Een preek uitgesproken in 1867, door C.H. Spurgeon, in The Metropolitan Tabernacle, Newington.
Als ik toch niet had geloofd dat ik de goedheid van de HEERE zou zien in het land van de levenden, ik was vergaan. Psalm 27:13
Hoewel ik het gehele vers voor mijn tekst heb genomen, ben ik er niet zeker van dat ik het in zijn geheel zal behandelen. De woorden: ‘Als ik toch niet had geloofd om te zien,’ trekken vooral mijn aandacht. De meeste mensen zien om te geloven, maar bij David was het precies andersom; hij geloofde het woord van de Heere om te zien; en dat is de hoofdgedachte van onze huidige overdenking. Moge de Heere velen van u leren geloven om te zien, en dat zij die geprobeerd hebben om te zien, mogen leren om hun hoop op Christus te vestigen, zodat zij gelovende de genade van onze God mogen zien en erkennen. Laten we dan eerst eens zien hoe, in de woorden die ik gekozen heb, een belangrijke leerstuk onderbouwd wordt, hoeveel bezwaren er uit de weg geruimd worden, en tenslotte welke nuttige aanwijzingen er uit getrokken kunnen worden voor het christelijke leven.
1. Voor ons ligt een heerlijke waarheid en een leerstuk van ons geloof. Namelijk, het grote feit dat een mens, voor zover het hemzelf betreft, door het geloof behouden wordt.
Anders gezegd: hij doet afstand van alle eigengerechtigheid en vertrouwt volledig op het volbrachte werk van de Heere Jezus Christus. Zodra hij dit in oprechtheid doet, is hij reeds behouden, zijn zijn zonden vergeven, is zijn toekomst verzekerd. Dat ene eenvoudige feit van gelovig vertrouwen in Jezus Christus, hoe onbeduidend het ook mag lijken, dat feit, zeg ik, is de dageraad van geestelijk leven, het bewijs van zekerheid, het teken van eeuwige verlossing. En de reden daarvoor is deze, namelijk dat geloof het kenmerk is dat God heeft verordend. Hiermee bestempelt Hij Zijn gunstgenoten. Een mens kan weten of hij behouden is of niet, of hij uitverkoren is voor het eeuwige leven of niet, door simpelweg die ene vraag te beantwoorden: ‘Gelooft u in de Heere Jezus Christus?’ of met andere woorden: ‘Stelt u uw vertrouwen in de Zoon van God?’
Het gaat hierom: wij hebben gezondigd; wij hebben Gods wet overtreden – Gods wet moet worden geëerbiedigd. Waar zonde is begaan, kan de straf niet achterwege blijven. De Heere Jezus Christus bepaalde vooraf in het genadeverbond dat Hij de gedaante van een Mensenzoon zou aannemen en voor Zijn uitverkoren volk zou lijden wat zij naar hun verdienste voor hun zonden hadden moeten lijden, of een straf op Zich zou nemen die aan dat lijden gelijkstond.
De Heere Jezus Christus verscheen te zijner tijd in het vlees. Overeenkomstig Zijn belofte beklom Hij de moordheuvel van Golgotha, daar aanvaardde Hij uit Gods hand het vonnis dat Zijn volk verdiende ten overstaan van de grote Heerser tegen wie zij zo’n grote misdaad hadden begaan. Daar betaalde Hij hun schuld. Daar hechtte Hij het handschrift van de zonden aan het kruis. Nu was ieder voor wie Christus stierf in waarheid gered; hun schuld was betaald, hun straf gedragen. De gerechtigheid van God werd door Hem volkomen genoeg gedaan. Jezus Christus verkreeg een eeuwige gerechtigheid, verlossing voor Zijn volk, en deed de zonde teniet door dat volbrachte offer, waarmee Hij degenen die verre waren voor eeuwig heeft volmaakt.
Door dat ene offer heeft Hij Zijn volk geheiligd als voor de troon van Zijn Vader. Dit volk wordt herkend aan het volgende, namelijk, dat zij hebben leren geloven in Hem die eenmaal voor de zonde gestorven is, maar nu leeft tot in alle eeuwigheid. Luisteraars, zonder geloof in Christus heeft u geen deel aan Zijn bloed, geen deel aan Zijn gerechtigheid. U hebt geen deel aan Zijn kruisiging, noch aan al Zijn smarten, noch aan wat Hij op het kruishout heeft gedaan. Uw schulden blijven onbetaald; uw straf werd niet door Hem gedragen. U zult zelf voor eeuwig de toorn van God moeten dragen. U zult voor eeuwig gebonden zijn in ijzeren ketenen. Omdat u niet hebt geloofd, kunt u geen deel hebben aan de verzoening die Christus Jezus heeft verkregen.
Maar als u tot Hem kwam en in Hem geloofde, als u in Hem geloofde in de volle wetenschap dat redding alleen in Christus Jezus te vinden is, dan zijn uw schulden betaald, uw straf is door Hem gedragen. U kunt nooit meer gestraft worden, want God kan dezelfde zonde niet twee keer straffen. U kunt niet opnieuw voor Gods rechterstoel worden gedaagd om te worden verhoord, want u bent verzoend in het bloed van Christus aan het kruis, u bent gerechtvaardigd in Hem, God welgevallig in Hem, in Hem aanvaard, gezegend en gered in Hem. Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God, aangezien Christus voor hen en hun zonde aan het kruis is gestorven? (Rom. 8:33).
