geworpen? Was het in de put geworpen worden niet even noodzakelijk voor zijn koningschap in Egypte als Farao’s droom? Verlangde Jozef ernaar door zijn meesteres te worden verleid? Hij koos ervoor de verleiding af te wijzen, maar koos hij voor de beproeving? Nee, God zond het. Koos hij ervoor in de kerker te worden geworpen? Nee. En had hij iets te maken met de droom van de bakker, of met die van Farao? Kunt u niet zien, de hele weg door, van begin tot eind, zelfs in de vergeetachtigheid van de schenker, die vergat over Jozef te spreken tot de bestemde tijd kwam, toen Farao een uitlegger nodig had, dat er waarlijk de hand van God was?
Jozefs broers deden precies wat ze wilden toen ze hem in de put wierpen. Potifars vrouw volgde de ingevingen van haar eigen verdorven lust toen ze hem verleidde. En toch, ondanks al de vrijheid van hun wil, was het door God beschikt en werkte het samen voor één groot doel, namelijk om Jozef op de troon te plaatsen; want zoals hij zelf zei: ‘ jullie hebben kwaad tegen mij bedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, om te doen zoals het op deze dag is: een groot volk in leven te houden.’ Hierin was de beschikking van Gods voorzienigheid even duidelijk als er licht in de zon is.
Of neem nogmaals het leven van een man als Mozes. Ik veronderstel dat niemand zal ontkennen dat er een voorzienigheid was in het feit dat hij in het biezen kistje werd gelegd, precies op de plek waar Farao’s dochter kwam om zich te wassen. En wie zal ontkennen dat het voorzienigheid was dat zij zei: ‘Ga heen en haal mij een voedster uit de Hebreeuwse vrouwen,’ en dat zijn moeder, Jochebed, kwam om hem te voeden? Ik stel me voor dat niemand zou menen dat er een afwezigheid van voorzienigheid was in het feit dat het kind schoon was, en dat hij opgroeide in alle wijsheid van Egypte, en dat hij een geest had die ruim genoeg was om kennis te ontvangen.
Evenmin zult u de voorzienigheid ontkennen die hem naar de berg Horeb leidde, of naar Jethro’s dochter, noch kunt u voor een ogenblik ontkennen dat er een voorzienigheid was die hem later voor koning Farao bracht en hem heel zijn weg hielp. De man was een man Gods. God lijkt op zijn voorhoofd gestempeld te zijn in al zijn daden; in alle drie de perioden van veertig jaar in zijn leven, of het nu de veertig in het paleis, de veertig in de woestijn, of de veertig dat hij koning was in Jeshurun. In dit alles lijkt zo duidelijk God de daden van de mens te overheersen, dat u niet anders kunt zeggen dan: ‘Hier is de Almachtige! Hier is de hand van God in alles wat de man doet!’ en u wendt zich af van de geschiedenis van Mozes en zegt: ‘Waarlijk, God was op deze plaats, hoewel ik het niet wist.’
Ik zou u kunnen verwijzen naar het leven van Daniël, dat buitengewoon interessant was. In zijn verhaal ziet u hoe hij aanvankelijk op een droevige wijze naar Babylon werd geleid door zijn gevangenschap. En toch kwam juist uit de vernedering van zijn ballingschap de grootsheid van Daniëls visioenen tevoorschijn, waarbij Daniëls karakter in al zijn helderheid wordt getoond, zodat u moet zien dat een wijze hand met hem aan het werk was en zijn deugden en uitmuntendheid ontwikkelde.
Meer zal ik hier niet zeggen, omdat ik graag heb dat u zelf de Schrift raadpleegt. De Schrift is het beste boek over voorzienigheid dat we ooit hebben gelezen. Als iemand mij zou vragen om een boek met anekdotes ter illustratie van de voorzienigheid, zou ik hem naar de Bijbel verwijzen. Daar zou hij het wonderbaarlijke verhaal kunnen vinden van de vrouw die naar een ver land ging, en tijdens haar afwezigheid haar erfenis verloor. Op een bepaalde dag ging ze naar de koning om erom te vragen, en juist toen ze daar kwam, was Gehazi de koning aan het vertellen over een vrouw wier zoon Elia tot leven had gewekt – en hij zei: ‘Mijn heer koning, dit is de vrouw en dit is haar zoon!’ Gehazi en de koning bespraken de zaak, en de vrouw kwam juist op dat moment de kamer binnen. En toch zijn er dwazen die dat ‘toeval’ noemen. Wel, heren, het is een beschikking zo duidelijk als maar kan zijn. En dat is slechts één van de ontelbare voorbeelden die u in de Schrift kunt vinden waar u Gods aanwezigheid in de bezigheden van de mens kunt zien.
