Lieve lezer, ik kom tot u met een eenvoudig woord, en ik vermaan u, om uw toevlucht tot Christus te nemen. O mijn lezer, weet u welk een liefdevolle Christus Hij is? Laat mij u zeggen, wat ik uit de geschiedenis van mijn eigen ziel van Hem weet: Ook ik verachtte Hem; eens klopte Hij aan mijn hart, ik weigerde echter het te openen. Hij kwam tot mij, ontelbare keren, morgen na morgen en avond na avond. Hij greep mij in het geweten en sprak tot mij door Zijn Geest. Toen eindelijk de donder van de wet mijn geweten deed schudden, meende ik, dat Christus wreed en onvriendelijk was! O, ik kan het mezelf nooit vergeven, dat ik toen zulke boze gedachten van Hem had. Maar wat een liefderijk ontvangst kreeg ik, toen ik tot Hem ging. Ik dacht dat Hij mij zou straffen; Zijn hand was echter niet toornig gebald, maar vol van genade. Ik vreesde, dat Zijn ogen als bliksemstralen van gramschap de mijne zouden ontmoeten, maar zij waren vol tranen. Hij viel om mijn hals en kuste mij; Hij trok mijn lompen uit, kleedde mij met Zijn gerechtigheid en deed mijn ziel juichen van vreugde, terwijl er in mijn hart en in Zijn kerk feesttonen weerklonken, omdat de zoon die Hij verloren had, gevonden was, en hij, die gestorven was, levend was geworden.
Daarom vermaan ik u om op Jezus Christus te zien en u te laten verlichten. Zondaar, u zult er nooit berouw van hebben. Ik wil borg voor mijn Meester zijn, dat u nooit een reden zult hebben om u te beklagen, dat u tot Hem kwam. U zult geen begeerte hebben om tot uw staat van veroordeling terug te keren. U zult uit Egypte gaan en in het Beloofde Land komen, dat overvloeiende is van melk en honing. De beproevingen van het christelijk leven zullen u zwaar vallen, maar u zult genade ontvangen om ze te kunnen dragen. En wat de vreugde en het genoegen van een kind van God te zijn betreft, als ik heden daarin voor u lieg, kome uw beschuldiging daarvan op mij in de toekomende dag. Indien u wilt smaken en zien dat de Heere goed is, dan ben ik niet bang of u zult ervaren, dat Hij niet alleen goed is, maar beter dan mensentongen het kunnen uitspreken.’