Dit alles hangt volledig af van het geloof van de mens. Een ieder die gelooft is reeds behouden op grond van Gods woord dat niet liegen kan. Kijk maar in uw Bijbel en u zult het op meer dan één plaats heerlijk bevestigd vinden. ‘Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld’ (Joh. 3:18). ‘Opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat’ (Joh. 3:16). ‘Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden’ (Markus 16:16). Onder de veelheid van dergelijke beloften mag ik veilig aannemen dat dit het Evangelie is, dat wie gelooft gered wordt, en dat oprecht geloof in Christus voor iemand een zeker bewijs is dat hij gered en behouden is, waarbij Gods woord voor hem het veiligste onderpand is dat hij in en door Christus verlost is.
2. Laten we nu, in de tweede plaats, proberen de vele moeilijkheden uit de weg te ruimen die zich gewoonlijk voordoen bij degenen die de juiste keuze hebben gemaakt. Het grote leerstuk is: ‘Die geloofd zal hebben, zal zalig worden’. Die gelooft zal hebben is reeds behouden; maar soms worden er duizend vragen opgeworpen en brengt dat veel moeilijkheden met zich mee. Daarom zullen we proberen deze zo goed mogelijk te beantwoorden en uit de weg te ruimen.
Hoe vaak horen we het niet zeggen: ‘Ik durf niet te geloven dat ik behouden ben; ik ben er zeker van dat ik niet op de Heere Jezus Christus vertrouw, en daarom ben ik bang dat ik op grond van mijn eigen onwaardigheid niet behouden ben.’ Hier hebben we een moeilijkheid die onmiddellijk kan worden weggenomen. Als u enige waardigheid in uzelf voelt, wees er dan van verzekerd dat u niet gered bent; en dit is omdat Gods woord ons uitdrukkelijk leert dat redding niet door werken, maar uit genade geschiedt. De apostel Paulus zegt met alle nadruk: ‘Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God; niet uit werken, opdat niemand zou roemen‘ (Efeze 2:8-9). Als iemand zegt dat het gedeeltelijk door beide kan zijn, zegt hij: ‘Nee! Want als het door genade is, dan is het niet langer uit de werken, anders zou genade geen genade meer zijn. Daarom bestaat verlossing van begin tot eind uit vrije onverdiende genade, dus hoeft u zich geen zorgen te maken over enige verdienste in uzelf.
Het komt hier op neer: Soms is het gebruikelijk om bij de kroning van een nieuwe koning een bevel tot gratie en vrijlating van gevangenen uit te vaardigen. Dit wordt niet gedaan vanwege de verdiensten van de gevangenen, maar om de koning te eren voor zijn goedheid. Arme zondaar, ik zie u daar als gevangene in uw cel zitten, de deur wordt voor u geopend en u wordt meegedeeld dat u vrij bent omdat de koning de dag van zijn kroning wilde vieren; maar u antwoordt: ‘Ik kan niet geloven dat ik vrij ben, want ik heb het niet verdiend; het vonnis dat over mij is uitgesproken had ik rijkelijk en rechtvaardig verdiend; daarom kan ik de kerker niet verlaten, want ik ben ervan overtuigd dat ik niets heb gedaan waardoor ik mijn ontslag waardig ben.’
Maar mens, als de grond van uw vrijlating niet in uw verdienste ligt, maar alleen in de eer van de koning, wat wilt u dan nog langer in uw donkere cel blijven, sta op en wandel, neem uw vrijheid en geef eer aan de koning die u zo vriendelijk behandelt. O zondaar, het is waar dat u in uzelf geen verdienste hebt, maar God vergeeft u tot lof en eer van Zijn Naam, tot heerlijkheid van Zijn genade en tot verheerlijking van Zijn lieve Zoon; kom dan uit uw kerker en geniet van de vrijheid die u wordt aangeboden.
Veronderstel dat een vrouw met tuberculose een aanvraag heeft ingediend om opgenomen te worden in het Brompton Hospital. Ze krijgt regelmatig toestemming, maar elke keer wordt ze tegengehouden door angst. Ze durft er niet heen te gaan, en waarom? ‘Omdat’, zegt ze, ‘ik niet gezond ben.’ Onze onmiddellijke reactie daarop is: ‘Maar vrouw, als u gezond was, zou u niet in een ziekenhuis opgenomen hoeven te worden; u moet er juist heen omdat u ziek bent, want u bent heel erg ziek. En tegen degenen die zeggen dat ze geen verdienste in zichzelf hebt, zeg ik: ‘Als u enige verdienste in uzelf had, zou u geen Verlosser nodig hebben. Vertrouw, zonder enige verdienste in uzelf, op de verdienste van Christus en Zijn gerechtigheid.
O zondaar, omdat u zich bewust bent van uw schuld en zonde, moet u naar de Vader gaan met uw zonde, niet met uw gerechtigheid, om vergeving te ontvangen en te zijner tijd door genade geholpen te worden. Beseffend dat verlossing door vrije, onverdiende genade is, zult u als arme zondaar niet naar uw volheid of goedheid of verdienste moeten kijken, maar eerder naar uw leegheid in uzelf, naar de veelheid van uw zonden, beseffend hoe diep uw afhankelijkheid is.