Maar omdat de Bijbel uiteindelijk het beste bewijs is voor elke geloofsleer die we aanvoeren, vraag ik u om naar een paar teksten in de Bijbel te kijken. Laten we beginnen met een passage uit Jesaja 45:6-7: ‘Ik ben de HEERE, en niemand anders. Ik formeer het licht en schep de duisternis, Ik maak de vrede en schep het onheil; Ik, de HEERE, doe al deze dingen.’ Hierin wordt de macht van God in alles heel direct uitgedrukt: dat Hij vrede schept en kwaad schept, dat Hij licht schept en duisternis schept. We kunnen dezelfde vraag stellen als de profeet van vroeger: ‘Of komt er kwaad in de stad voor zonder dat de HEERE dat doet?’ Zelfs het voorzienige kwaad moet aan God worden toegeschreven; en op een verbazingwekkende manier die wij niet begrijpen en niet kunnen bevatten, heeft de orde van God zelfs betrekking op de zonden van de mensen.
‘De HEERE heeft alles gemaakt omwille van Zichzelf, ja, zelfs de goddeloze voor de dag van het onheil’ (Spr. 16:4). De vaten des toorns, die tot verderf bestemd zijn, zullen Hem loven (zie Rom. 9:22). In uw situatie moet het goede en het kwade altijd beschouwd worden als het werk van God. Wat uw omstandigheden vanmorgen ook mogen zijn – bent u ziek, bent u arm of bent u erg verontrust – het kwade, zowel als het goede, is het werk van God; en zal een mens het goede ontvangen uit de handen van de Heere, terwijl hij het kwade niet met dezelfde verdraagzaamheid zal ontvangen?
Zult u niet alles van God aannemen wat Hij verkiest te geven, aangezien Hij Zelf verklaart: ‘Ik formeer het licht en schep de duisternis, Ik maak de vrede en schep het onheil‘? Ga nu naar een passage in Job 14:5: ‘Zijn dagen zijn vastgesteld zijn, het getal van zijn maanden is bij U bekend, en U hebt zijn grenzen bepaald, hij kan die niet overschrijden.’ Wat een plechtige gedachte! God heeft onze grenzen ‘bepaald’. Eén van de profeten zegt: ‘Daarom, zie, Ik ga uw weg met dorens omheinen, Ik zal haar met een muur omgeven, zodat zij haar paden niet zal kunnen vinden’ (Hos. 2:5). En dat is de waarheid met betrekking tot het menselijk leven. De ‘grenzen’ ervan zijn ‘bepaald’! Menselijke wezens kunnen alleen binnen deze ‘grenzen’ wandelen; ze kunnen niet voorbij deze grenzen gaan. Als dit niet betekent dat in alles wat ik doe de hand van God is, dan weet ik het ook niet meer. Blader nu eens verder naar de spreuk van een wijs man – Spreuken 16:33: ‘Het lot wordt in de schoot geworpen, maar elke beslissing daardoor komt van de HEERE.’ En als de beslissing van het lot van de Heere is, wie bestuurt dan ons hele leven?
U weet dat toen Achan een grote zonde had begaan, de stammen werden bijeengeroepen en het lot viel op Achan. Toen Jona op het schip was, wierpen ze het lot en het viel op Jona. En toen Jonathan van de honing had geproefd, wierpen ze het lot en Jonathan werd aangewezen. Toen ze het lot wierpen om een apostel te kiezen om Judas Iskariot na zijn verraad op te volgen, viel het lot op Matthias, die voor dit werk werd aangesteld. Het lot wordt door God geleid. En als het eenvoudige werpen van een lot door Hem wordt geleid, hoeveel meer zullen dan de gebeurtenissen van ons hele leven worden geleid – vooral wanneer onze gezegende Verlosser ons vertelt: ‘De haren van uw hoofd zijn alle geteld; er zal geen mus ter aarde vallen buiten uw Vader om.’ Als dat zo is; als deze haren worden geteld; als er een inventaris wordt opgemaakt van elk van hen; en als het bestaan van elk van deze haren wordt gemarkeerd en in kaart gebracht, hoeveel kostbaarder zullen onze levens dan zijn in de ogen van de Heere.
