21 Maar Gij, o HEERE Heere! maak het met mij om Uws Naams wil; dewijl Uw goedertierenheid goed is, verlos mij. 22 Want ik ben ellendig en nooddruftig, en mijn hart is in het binnenste van mij doorwond. 23 Ik ga heen gelijk een schaduw, wanneer zij zich neigt; ik worde omgedreven als een sprinkhaan. 24 Mijn knieën struikelen van vasten, en mijn vlees is vermagerd, zodat er geen vet aan is. 25 Nog ben ik hun een smaad; als zij mij zien, zo schudden zij hun hoofd. 26 Help mij, HEERE, mijn God! verlos mij naar Uw goedertierenheid. 27 Opdat zij weten, dat dit Uw hand is, dat Gij het, HEERE! gedaan hebt. 28 Laat hen vloeken, maar zegen Gij; laat hen zich opmaken, maar dat zij beschaamd worden; doch dat zich Uw knecht verblijde. 29 Laat mijn tegenstanders met schande bekleed worden, en dat zij met hun beschaamdheid zich bedekken, als met een mantel. 30 Ik zal den HEERE met mijn mond zeer loven, en in het midden van velen zal ik Hem prijzen. 31 Want Hij zal den nooddruftige ter rechterhand staan, om hem te verlossen van degenen, die zijn ziel veroordelen.
Gods genade is de ster waar het volk van de Heere het oog op slaat als zij door de storm heen en weer geschud worden en geen bemoediging vinden, want de speciale gulheid en goedheid van die genade hebben een bekoring voor vermoeide harten. Als de mens geen genade heeft, zullen wij haar in God vinden. Als mensen ons willen verslinden, mogen wij zien op God om verlost te worden. Zijn naam en Zijn genade zijn twee sterke grondslagen voor hoop, en gelukzalig zijn zij die weten hoe ze daarop kunnen rusten. De Heere heeft altijd tedere aandacht voor mensen met een gebroken hart, en dat is wat de psalmist geworden was: de onverdiende wreedheid, de gemeenheid, de laster van zijn meedogenloze vijanden hadden hem tot in de ziel geraakt, en deze droeve toestand gebruikt hij als argument voor spoedige hulp.
Het is tijd dat een vriend opdaagt als de tegenstander er zo diep in hakt. De zaak is wanhopig geworden zonder goddelijke hulp; daarom is het nu de tijd van de Heere. De psalmist smeekt het goddelijk medelijden af, omdat hij in deze verloren en zwakke toestand is gebracht door de lange vervolging die zijn gevoelige hart had doorstaan. Zij die deze giftige pijlen gebruiken, staan niet altijd stil bij de gevolgen; ze strooien stokebranden en verderf rond en zeggen dat het vermaak is.
Jehova vastgrijpend door het bezittelijk voornaamwoord ‘mijn’, roept hij Zijn hulp in, die hij enerzijds nodig heeft om hem te helpen zijn zware last te dragen, anderzijds om hem in staat te stellen die te boven te komen. Hij heeft zijn eigen zwakheid beschreven, en de kracht en razernij van zijn vijanden, en met deze twee argumenten zet hij zijn oproep dubbele kracht bij. Dit is een zeer rijk, kort en passend gebed voor gelovigen in een gevaarlijke situatie, of in verdriet. God zal niet afwezig zijn als Zijn volk beproefd wordt; Hij zal hun zaak doornemen en als hun advocaat voor het gerecht staan, bereid om voor hen te pleiten. Hoe verschilt dit van het vonnis van de goddeloze die satan aan zijn rechterhand heeft (v. 6). De rechtbank is louter voor de vorm bijeengekomen, de kwaadwillende rechters hadden hun mening over het vonnis gevormd, ze achtten hem schuldig, want hun haat veroordeelde hem, ja, ze kondigden zelfs het vonnis der verdoemenis af tegen de ziel van hun slachtoffer. Maar wat deed het ertoe? De grote Koning was in de rechtbank, en hun vonnis werd tegen henzelf gekeerd.
Niets kan het hart van een gesmade gelovige heerlijker ondersteunen dan de vaste overtuiging dat God allen nabij is die onrecht lijden, en voorzeker hun verlossing zal bewerken. O Heere, red ons van de zware beproeving van de laster: pak in Uw rechtvaardigheid al diegenen aan die wraakgierig heilige mensen aanvallen op hun persoon, en geef dat allen die lijden onder laster en smaad, vlekkeloos uit de beproeving tevoorschijn komen, zoals Uw eniggeboren Zoon. Amen.
Overweging:
De vervloekingen van mensen zijn machteloos, Gods zegeningen zijn almachtig.