Welnu zondaar, wat zegt u hiervan? God zegt u dat u behouden bent als u in Christus gelooft. Is God dan een leugenaar of niet? Spreekt God de waarheid of niet? Wat betreft uw bezwaar dat u geen verdienste in uzelf hebt, heb ik u laten zien dat die ongegrond is; want als u enige verdienste had, waarom zou u dan tot God gaan om genade van Hem te vragen? Maar hoe onverdienstelijk u ook bent, hoe onwaardig u ook bent, hoezeer u ook geneigd bent tot alle kwaad, toch zegt de tekst: ‘die niet werkt, maar gelooft in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid’ (Rom. 4:5). Wat zegt u hierop, wilt u de Heere God op Zijn woord geloven, en daarbij aannemen dat wat Hij zegt waar is?
Maar ik hoor nog een andere opmerking die heel vaak wordt gemaakt. Het is deze: ‘Ik wou dat ik in mezelf het bewijs kon zien dat ik zalig ben; ik weet dat in de mens, die in het begin vernieuwd en levend gemaakt is, al snel deze en andere kenmerken in zijn karakter te zien zijn die de Heilige Geest in hem werkt. Ik kan niet geloven dat ik alleen door Gods Woord behouden ben; ik zou zo graag willen dat ik het bewijs ervan kon zien.’
Laat me u het volgende vertellen: op een dag, toen keizer Napoleon I een revue van zijn troepen hield op het plein dat nu Place de la Concorde heet, liet hij, terwijl hij aan andere dingen dacht, de teugels van zijn paard los, dat onmiddellijk op hol sloeg. Nauwelijks had een gewone soldaat, die in het gelid stond, het gevaar ontdekt of hij snelde van zijn plaats, greep de teugels en redde het leven van de keizer, die hem toesprak: “Ik dank u kapitein”
De soldaat vroeg: ‘Van welk regiment Sire?’
Waarop de keizer antwoordde: “Van mijn garde.”
Nu lijkt het misschien een beetje vreemd dat de keizer de soldaat om zo’n reden bevorderde tot kapitein, en nog vreemder dat de soldaat geen moment twijfelde aan de woorden van de keizer. Toch vroeg hij meteen: ‘Van welk regiment Sire?’
Wat denkt u dat de soldaat deed? Hij ging naar zijn oude regiment, legde zijn geweer neer en zei: ‘Een ieder die wil mag het pakken.’
Vervolgens ging hij dwars door de gelederen heen en sloot zich aan bij de staf; maar nauwelijks heeft de generaal hem in de gaten gekregen of hij vraagt: “Wat doe doe jij hier?”
‘Wel, ik ben de nieuwe kapitein van de wacht,’ zei de man.
“Man, je bent gek!”
‘Nee,’ zei de man ‘ik ben niet gek; ik ben kapitein van de wacht.’
“Wie heeft je dat verteld?” vroeg de generaal.
‘Dat heeft hij me verteld,’ antwoordde de man, wijzend naar de keizer.
“Neem me niet kwalijk,” hervatte de generaal, die hem meteen verwelkomde en hem herkende in zijn nieuwe positie.
De man geloofde de keizer dus op zijn woord. Hij droeg geen epauletten, hij droeg geen onderscheidingsteken en hij had nog nooit een kapiteinsloon ontvangen. Hij had nooit iets te maken gehad met militaire formaliteiten, maar de keizer had hem gewoon kapitein genoemd en dat was genoeg voor hem.
Nu zou ik graag van u willen weten of het woord van onze Heere Jezus Christus niet net zo waardig, ja zelfs veel waardiger is om te geloven dan dat van keizer Napoleon. Waar Hij dus tegen u zegt: ‘Geloof, want die gelooft, heeft eeuwig leven’, daar is het uw plicht om trouw en nederig te antwoorden: ‘Ja Heere, dat is waar, ik heb eeuwig leven; U hebt het gezegd en dat is genoeg voor mij; hoewel ik eerder een onbekeerde zondaar was, heb ik nu in Christus leren geloven en ben ik ervan verzekerd dat ik gered en gezegend ben en ik zal ernaar streven er steeds meer van doordrongen te zijn.’
De soldaat over wie ik het had, moet van tijd tot tijd in zijn regiment hebben rondgekeken en, zijn oude kleren achterlatend, het uniform van de kapitein hebben gekocht en aangetrokken om daarmee zijn rang waardig in het leger te verschijnen. Zo zal het ook met u zijn; maar mijn lieve vrienden! Allereerst moet uw geloof gebaseerd zijn op het eeuwige woord van Jezus Christus en op niets anders. Misschien zal de duivel tegen jullie zeggen: “Wat doet die man hier?” Maar zeg dan tegen de duivel en zijn engelen: ‘Hij Die voor mij aan het kruis is gestorven, heeft het gezegd. Hij Die in alle eeuwigheid regeert, heeft gezegd dat: ‘Wie in Hem gelooft, zal niet verdoemd worden, maar heeft eeuwig leven.’ Laat Zijn woord voor u genoeg zijn. U hebt het koninklijke, het keizerlijke woord, het woord van de gezegende en almachtige, Die niet kan liegen als onderpand.