Neem nog een tekst uit Jeremia 10:23: ‘Ik weet, HEERE, dat het niet aan de mens is zijn weg, dat het niet aan een man is zijn gang te bepalen en zijn voetstappen te richten.’ Jeremia zei: ‘Ik weet’, en hij was een geïnspireerd man, en dat geeft ons voldoening. ‘Ik weet.’ Als ik een passage van Paulus citeerde, kreeg ik soms te horen dat mensen hem niet als zo’n grote autoriteit beschouwden als andere schrijvers uit de Bijbel. Ik was verrast door een gesprek tussen twee jonge mensen. Een van hen vond dat Mr. Spurgeon te verheven was in zijn leer. Haar vriendin wees erop dat hij niet verhevener was dan Paulus. ‘Nee,’ zei ze, ‘want volgens mij had Paulus het ook niet helemaal bij het rechte eind.’ Ik voelde me echter erg op mijn gemak met het feit dat ik in hetzelfde schuitje zat als Paulus, want als Paulus geen gelijk had in de ogen van arme, ellendige schepsels, dan hoefde Spurgeon zich ook geen zorgen te maken. Ik heb liever ongelijk met Paulus dan gelijk met iemand anders, want Paulus was een geïnspireerde man. Maar willen ze ook gedeelten uit het Oude Testament schrappen? Zullen ze Jeremia van fouten durven beschuldigen? Jeremia zegt immers: ‘Ik weet, HEERE, dat het niet aan de mens is zijn weg, dat het niet aan een man is zijn gang te bepalen en zijn voetstappen te richten.’
Ik heb mijn punt misschien niet overtuigend gemaakt voor iemand die tegen deze leer is, maar voor u die gelooft, twijfel ik er niet aan dat ik het enigszins bevestigd heb. Laat me één ding zeggen. Misschien zullen sommigen die mij horen zeggen: ‘Dus, meneer, in het geval van christenen maakt u God de oorsprong van de zonde als u gelooft dat hun leven door Hem bepaald wordt!’ Maar dat heb ik nooit beweerd. Bewijs dat ik dat gezegd heb, en dan zal ik voor uw rechterstoel verschijnen om mezelf te verdedigen. Totdat u hoort dat ik zeg dat God de oorsprong van de zonde is, kunt u beter eerst uitleggen wat het betekent om de waarheid te spreken. Ik heb nooit zo’n verwerpelijke doctrine gepredikt. Echter, ik kan u wel vertellen wie wel zegt dat God de oorsprong van de zonde is: degenen die niet in natuurlijke verdorvenheid geloven. Zij maken God tot de oorsprong van de zonde.
Ik herinner me het geval van een dominee die plank volledig missloeg. Toen een kind iets had gedaan wat niet goed was, zei een vriend: ‘Zie je, broeder, het kind bezit reeds erfzonde; immers, je kunt op zo’n jonge leeftijd al duidelijk zien hoe het zondigt.’ De pastoor antwoordde: ‘Nee, het zijn gewoon bepaalde krachten die God in het kind heeft gelegd en die zich nu aan het ontwikkelen zijn. Het is de oorspronkelijke natuur die God gegeven heeft. Het is een van Gods volmaakte schepselen.’ Deze mensen maken God dus tot de oorsprong van de zonde, omdat ze de menselijke natuur op God projecteren. Als we niet gevallen waren, zouden we allemaal geboren zijn met een perfecte natuur. Maar omdat we gevallen zijn, is al het goede in ons een geschenk van God, en al het slechte komt van nature van onze ouders, door de vleselijke afstamming van Adam. Ik heb nooit gezegd dat God de oorsprong van de zonde is.
