En Jona begon in de stad te gaan, een dagreis; en hij predikte en zei: Nog veertig dagen, dan zal Nineve worden omgekeerd. Jona 3:4
(Matt. 12:41). “De mannen van Nineve zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht en zij zullen het veroordelen: want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona; en ziet meer dan Jona is hier!”
Onze Heere heeft nooit het geduld verloren jegens hen, die Hem hoorden en heeft nooit een smalende beschuldiging tegen iemand ingebracht. Zijn bestraffing was altijd welverdiend.
Nineve onder Jona was in waarheid een bestraffing tegen het Jeruzalem in de dagen van onze Heere. Ofschoon zij bevoorrecht waren met zijn goddelijk dienstwerk, hebben zij zich niet bekeerd, maar de Vredebode goddelooslijk gekruisigd.
Zou onze Heere de ongelovigen in onze tijd niet op dezelfde wijze kunnen bestraffen? Is Nineve geen verwijt voor ons land?
Het laat ons zien:
Dat de mannen van Nineve hebben zich bekeerd hebben tot God; en toch:
I. Waren de roepstemmen, die hen tot bekering riepen niet veelvuldig.
Veel ongelovigen zijn gewaarschuwd en onophoudelijk vermaand en toch blijven zij onboetvaardig; maar-
Nineve had geen voorrechten; het was in Heidense duisternis verzonken.
Nineve heeft slechts een profeet gehoord; en hij was geenszins een van de grootsten, noch een van de liefderijksten.
Nineve heeft die profeet slechts eens gehoord en dat was een prediking in de openlucht, zeer kort, en zeer eentonig.
Nineve heeft geen woord van de blijde boodschap vernomen. Het hoorde de donder van de wet en niets anders.
Toch is op de waarschuwing een ogenblikkelijke, algemene, praktische en welbehagelijke gehoorzaamheid gevolgd, zodat de stad gespaard bleef.
II. De boodschap van de profeet was niet bemoedigend.
1. Hij verkondigde geen belofte van vergeving.
2. Hij sprak zelfs van geen bekering en bijgevolg sprak hij ook van geen hoop voor de boetvaardige.
3. Hij voorspelde een verpletterend eindoordeel. “Nineve zal worden omgekeerd.” Zijn boodschap begon en eindigde met een bedreiging.
4. Hij noemde een dag, die weldra zou aanbreken: “Nog veertig dagen.”
En toch heeft het volk zich uit die schrikkelijke boodschap een evangelie gemaakt en zo gehandeld, dat het verlossing vond; terwijl voor velen van ons de rijke, vrije, gewisse belofte van de Heere vanwege ons ongeloof geen kracht heeft kunnen oefenen.
Zij, die het onderwijs van Jezus hoorden, waren, evenals wij, hogelijk bevoorrecht, want “nooit heeft een mens gesproken gelijk deze Mens,” en evenals wij, waren zij zeer schuldig, dat zij zich niet bekeerd hebben.
III. De profeet zelf was hen geen helpeer om te hopen.
Jona was geen liefderijk, teder leraar en herder, die vurig verlangt het verloren schaap te zoeken.
1. Hij had een afschuw van zijn bediening en heeft haar ongetwijfeld op ruwe, harde wijze waargenomen.
2. Geen woord van sympathetische liefde heeft hij gesproken, want hij had er geen in zijn hart. Hij was van de school van Elia en kende de liefde niet, die in het hart van Jezus brandde.
3. Hij zond geen gebed op van de ontfermende liefde.
4. Het heeft hem zelfs mishaagd, dat de stad gespaard bleef.
Toch zijn deze mensen van zijn stem gehoorzaam geweest en hebben zij door hun luisteren naar zijn waarschuwing barmhartigheid verkregen. Worden hierdoor niet zeer velen bestraft, die bevoorrecht waren met tedere, liefdevolle vermaningen? Voorzeker zijn diegenen erdoor bestraft, die in de dagen van onze Heere hebben geleefd, want geen twee personen konden een treffender contrast opleveren dan Jona en onze Heere.
Voorwaar! een “meerder” beter, tederder dan Jona was daar.
IV. De hoop van de Ninevieten kon slechts gering zijn.
Het was niet meer dan een “Wie weet?”
1. Zij hadden geen openbaring van de aard van de God van Israel.
2. Zij waren onbekend met een zoenoffer.
3. Zij hadden geen uitnodiging ontvangen om de Heere te zoeken, zelfs geen bevel om zich te bekeren.
4. Hun argument was voornamelijk negatief. Er was niets gezegd tegen hun bekering. Door zich te bekeren konden zij niet van slechter conditie worden.
5. Het positief argument was zeer gering.
De zending van de profeet was een waarschuwing: zelfs in een waarschuwing ligt een zekere mate van barmhartigheid opgesloten. Op die zeer geringe hoop waagden zij het, zeggende: “Wie weet?”
Hebben wij allen ten minste niet zo veel hoop?
Hebben wij niet oneindig veel meer hoop in het evangelie?
Zullen wij het er niet op wagen?