De gelovige moet dus vertrouwen op Gods woord en op Zijn woord alleen. Ik wil u wijzen op Johannes 3:36 ‘Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven,’ en op het 18e vers van hetzelfde hoofdstuk: ‘Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld.’ Of zijn die woorden niet voldoende? Zelfs zonder enig ander bewijs? Maar ik heb wel eens horen zeggen: ‘Laat het zo zijn, maar we hebben bewijzen nodig; zonder bewijzen kunnen we niet in Christus geloven;’ en dus proberen ze kenmerken van genade te creëren, waarbij ze vergeten dat bewijzen de gevolgen van geloof zijn, en niet de oorzaak van geloof. Als u in de winter in een kamer komt en tegen uzelf zegt: ‘Het is hier niet warm genoeg; ik moet proberen het wat warmer te maken,’ dan neemt u de middelen die tot uw beschikking staan. U zegt dat er geen bewijs is van vuur; laat dat zo zijn, maar warmte zal nooit voorafgaan aan vuur.
Vind u het niet veel beter om meteen naar het vuur te zien om de warmte te verkrijgen die het gevolg is van het vuur? U zegt ook: ‘Ik ben niet zo ernstig, niet zo berouwvol en niet zo vurig in gebed als ik zou moeten zijn; daarom kan ik niet geloven.’ Zou het niet beter zijn om te zeggen: ‘Als ik meer geloof had, zou ik meer bewijzen hebben; laat ik daarom mijn geloof beproeven, dat de oorzaak is van de bewijzen, en niet op die bewijzen staren om daaruit geloof af te leiden? Het is alsof u een stuk land had en tegen uzelf zei: ‘Wel, hier zijn bomen; ze produceren niet veel fruit, als ik een rijke oogst zou kunnen binnenhalen zou dat het bewijs zijn dat de grond goed is. Ik moet dus nieuwe vruchten aan de bomen hangen, dat zal bewijzen dat de grond vruchtbaar is.’ Nee, natuurlijk niet, zorg dat de grond goed is, dan zullen de vruchten vanzelf volgen. Hetzelfde geldt voor het geloof. Geloof is de grond waarin de vruchten van het geloof moeten groeien. Denk niet aan het bewijs, maar aan het geloof, dat het bewijs moet voortbrengen. Ga naar Christus en geloof in Hem, en de kenmerken van Gods genade zullen snel genoeg volgen.
U hebt geen bewijzen nodig bij de Heere Jezus. Vertrouw op Hem – op Zijn volbrachte Middelaarswerk – op Zijn almachtig – en als u dat zonder bewijzen zult doen, dan zullen de kenmerken ruimschoots volgen. Maar als u op het uiterlijke of op andere tekenen ziet om geloof te krijgen, dan slaat u de verkeerde weg in en keert u de heilsorde om. Om het oude gezegde te gebruiken, ‘dan spant u de paarden achter de wagen’, dan gaat u niet logisch of juist te werk. Geloof in Jezus Christus en Hij zal u de juiste eigenschappen niet onthouden.
Menigeen maakt ook de volgende overweging: ‘Had ik maar een meer oprecht berouw, dan kon ik geloven dat ik gered ben.’ Maar Christus zegt: ‘Wie gelooft is gered;’ u zegt: ‘Christus zegt dat, maar ik ben er niet zeker van.’ Het is afschuwelijk om van Christus een leugenaar te maken en Zijn woord te verdenken. En toch zegt u dat u verlangt naar een meer oprecht en dieper berouw. Welnu, dan bent u als iemand die een zware ijlende koorts heeft en uitroept: ‘Ik zou willen voelen dat ik in die koorts lag, en de tyfus van het begin tot het einde te kennen en te weten, zodat ik weet wanneer ze eindigt en hoe ze eindigt.’ Maar de dokter zegt: ‘Ach, beste vriend, denk toch niet aan de tyfus, vertrouw mij gewoon en neem uw medicijnen.
Hij kalmeert de man door hem eraan te herinneren dat hij geen dokter nodig zou hebben als hij geen tyfus had; maar nu de koorts aanwezig is, is het veel minder zijn zaak om de ziekte te kennen dan om op het medicijn te vertrouwen; hij zal de ziekte beter kennen als hij hersteld is. Nu dan, arme zondaar, uw berouw is geen cent waard als u niet tot Christus komt. U moet eerst herstellen, dan kunt u daarna de kwaal zelf beter leren kennen.
Stel, iemand heeft een beledigende brief geschreven aan een goede vriend die hem meerdere keren terzijde heeft gestaan. Deze vriend zei, toen hij de brief ontving: ‘Nou, nou, dat was niet best, het was heel verkeerd van je om die brief te schrijven, maar ik vergeef het je graag.’ Maar de ander zei: ‘Ik denk niet dat mijn vriend mij vergeven heeft, want ik voel onvoldoende berouw; als ik voldoende berouw zou voelen dan zou ik kunnen geloven dat hij mij vergeven heeft.’ Alsof de woorden van zijn vriend hem niet voldoende zekerheid gaf! Maar stel dat die man wel zou geloven dat zijn vriend hem had vergeven. Welnu, dan zou hij het heel gemakkelijk vinden om berouw te tonen, want hij zou tegen zichzelf zeggen: ‘Als mijn vriend zo vriendelijk is geweest om zo’n grote fout door de vingers te zien, hoe verkeerd is het dan van mij om hem die mij zo ruimhartig behandelt, te kwetsen met mijn schrijven!’ Beste toehoorders, door te weigeren om Christus’ woord te geloven en te aanvaarden, kan er nooit berouw geboren worden. Geloof in Hem, en geloof daardoor dat u in Hem gered bent, dan zal oprecht berouw niet achterwege blijven. U zult Jezus Christus zien sterven opdat u het leven zou hebben, u zult uitroepen: ‘Heb ik deze lieve Heiland aan het kruis genageld? Heb ik Hem al die wonden toegebracht? Heb ik Hem geslagen en ter dood gebracht? Weg dan afschuwelijke zonden, weg met jou, – weg met jullie!’ U moet eerst geloven, dan volgt berouw, als u maar op Christus ziet en op Hem alleen.