2. En nu ik zo over de leer heb gesproken, zullen we nog een paar minuten besteden aan dit onderwerp als een gebed. ‘Hij kiest voor ons ons erfelijk bezit.’ Droge leer heeft weinig nut, mijn vrienden. Het is niet de leer zelf die ons helpt, maar onze instemming ermee. Vanochtend heb ik gepreekt over Gods bepaling van ons leven. Sommigen hebben er geen trek in, en voor hen zal de waarheid geen dienst bewijzen. Maar er zijn enkelen onder jullie die, zelfs als het niet de waarheid was, zouden wensen dat het zo was. Jullie zouden in jullie gebed zeggen: ‘Kiest U voor mij mijn erfelijk bezit uit.’
Ten eerste: ‘Gij zult mijn zegeningen voor mij kiezen.’ U en ik, geliefden, kiezen vaak onze eigen zegeningen. God kan in Zijn wijsheid een man rijk gemaakt hebben. ‘Helaas,’ zegt hij ‘s avonds, ‘had God mij maar niet al die rijkdom gegeven om mijn geest te plagen en mij zorgen te maken. Ik geloof dat elke boer die voor mij werkt veel meer vrede heeft dan ik.’ Een ander, een arme man, veegt het zweet van zijn voorhoofd en zegt: ‘O mijn Vader, ik heb U gevraagd mij noch armoede noch rijkdom te geven; maar hier ben ik zo arm dat ik voortdurend moet werken voor mijn brood. Had God maar wat van mijn naastenliefde aan de rijken gegeven.’ Iemand is geboren met talenten. Hij heeft ze door onderwijs ontwikkeld, en deze ontwikkeling van zijn natuurlijke talenten heeft hem enorme verantwoordelijkheden gegeven, zodat hij zijn gedachten en hersenen van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat moet gebruiken. Soms gaat hij zitten en zegt: ‘Wel, als ik niet de hardst werkende van alle stervelingen ben? Zij die een winkel hebben, kunnen die sluiten; maar ik ben altijd open en sta altijd onder deze verantwoordelijkheid. Wat moet ik doen en hoe kan ik mezelf rust geven?’
Een ander persoon die met zijn handen moet werken denkt: ‘Oh, kon ik maar zo’n heerlijk leven leiden als die dominee. Hij hoeft nooit hard te werken. Hij hoeft alleen maar te denken en te lezen, dat is toch geen zware arbeid. Hij moet misschien tot middernacht opblijven om zijn preek voor te bereiden, maar dat is natuurlijk geen werk. Ik wou dat ik in zijn positie zat.’ We klagen allemaal over ons lot in het leven en willen ons eigen lot kiezen. ‘Oh,’ zegt de één, ‘ik heb mijn gezondheid, maar ik denk dat ik daar zonder zou kunnen als ik maar rijk was.’ Een ander zegt: ‘Ik heb rijkdom, maar ik zou al mijn goud geven om een goede gezondheid te hebben.’ Iemand zegt: ‘Ik zit hier vast in het vieze Londen; ik zou er alles voor over hebben om naar het platteland te kunnen verhuizen.’ Een ander, die op het platteland woont, zegt: ‘Er zijn hier geen gemakken, je moet kilometers rijden om naar de dokter te gaan en wat al niet meer. Ik wou dat ik in Londen woonde.’ Niemand van ons is dus tevreden met onze zegeningen. Maar de ware christen zegt, of zou moeten zeggen: ‘U kiest voor mij mijn erfelijk bezit;’ of het nu hoog of laag, rijk of arm, stad of platteland, rijkdom of armoede, bekwaamheid of onwetendheid is, ‘Hij kiest voor ons ons erfelijk bezit.’
Nogmaals, we moeten de keuze van ons werk aan God overlaten. ‘Oh,’ zegt de prediker – en zelfs ik ben wel eens zo slecht geweest om het te zeggen – ‘hoe fijn zou het zijn om doordeweeks mijn activiteiten te moeten doen, zodat ik op zondag in de kerkbank kan zitten om een preek te horen en verkwikt te worden?’ Ik ben zeker blij als ik een preek hoor; het is lang geleden dat ik er een gehoord heb. Maar als ik er één hoor, geeft mij dat geen voldoening, omdat ik er zelf beter van wil worden. Wat zou het fijn zijn om achterover te leunen en een beetje van de viering in Gods huis te genieten, in plaats van altijd de dienaar in Gods huisgezin te zijn. Godzijdank! Soms kan ik een kruimeltje voor mezelf stelen. Maar dan denken we: O, was ik maar vrij van die dienst! O, konden we maar net als Jona naar Tarshish vluchten, om niet naar dat grote Nineve te gaan.
