En hun ogen werden geopend, en zij herkenden Hem. (Lukas 24:31) Lees verder Jesaja 43:8—13.
Door de val is de geestelijke smaak van de mens bedorven. Voor hem is bitter nu zoet en zoet nu bitter. Hij kiest nu voor het gif van de hel en walgt van het brood van de hemel. Hij likt het stof van de slangen maar verwerpt het voedsel van de engelen. Het geestelijke gehoor is zwaar gewond, de mens hoort Gods woord niet meer, hij stopt zijn oren voor de stem van zijn Maker. Hoe de dienaar van het evangelie ook met wijsheid lokt en trekt, zijn onbekeerde ziel is als een dove adder die de stem van zijn bezweerder niet hoort. Ons geestelijke gevoel van verdorvenheid is vreselijk verdoofd. Of nu de donderslagen van Sinaï of de liefdestonen van Golgotha zijn aandacht vragen, de mens is doof voor beide. Zelfs de geestelijke geur, waarmee hij kan onderscheiden tussen wat rein en heilig is en wat onsmakelijk is voor de Allerhoogste, is verontreinigd. Daarom genieten de onvernieuwde neusgaten niet van de zoete geuren die in Christus Jezus zijn. Ze zoeken naar de vuile vreugde van de zonde. En zoals het met de andere zintuigen is, zo is het ook met het zicht van de mens. Hij is zo geestelijk blind voor de meest heldere en duidelijke dingen dat hij ze niet kan en wil zien. Het begrip is het oog van de ziel. Het begrip is bedekt met onwetendheid. En wanneer de onwetendheid wordt verwijderd met de vinger van de onderwijzing is de visuele bol nog steeds zo aangetast dat het mensen als bomen ziet wandelen. Onze toestand is dus meest verschrikkelijk. Maar tegelijkertijd biedt het voldoende ruimte voor een weergave van de prachten van goddelijke genade. Lieve vrienden, we zijn oorspronkelijk zo volledig verwoest, dat als we verlost worden, het hele werk van God moet zijn. Alle eer moet het hoofd van de Drie-enige Jehovah kronen.
Ter overdenking
Stille monden, blinde ogen, dove oren en nog andere niet-functionerende kenmerken zijn de Bijbelse omschrijving van de afgoden en iedereen die op afgoden vertrouwen (Psalm 115:4—8). Voor onze bekering waren we net zo dood voor God en de dingen van God. We zijn volkomen van Hem afhankelijk voor het geschenk van geestelijk leven (Efeze 2:1,5).
Preek 681, 18 maart 1866