Wij hebben — en dit is een ander uiterste — menige bekommerde horen zeggen: Ik kan niet geloven dat ik zalig ben vanwege mijn weinige blijdschap. Was mijn blijdschap groter, dan was ik zeker van mijn vergiffenis.’ Veronderstel dat men u een beduidende erfenis vermaakt, en u zegt tot uzelf: ‘Ik heb het stuk gelezen waarin mij die erfenis wordt toegekend; maar hoe dan ook, ik kan het niet geloven; want als het waar zou zijn dan was mijn blijdschap veel groter’. Wel, u spreekt als een dwaas! Als u het geloven kon zou u zich verblijden. Omdat u het niet gelooft voelt u geen blijdschap. U keert de zaken dus om en u denkt blijdschap nodig te hebben om uw geloof te hulp te komen, terwijl uw blijdschap een uitvloeisel is van uw geloof. Als u nu tot Christus komt en Zijn woord gelooft, en daarbij wilt aannemen dat u zalig bent omdat u in Hem gelooft, dan zult u zich verheugen met een onuitsprekelijke blijdschap. Als u geloofde dat uw zonden vergeven zijn zou u zich immers verheugen? Zeer zeker. Welnu, geloof het dan ook. Als u in Christus gelooft dan bent u reeds zalig. Begin niet met te zeggen: ‘Ik heb de zegen niet die ik hoopte te zullen hebben;’ hij zal u geschonken worden, zo u op Christus ziet en op Hem alleen.
Er zijn ook nog anderen die zeggen: ‘Ik zou geloven dat ik zalig ben, als ik meer de heiligmaking najaagde.’ Ook daarin beschouwt u de zaak vanuit een verkeerd oogpunt. In een lief klein boekje, dat ik onlangs las, merkte de schrijver terecht op: ‘Stel dat u in Brazilië was, en precies daar waar af en toe diamanten gevonden worden, en u vond een grote ruwe diamant; wetende dat het een diamant was, dan zou u niet aarzelen om hem op te rapen omdat u weet hoe u hem moet laten slijpen. Maar als u enig vermoeden had dat de steen nep was, zou u naar alle waarschijnlijkheid niet veel geld uitgeven om hem te onderzoeken. De zekere wetenschap dat het een diamant is, dwingt u om uw handen aan het werk te zetten en hem te laten slijpen. Welnu, zo is het ook met verlossing; als we haar vinden is ze als een ruwe diamant. Wij wensen haar te hebben, zoals sommigen zeggen, gans geheiligd. Als we nu geloven dat het een diamant is, dat het echte en ware verlossing is, dan zulle wij er naar streven om die zaligheid volkomen deelachtig te worden, en om de diamant te bezitten, die aan alle kanten geslepen en gepolijst, in het licht des hemels op het heerlijkst glinsteren zal.
Maar zolang wij de zaak in twijfel trekken zullen wij er niet aan denken om die zaligheid volkomen deelachtig te worden. De zaak is echter dit: oprecht geloof is de grote heiligmaker, door de kracht van de Heilige Geest en de toeëigening van het kostbare bloed van Christus. Als u Christus wantrouwt, zult u nooit uw zonden kunnen overwinnen; u zult nooit deel hebben aan de heiliging als u uw heiligheid in de plaats stelt van de gerechtigheid van Christus. Geloven dat ik gered ben, terwijl ik geheiligd ben, dat is geen geloof; maar geloven dat ik geheiligd ben en met al mijn zonden verlost ben door het kostbare bloed van Christus, dat is geloof. O zondaar, laat Gods woord genoeg voor u zijn. Neem het aan en vertrouw erop. Bedenk dat u God onteert als u een ander bewijs verlangt dan Zijn eeuwig onfeilbaar Woord. Wat zou u denken als u uw kind iets beloofde en hij vroeg u om een bewijs? U vertelt het kind dat u van hem houdt, en hij zou eisen dat u uw belofte onder getuigen herhaalt? Schande over uw ondeugend kind, of er moet iets niet recht zijn met u.
Nu, we kunnen onze hemelse Vader nergens van beschuldigen, want Hij is de Alwijze, en te wijs om te dwalen, en te goed om onvriendelijk te zijn. En daarom schande over ons die iets anders willen om Gods woord bevestigt te zien. Geliefden, dat we dan onvoorwaardelijk in Hem geloven en vertrouwen op Zijn eeuwige woord. Ik vind het zo treffend bij Maarten Luther, hij zegt dat de duivel eens tegen hem zei: “Maarten, voel je dat je gered bent?” ‘Nee, dat voel ik niet,’ antwoordde hij,’en toch ben ik er net zo zeker van als wanneer ik het zou voelen; dus ga achter mij satan!’ Zie, dat is de juiste weg. Voelt u dat u gered bent? Nee, en ik verwacht ook niet dat ik het zal voelen, want het is een kwestie van geloof in mijn Heere en Meester, Die voor mij geleden heeft, en voor mij gestorven is, en mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven. Dat is genade, men gelooft om te zien, en ziet niet om te geloven! Begin met geloof, dan zal bekering, heiliging en bewijs en al het andere wel volgen.