Iemand anders is een zondagsschoolleraar. Hij zegt: ‘Ik bezoek liever de zieken dan dat ik bij die moeilijke jongens en meisjes moet zitten. Bovendien lijken de andere onderwijzers niet zo vriendelijk tegen me te zijn als ze zouden moeten zijn.’ De zondagsschoolonderwijzer denkt dat hij alles beter kan dan lesgeven. Maar dan komt zijn vriend die de zieken bezoekt de trap af, en hij zegt: ‘Ik kan kleine kinderen lesgeven of een preek houden, maar echt, de zieken bezoeken kan ik niet. Er is niets zo moeilijk en dat zoveel zelfverloochening vereist.’
Een ander zegt: ‘Ik ben een verspreider van traktaten. Het is geen gemakkelijk werk als je traktaten aan de ene en dan weer aan de andere deur geweigerd worden; en mensen je aankijken alsof je hen komt beroven. Ik zou voor de gemeente kunnen staan en spreken, maar dit kan ik niet.’ En zo kiezen we onze activiteiten uit. Ach, maar we zouden moeten zeggen: ‘Hij kiest voor ons ons erfelijk bezit,’ en onze werkzaamheden aan God overlaten. Een goede man zei eens: ‘Als er twee engelen in de hemel waren en er waren twee taken die gedaan moesten worden – de ene was om een stad te besturen en de andere om een oversteekplaats te vegen – dan zouden de engelen geen moment aarzelen om te zeggen welke taak ze zouden doen. Ze zouden doen wat God hen opdroeg. Gabriël zou zijn bezem op zijn schouder nemen en vrolijk het kruispunt vegen, terwijl Michaël nog trotser zou zijn om de teugels in handen te nemen en over de stad te regeren.’ Zo is het ook met een christen.
We zouden niets liever willen dan onze eigen kruisen zelf kiezen. Niemand van ons houdt van kruisen, en we denken allemaal dat de beproevingen van anderen lichter zijn dan die van onszelf. We moeten allemaal ons kruis dragen, maar vaak zouden we ze zelf willen kiezen. ‘O,’ zegt iemand, ‘mijn grootste probleem ligt in mijn familie. Het is het ergste kruis ter wereld – mijn bedrijf is succesvol; maar als ik een kruis in mijn bedrijf kon hebben en aan dit kruis in mijn gezin kon ontsnappen, dan zou ik het niet erg vinden.’
Zeg dan, mijn beste toehoorders, met betrekking tot uw genadegaven, uw activiteiten en uw beproevingen: ‘Heere, kiest U mijn erfenis maar voor mij! Ik ben een dwaas kind geweest; ik heb vaak geprobeerd me met mijn lot te bemoeien. Nu laat ik het los en werp mezelf op de stroom van de Voorzienigheid, in de hoop dat ik met de stroom mee kan drijven. Ik geef mezelf over aan de invloed van Uw wil.’
Er wordt gezegd dat zij die in het water spartelen en worstelen, zeker zullen zinken, maar zij die stil blijven liggen, zullen drijven – zo is het ook met de Voorzienigheid. Zij die zich ertegen verzetten, zullen kopje onder gaan, maar zij die zich eraan overgeven, zullen vredig, kalm en gelukkig meedrijven.
Nu ik kort ben ingegaan op de strekking van overgave, kan ik u een hint geven over de wijsheid ervan en laten zien dat het niet alleen goed voor u is om dit gebed te doen, maar dat het ook beter voor u is dan dat u uzelf de controle probeert te behouden. Het is goed voor u om u over te geven aan Gods handen, omdat Hij uw noden begrijpt, uw situatie kent en medelijden zal hebben met uw nood, waardoor Hij u de beste middelen zal geven. Het is beter voor u dan wanneer u op uzelf vertrouwt, want als u een keuze had over uw moeilijkheden of uw werk, zou u altijd met de bittere gedachte zitten dat u het zelf hebt gekozen en dus uw eigen dwaasheid de schuld moet geven.
