Toen ik in de hand van de Heilige Geest was, onder overtuiging van zonde, had ik een klaar en scherp inzicht in Gods gerechtigheid. Zonde, wat die ook voor andere mensen mag betekenen, werd een ondraaglijke last. Het was niet zozeer dat ik bang was voor de hel, maar ik vreesde de zonde en tegelijkertijd was mij alles gelegen aan de eer van Gods Naam en de onkreukbaarheid van Zijn Goddelijk bestuur. Ik gevoelde dat het mijn consciëntie niet zou bevredigen als ik ten onrechte vergeven zou kunnen worden. Maar toen verrees de vraag: ‘Hoe kan God rechtvaardig zijn en mij, die zo schuldig staat, toch rechtvaardigen?’ Die vraag verontrustte mij en ik tobde erover; ik wist ook geen antwoord op die vraag.
Ik zou nooit een antwoord hebben kunnen bedenken dat mijn geweten tevreden zou stellen. Het leerstuk der verzoening is naar mijn overtuiging een van de zekerste bewijzen van de goddelijke inspiratie van de Heilige Schrift. Wie zou gedacht kunnen hebben aan de rechtvaardige Heerser Die voor de onrechtvaardige opstandeling sterft? Dat is geen onderwijs van menselijke mythologie of droom van poëtische verbeelding. Deze wijze van verzoening is alleen onder de mensen bekend omdat het een feit is: verbeelding zou dit niet hebben kunnen bedenken. God Zelfheeft dit zo gewild; het is niet iets dat door ons bedacht kon worden.
Van mijn jeugd af aan had ik gehoord van het plan der verlossing door het offer van Jezus; maar in mijn diepste wezen wist ik hier niet meer van dan wanneer ik een geboren en getogen Hottentot zou zijn. Het licht was er wel, maar ik was blind; het was allernoodzakelijkst dat de Heere Zelf mij de zaak duidelijk zou maken. Die kwam tot mij als een nieuwe openbaring, zo nieuw alsof ik nog nooit in de Schrift had gelezen dat Jezus tot een verzoening voor onze zonde wordt verklaard, opdat God rechtvaardig zij. Ik denk dat dit voor ieder nieuwgeboren kind van God als een openbaring komt, zodra hij dit ziet; ik bedoel dat heerlijke leerstuk van de plaatsvervanging door de Heere Jezus. Ik begon te begrijpen dat behoudenis mogelijk is door het zoenoffer; dat de voorbereidingen voor die plaatsvervanging getroffen waren in het eerste bestel en de eerste ordening der dingen. Ik kreeg te zien dat Hij, de Zoon van God, gelijk is aan de Vader en samen met de Vader eeuwig is; dat Hij al van ouds tot Verbondshoofd van Zijn verkoren volk is aangesteld; dat Hij in die hoedanigheid voor hen zou lijden en hen zou behouden.
Zoals onze val in eerste instantie niet persoonlijk was, want we vielen in ons verbondshoofd, de eerste Adam, zo werd het voor ons mogelijk om hersteld te worden door een tweede Vertegenwoordiger; door Hem Die het op Zich heeft genomen het Verbondshoofd voor Zijn volk te zijn, om zo hun tweede Adam te zijn. Ik zag in dat ik, zelfs voordat ik werkelijk had gezondigd, al gevallen was door mijn eerste vader; en ik verblijdde mij erin dat het daarom mogelijk was wettig door een tweede Hoofd en Vertegenwoordiger op te staan. De val van Adam bood een ontsnappingsmogelijkheid; een andere Adam kon de schade die door de eerste was aangericht, ongedaan maken.
Toen ik mij zorgen maakte over de mogelijkheid van een rechtvaardig God Die mij vergeeft, begreep en zag ik door het geloof dat Hij Die de Zoon van God is, mens werd en in Zijn eigen gezegende Persoon mijn zonde droeg in Zijn eigen vlees aan het hout. Ik zag dat de straf die mij de vrede aanbrengt, op Hem was gelegd en dat ik door Zijn striemen genezen werd, doordat de Zoon van God, bovenmate heerlijk in Zijn ongeëvenaarde Persoon, het op Zich nam de wet te handhaven, door de straf die ik verdiende, te dragen. Daardoor kon God aan mijn zonde voorbijgaan. Mijn enige hoop op de hemel ligt in de volkomen verzoening die op het kruis van Golgotha voor de goddeloze tot stand werd gebracht. Daarop stel ik ten volle mijn vertrouwen. Daarbuiten kan ik geen enkele hoop koesteren. Persoonlijk zou ik mijn zonde nooit hebben kunnen overwinnen. Ik probeerde het, maar ik faalde. Mijn zondige geneigdheden waren te veel voor mij, tot ik in het geloof dat Christus voor mij stierf, mijn schuldige ziel op Hem wierp. Daarop ontving ik het zegevierend beginsel waarmee ik mijn zondige ik overwon.
De leerstelling van het kruis kan gebruikt worden om de zonden te verslaan, zoals de vroegere krijgers hun geweldige slagzwaard gebruikten en hun vijanden bij iedere slag neermaaiden. Er is niets zo geweldig als het geloof in de Vriend van zondaren; het overwint alle kwaad. Als Christus voor mij, goddeloos als ik ben, krachteloos als ik ben, gestorven is, dan kan ik niet langer in zonde leven, maar moet ik mijzelf opwekken Hem Die mij verlost heeft, lief te hebben en te dienen. Ik kan niet lichtvaardig met het kwaad dat mijn beste Vriend doodde, omgaan. Ter wille van Hem moet ik heilig zijn. Hoe zou ik in zonden kunnen leven, als Hij gestorven is om mij daarvan te verlossen?