Er zijn ook anderen die niet geloven dat ze gered zijn, omdat ze niet meer liefde voor Christus voelen. Zij zijn als het kind dat zou zeggen: ‘Ik geloof het woord van mijn vader niet, omdat ik hem niet liefheb zoals ik hem moet liefhebben.’ Maar mijn kind, als je de woorden van je vader zou geloven, zou ware en oprechte liefde het gevolg zijn. En zondaar, wanneer u zegt: ‘Ik kan niet geloven omdat ik niet kan liefhebben,’ haalt u de zaak uit zijn verband. Integendeel, ik raad u aan: geloof uw Vader en uw ziel zal met liefde tot Hem ontstoken worden zoals u die nog nooit hebt waargenomen.
Anderen zeggen: ‘Ik zou kunnen geloven, als ik Christus meer gelijkvormig was.’ Christus zegt wederom: ‘Die gelooft heeft het eeuwige leven,’ maar u zegt: ‘Nee, daar ben ik het niet mee eens; ik geloof dat wie aan Christus gelijk is het eeuwige leven heeft, maar ik kan niet vinden dat ik Hem gelijkvormig ben, hoezeer ik ook hoopte dat ik dat zou zijn, en daarom kan ik niet geloven dat ik zalig ben.’ Dat betekent dat u van mening verschilt met Christus waarbij u een ‘nee’ zet tegenover het ‘ja’ van Christus; weg dan, weg, weg met uw trotse ‘nee’. Geloof Hem op Zijn woord dat ‘hij die gelooft niet veroordeeld wordt’. Stel dat u een graveur opdracht had gegeven om een stempel met uw familiewapen te maken; maar wanneer u het gebruikt, ontdekt u dat de afdruk erg slecht is, en absoluut niet uw wapen. Wat gaat u nu doen? Zult u proberen de slechte afdruk meer gelijkend te maken door hem te vernissen? Of zou het niet veel verstandiger zijn om de zegel terug te sturen en aan te dringen op een nauwkeuriger behandeling door de graveur?
Welnu, hoe zullen wij gelijkvormig worden aan Christus? Geloof moet hier de afdruk maken, en in plaats van te zeggen: ‘De afdruk van mijn karakter is niet zoals Christus, daarom moet ik het veranderen,’ moet u liever over uw geloof nadenken; ga naar Hem en bid Hem om uw geloof te heiligen en te vernieuwen, en dan als de stempel goed is, zal de afdruk ook goed worden. Geen heerlijkheid, geen ware heiligheid zonder oprecht geloof. Door twijfel komen we niet tot een heilig leven. Ik heb nog nooit een zonde kunnen overwinnen door te zeggen: ‘Ik vrees dat ik geen kind van God ben.’ De duivel weet dit, en zodra hij bij gevolg naar ons toe kan komen, begint hij altijd met: ‘Als u de Zoon van God bent.’
Dit deed hij ook bij onze Heere, en als hij zo ver gekomen zou zijn om onze Heere aan het twijfelen te brengen of Hij wel de Zoon van God was, dan weten we niet wat er uit geboren had kunnen worden; want als hij ons eenmaal aan het twijfelen kan brengen of we wel kinderen van God zijn, o, dan zullen we al snel in andere zonden vallen. Maar als we tegen hem kunnen zeggen: ‘O satan! Ik weet wie je bent en welke ellende je teweegbrengt; ik weet dat je mij op mijn ontrouw en vele zonden wilt wijzen; maar ik weet ook dat het bloed van Jezus Christus, Gods lieve Zoon, mij van alle zonden reinigt; je kunt mij zwart, ja, nog zwarter afschilderen dan je zelf bent; maar ik vertrouw op het woord van Christus, Die gezegd heeft: ‘Ik zal uw overtredingen uitwissen als een nevel, en uw zonden als een wolk.’
Nu dan, geliefden! verlaat u op des Heeren woord, verlaat u op de eeuwige waarachtige God en op de verdiensten van Jezus Christus. Waar Hij tot u zegt; dat u zalig bent als u gelooft, daar bent u in waarheid zalig, daar hebt u het eeuwige leven, daar kunt u niet verloren gaan en niemand zal u uit Zijn hand kunnen rukken. Dat is het eeuwig blijvend Evangelie van Jezus Christus onzen Heere. God geve ons genade om het te geloven. God geve, dat een ieder van ons zich daarop verlate, en gelove om te zien, opdat hij vertroost en grotelijks gezegend zal worden.