Maar nu een andere gedachte. Waarom zei de Psalmist dit? Wat was de reden dat hij er zo over dacht? Er zijn weinig christenen die de woorden oprecht kunnen bevestigen en onderschrijven: ‘Kiest U voor mij mijn erfelijk bezit.’ Ik denk dat dit komt doordat hij Gods wijsheid werkelijk heeft ervaren. David kon God inderdaad danken voor de keuze van zijn erfdeel, want God had hem een heel mooi erfdeel gegeven. Hij had hem in een koninklijk paleis geplaatst, hem overwinnaar gemaakt over Goliath en hem verheven tot heerser over een groot volk. Door deze praktische ervaring kon David zeggen: ‘Kiest U voor mij mijn erfelijk bezit.’ Sommigen van u kunnen dat niet zeggen, of wel? De reden hiervoor is dat u nooit de Goddelijke leiding hebt gezien en nooit hebt gekeken naar de hand die u weldaden schenkt. Sommigen van ons die die hand wel hebben gezien, zijn in sommige gevallen gedwongen geweest om te zeggen, vanwege de omstandigheden:
‘Hier richt ik mijn Ebenezer op.’
En vervolgens:
‘Dankzij Uw hulp ben ik tot hier gekomen.’
[Tekst afkomsig van de Hymn: Come Thou Fount of Every Blessing van Robert Robinson]
Ik hoop en vertrouw erop dat dezelfde goede God die mij tot nu toe heeft geleid, mij veilig thuis zal brengen. Nogmaals, het was het ware geloof dat de Psalmist deed zeggen dat hij op God vertrouwde. Hij wist dat God het waard was om op te vertrouwen, daarom zei hij: ‘U zult voor mij mijn erfelijk bezit voor kiezen.’ Ware liefde speelde ook een belangrijke rol, want liefde kan vertrouwen – genegenheid kan haar vertrouwen stellen in degene die zij liefheeft. Omdat David zijn God liefhad, nam hij het ongeschreven boek van zijn leven en zei: ‘Mijn Heere, schrijf wat U wilt.’ Vervolgens bevestigde hij dit met de woorden: ‘U zult voor mij mijn erfelijk bezit voor kiezen.’
Als ik de tijd had, zou ik kunnen eindigen met u te vertellen over het positieve effect dat dit op de geest van de Psalmist had, en wat het voor uw geest zou doen. Het zou een heilige vrede brengen als u deze gebeden altijd zou bidden, waardoor uw geest bevrijd zou worden van zorgen. Hierdoor zou u beter kunnen wandelen zoals het een christen betaamt. Want als men bezorgd is, kan men niet bidden; met wereldse bezorgdheid kan iemand zijn Meester niet dienen, maar alleen zichzelf. Maar geliefden, als u eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid zou zoeken, dan zouden alle dingen u toegeworpen worden. Dan zou u een nobel christen zijn, veel eerzamer voor de godsdienst van Christus, en u zou beter in staat zijn om Hem te dienen.
En nu, u die zich met de zaken van Christus bemoeit, ik heb u dit verkondigd. U zingt wel eens het lied: ‘Het is aan mij om te gehoorzamen, het is aan Hem om te voorzien.’ Maar dan bemoeit u zich weer met de zaken van Christus en houdt u zich niet met uw eigen zaken bezig. U probeert zelf het ‘voorzien’ gedeelte en laat het ‘gehoorzamen’ aan iemand anders over. Kom, doe nu het gehoorzame deel en laat Christus voorzien.
Kom dan, broeders, twijfelaars en angstigen, kom en zie de voorraadschuur van uw Vader. Vraag uzelf af of Hij u zal laten verhongeren terwijl Hij zo’n overvloed in Zijn voorraadschuur heeft opgeslagen! Kom en kijk naar Zijn liefdevolle hart; zie of dat ooit zal falen! Kom en aanschouw Zijn ondoorgrondelijke wijsheid; beproef of die ooit zal falen.