3. En nu nog enkele wenken voor hen, die meer gevorderd zijn in het geloof. Geliefden in de Heere, het christelijke leven moet een doorlopend geloven zijn om te zien. Wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen. Ik hoop dat de dag spoedig zal aanbreken dat het edele voorbeeld van onze gewaardeerde broeder, de heer Muller van Bristol, meer en meer en met ijver gevolgd zal worden in al het werk van de Heere; want u kunt er zeker van zijn dat we grote dingen zullen zien als we maar zullen geloven om te zien. Ik mag niet stilzwijgend voorbijgaan aan wat de Heere God ons onlangs heeft laten zien. Zoals u weet, hielden we op maandag een gebedsavond over het weeshuis, en het was opmerkelijk dat een zekere vriend, die niets van die gebedsavond wist, op zaterdag van diezelfde week £. 500 bijdroeg voor dat doel. Even opmerkelijk was het toen een andere vriend de maandag daarop £. 600 pond bijdroeg, welke giften de dinsdag daarop met nog eens 500 pond verhoogd werden. Zo was het ook met de bouw van dit gebedshuis. We waren een arm en klein volkje toen we begonnen, ‘en toch hebben we de zaak in geloof voortgezet, zonder ooit schulden te maken. Ons vertrouwen was gevestigd op de immer Getrouwe, en het gebedshuis werd voltooid tot eer van Hem die een Beantwoorder van gebeden is. Zo zal het ook zijn met de bouw van dit weeshuis.
Wij zullen grotere dingen zien dan deze, als wij maar geloven. Maar als we de oude gewoonte van andere ondernemingen in het algemeen volgen, en eerst uitkijken naar regelmatige inkomsten en naar voldoende deelnemers en collectes houden, dan is dat eigenlijk niet geloven in God, maar vertrouwen op onze deelnemers. Dan zullen we maar weinig zien, omdat we niet geloven. Maar als we op God vertrouwen, en daarmee geloven dat God een werk dat Hij Zelf begonnen is, nooit in de steek zal laten, en ons altijd te hulp zal schieten, dan zullen we spoedig merken dat de God van Israël leeft, dat Zijn machtige arm nog niet verkort is, en Zijn oor nog niet zwaar is om te horen. Denk aan de kinderen Israëls toen zij bij de Rode Zee kwamen; Mozes strekte zijn hand uit over de zee, en de Heere deed de zee weggaan en maakte haar droog, en de wateren werden gespleten. En de kinderen Israëls gingen in het midden van de zee op het droge, en de wateren waren voor hen een muur aan hun rechterhand en aan hun linkerhand.
Broeders, zo zal het ook met u zijn, evenals met uw geloof. Geloof in God, vrees geen moeilijkheden, en zij zullen voor u vlieden. Denk ook aan de Egyptenaren, zij dachten dat ze er met droge voeten doorheen konden komen en Israël konden achtervolgen; maar terwijl het geloof met droge voeten door de zee trekt, gaat het ongeloof pas vooruit als de zee helemaal droog is, waardoor het meteen verdrinkt. Ongeloof wil zien en God treft het met blindheid. Het geloof daarentegen wil niet zien en God opent zijn ogen, zodat het God ziet, die altijd nabij is om te helpen en te redden. Nu geliefden, in al het werk van de Heere, in alles wat God u te doen geeft, en in alle moeilijkheden, houd het leven van het geloof in gedachten. Gij moet leren door geloof te wandelen en niet door aanschouwen. Geloof dan samen met David om te zien, en uw blijdschap zal groot zijn.
Geliefde broeders en zusters, hetzelfde moet worden gedaan met betrekking tot onze inwendige strijd. Als we willen toenemen in genade, moeten we geloven dat we alleen kunnen toenemen in genade door de Geest van God, en dat alles ons toebehoort omdat we de Heere Jezus Christus toebehoren. U zult nooit een zonde kunnen overwinnen door te zeggen: ‘Die kan ik niet overwinnen,’ maar wel als u in geloof kunt zeggen: ‘Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft. Geen enkele zonde wordt overwonnen door te zeggen: ‘Tja, dat is nu eenmaal mijn aanleg, zo ben ik nu eenmaal van nature.’
Ik weet dat het zo is, en dat alle verdorvenheid van nature van ons is; maar ik weet ook, dat we moeten vertrouwen op een bovennatuurlijke arm; u bent een tweede keer geboren. U bent een nieuw schepsel, en u mag niet, onder welke vorm dan ook, rustig en vredig in de zonde blijven steken; u moet geloven dat in de kracht van uw geloof en in de kracht van de Heilige Geest die in u is, u het kunt en moet overwinnen. Gelooft, opdat u uzelf zult zien opwassen in genade; gelooft, opdat u de zonde in de Naam van Christus in uzelf ziet overwinnen dan zal het ook gebeuren. Volg dezelfde regel met betrekking tot uw twijfels, zowel over de leer als over geloofszaken. Geloof eerst en dan zult u de waarheid zien zoals die in Christus Jezus is. Hoe vaak staat de christen stil bij deze of gene tekst, die hem duister en mysterieus lijkt.
Een tijdlang mag hij de kostbaarheid ervan niet begrijpen, of de schoonheid ervan niet zien; maar hoewel hij het gouderts niet kan zien, weet hij dat het er is. En dus, zoals iemand die goud zoekt waar het begraven ligt, zal hij te zijner tijd verrijkt worden. Het is niet genoeg om het af te wijzen omdat men voorlopig niets ziet; o nee, men kan spoedig de volle waarde ervan leren kennen. De christen drinkt water uit een diepe bron, en alleen de lange lijn van geloof kan ver genoeg reiken om het levende water op te trekken.
De naakte oppervlakte is onvoldoende voor ons, maar daarom kunnen en moeten we ons geloof laten afdalen naar de diepste diepten van Gods geestelijke waarheden waar de hand van de rede niet bij kan. Daar kunnen we dan het heldere, frisse water tevoorschijn halen dat onze dorstige zielen zal lessen. Welke moeilijkheid u ook overkomt, geloof slechts en u zult de waarheid gaan begrijpen en haar dan zichtbaar aanschouwen. Het is nu een kwestie van welk uiteinde van de telescoop u het eerst neemt om door te kijken en hoeveel van het landschap u wilt zien, want de lengte en breedte van de waarheid worden alleen zichtbaar als het geloof wordt beoefend.
Het geloof alleen is onze enige bescherming, in lijden en voorspoed. Onze tekst zegt: ‘Zo ik niet had geloofd, dat ik het goede des Heeren zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan.’ Verwacht grote dingen van de Heere, laat daartoe uw arbeid overvloedig zijn. Geloof dat God het goede met u voor heeft. David was niet verbaasd toen hij de goedheid van God zag. Hij had er altijd in geloofd, en toen Gods goedheid overvloedig naar hem toe vloeide verwonderde hij zich niet, want hij probeerde het geloof steeds in praktijk te brengen. Kijk dus omhoog, zelfs in tijden van voorspoed, opdat u niet wankelt.
Wandel dus door geloof, en u zult even veilig zijn als David, zowel in tegenslag als in blijdschap. En wanneer de nacht van tegenspoed komt, dan zal uw geloof voor u een vuurkolom zijn in de nacht, en overdag zal het u verkwikken met zijn schaduw midden in de woestijn. Geloof dan, ‘en u zult de goedheid des Heeren zien in het land der levende,’ zonder dat u vergaat.
We zijn op weg naar de hemel, en als we nu een voorsmaak van de hemel willen hebben moeten we niet in de hemel geloven alleen maar omdat we ons op de weg ernaartoe verschillende keren hebben verheugd. Maar wij moeten geloven dat er een hemel is omdat God die beloofd heeft, en ernaar uitkijken omdat God ons in Zijn woord verteld heeft dat er een grote beloning is, en als we nu geloven om te zien, zullen wij zelfs hier in dit leven al spoedig iets zien van datgene wat wij geloofd hebben.
Broeders en zusters, net als Columbus zijn wij op zoek naar de Nieuwe Wereld. Geen oog heeft het gezien, geen oor heeft het gepeild, maar we geloven erin en we verlangen ernaar. Ongeloof vertelt ons dat daar geen goed land is, geen land van eeuwig leven, geen stad van volmaakte gerechtigheid, geen haven van rust, geen nieuw Jeruzalem. Wij hebben het nooit gezien en toch geloven wij erin. God heeft ons in Zijn Woord gezegd: ‘Er blijft een rust voor het volk van God.’ Daarom alle zeilen bij. Stuurman aan het roer! We zijn op weg naar een ander en beter land. We hebben hier geen blijvende stad, en daarom gaan we vooruit naar het goede land dat geen oog heeft gezien. U weet wat er met Columbus is gebeurd.
Bij sommige van onze grijze broeders en zusters gebeurt hetzelfde. En hoewel ik nog jong ben, weet ik toch iets van wat ik u nu ga beschrijven. Toen Columbus de stranden van Amerika naderde, kon hij weliswaar ook geen land zien, maar toch merkte hij dat er landvogels rond de masten vlogen en toen ze zich in het want vestigden, zei hij: ‘Dit is een vogel die je niet in de diepe zee ziet, er moet hier ergens land zijn!’ De matrozen hadden hem overboord willen gooien en terug naar Spanje willen varen, maar nu dachten ze er anders over. Af en toe zagen ze boomtakken drijven en zeiden: ‘De oude zeeman heeft toch gelijk, we komen in het beloofde land!’
Nu, God geeft ons er soms een gezegend voorproefje van, dat er een beter land is, totdat sommigen van ons die geloofd hebben om te zien, het spoedig van aangezicht tot aangezicht zullen aanschouwen. O, ik benijd sommige van mijn dierbare vrienden die de Heere God al jaren dienen en al grijs beginnen te worden. Want ik weet dat de engelen hen vaak wat brengen van de eeuwige heuvels, en hen laten proeven van die zoete wijn die bewaard wordt voor de feesten van de eeuwige onsterfelijkheid, wanneer zij eens op de bruiloft van het Lam zullen zitten en de Koning in al Zijn heerlijkheid zullen aanschouwen. Nu dan, geliefden, wij die jonger zijn, wij die nauwelijks de reis aanvaarden, wetende dat alles goed is in de Naam van de Eeuwige, voorwaarts!
Stormen mogen ons bedreigen, golven mogen op onze zwakke en broze kiel beuken, het tij mag ons lijken te willen verzwelgen; maar vergeet niet dat onze voorvaderen veilig het strand bereikten. Net als Columbus werd hun schip op het strand getrokken; zij zijn behouden en zalig. Luister! We kunnen ze bijna horen zingen. ‘Halleluja, halleluja, halleluja, want de Almachtige Heer God regeert,’ zou ook hier bijna te horen zijn, ware het niet dat de aarde zo vol onrust en zo onstuimig is. Laten we daarom geloven om te zien, en we zullen spoedig Hem zien en verheerlijken Die ons leerde om zo te geloven. Beste vrienden! God zegene u in dat geloven om te zien, uit liefde van Jezus Christus, onze Heere, Amen.