Bovenal, kijk omhoog naar Jezus Christus, uw Middelaar, en vraag uzelf af: ‘Terwijl Hij pleit, kan mijn Vader mij dan vergeten?’ En als Hij zelfs aan de mussen denkt, zal Hij dan één van de minste van Zijn arme kinderen vergeten? ‘Werp uw zorg op de HEERE, en Híj zal u onderhouden; Hij zal voor eeuwig niet toelaten dat de rechtvaardige wankelt.’
Ik heb dit aan Gods kinderen verkondigd, en nu heb ik een woord voor de andere helft van deze overvolle bijeenkomst. Onlangs speelde zich een heel ongewoon tafereel af in het Lagerhuis. Daar is een bepaalde privéruimte voor de leden; een heer kwam daar per ongeluk binnen. Na een tijdje riep iemand: ‘Een vreemdeling in het huis!’ De brigadier ging naar hem toe, nam hem bij de schouder en herinnerde hem eraan dat hij daar niets te zoeken had, omdat hij geen lid was, niet één van de afgevaardigden en niet gekozen door het land. De man was natuurlijk stomverbaasd. Omdat hij een fout had gemaakt, werd hij echter vrijgelaten. Als hij opzettelijk de gesloten kamer was binnengegaan en had plaatsgenomen, had hij het misschien niet zo gemakkelijk afgekregen. Toen ik dat zag, dacht ik: ‘Een vreemdeling in het Huis!’ Is er vanmorgen geen vreemdeling in de zaal? Er zijn hier mensen die vreemdelingen zijn voor het onderwerp waarover we hebben gesproken – vreemdelingen voor God – vreemdelingen voor het ware geloof.
‘Er is een vreemdeling in huis.’ Deze gedachte bracht me bij de grote samenkomst en Kerk van de eerstgeborenen, van wie de namen in de hemel geschreven staan. Ik dacht aan de mensen die afgelopen zaterdagavond aan de tafel des Heeren zaten om deel te nemen aan het Avondmaal, en bij die gelegenheid kwam de gedachte bij me op: ‘Er is een vreemdeling in huis.’ In het Lagerhuis kan een vreemdeling niet vijf minuten zitten zonder ontdekt te worden, omdat alle ogen snel op hem gericht zijn. Maar in de kerk van Christus—in deze kerk—kan een vreemdeling onopgemerkt blijven zitten. Ach, er zijn hier vreemdelingen die er net zo gelovig uitzien als andere mensen: sommigen die geen kinderen van God zijn, sommigen die niet uitverkoren zijn, en sommigen die geen erfgenamen van God zijn.
Zij zijn ‘vreemdelingen in huis’. Zal ik u vertellen wat er later zal gebeuren? Hoewel ik u niet kan ontdekken onder de dekmantel van uw geloof; hoewel Gods volk u misschien niet ontdekt, zal de strenge ‘sergeant des huizes’ -de dood- komen en hij zal u ontdekken! Wat zal de straf zijn voor uw binnendringen, als gelovige, in de Kerk van Christus? Wat zal uw lot zijn als u hier beneden een vreemdeling in Zijn huis bent geweest, wanneer u ontdekt dat u, hoewel u hier beneden een tijdje in dit Lagerhuis hebt gezeten, niet in het Hogerhuis kunt zitten? Wat zal uw lot zijn wanneer er gezegd wordt: ‘Ga weg van Mij, allen die ongerechtigheid bedrijven!’ U zult uitroepen: ‘Maar Heer, hebben wij niet in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken, en hebt U geen onderwijs gegeven in onze straten?’
Dan zal Hij u zeggen, ‘Ik heb u nooit gekend!’ ‘U bent een vreemdeling in huis!’ — ‘Ga weg van Mij vervloekte!’ Hoe kan ik zien wie in deze kerkbanken en wie daarboven vreemdelingen zullen zijn? Sommigen van ons zijn echter geen vreemdelingen! ‘Zo bent u dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God.’ Voor degenen onder u die vreemdelingen zijn, bid ik dat u hierover nadenkt en naar Christus’ troon gaat om Hem te smeken dat u toch Zijn kinderen mag zijn en tot Zijn volk behoren. Daarna zal ik met u over mijn tekst spreken, maar nu nog niet. Dan zal ik u vragen om tot God te bidden: ‘Gij zult voor mij mijn erfelijk bezit kiezen’.