Want de Heere zal aan zijn volk recht doen, en het zal Hem over zijn knechten berouwen: want Hij zal zien dat de kracht is weggegaan, en er niemand besloten of overgebleven is. (1) (Deut. 32:36)
Schrikkelijk is voor de Goddelozen de tijd van hun val, want voor hen is er geen wederopstaan. Zij klimmen al hoger en hoger op de ladder van de rijkdommen; totdat zij ten laatste niet hoger kunnen klimmen; hun voeten wankelen, en alles is voorbij. Deze ramp nadert snel. “Van mij is de wraak en de vergelding, ten tijde als hun voet zal wankelen; want de dag van hun ondergang is nabij en de dingen, die hen zullen gebeuren haasten.” (Deut. 32:35) Zo is het echter niet met de drieërlei soort van mensen, van wie wij thans zullen spreken. Zij worden in deze wereld beoordeeld, opdat zij hiernamaals niet veroordeeld zullen worden. (1 Kor. 11:34) Van ieder van hen kan gezegd worden: “Als hij valt, zo wordt hij niet weggeworpen,” (Ps. 37:24).
I De eigen kerk van de Heere.
1. Een kerk kan zeer zwaar beproefd zijn–”de kracht weggegaan, niemand overgebleven.”
Door vervolging kunnen de gelovigen worden afgesneden. (Ps. 107:39).
Door verhuizing, overlijden, armoede, kan een kerk op pijnlijke wijze ontledigd worden. (Jes. 1:8,9)
Door het ontbreken van een getrouwe prediking is er geen toeneming, geen uitbreiding, terwijl de overgeblevenen zwak en ontmoedigd worden.
Door een algemeen wegvallen van hoorders en leden van de gemeente, enz. kan een kerk in zeer treurige omstandigheden raken. Er zijn verschillende invloeden, waardoor een gemeente verstrooid kan worden, zoals inwendige onenigheid, verpestende ketterij en gebrek aan geestelijk leven. Waar geen geestelijk voedsel is, vinden hongerende zielen geen te huis. (Job 15:23).
2. Maar dan kan zij tot God roepen. Indien zij waarlijk zijn gemeente is, indien zij waarlijk Gods volk is, dan zal het verbond stand houden en dan zal Hij hun recht doen. Indien zij zijn dienstknechten nog zijn, dan blijft van zijn zijde de band bestaan, en dan zal het Hem over zijn knechten berouwen. Zijn oog is immer op hen, en hun oog behoort op Hem te zijn.
3. Hij zal terugkeren en zijn kerk weer bezielen. Hij, die gedood heeft, zal weer levend maken. (Deut. 32:39) Hij ontfermt zich over zijn kinderen, als Hij hen gebogen ziet onder hun smart.
4. Maar intussen wordt de beproeving toegelaten. Ten einde aan het licht te brengen, wie zijn dienstknechten zijn, en de geveinsden uit te drijven. (Jes. 33:14). Ten einde het geloof van de oprechte heiligen te beproeven en het te versterken. Ten einde zijn genade te openbaren door hen te ondersteunen in tijden van beproeving en hen te bezoeken met zegeningen in de toekomst. Ten einde zich zelf de heerlijkheid te verzekeren, als er gelukkiger dagen worden geschonken.
II. De beproefde gelovige.
1. Zijn kracht kan weg zijn. Persoonlijk kan hij hulpeloos worden. De lichaamskracht begeeft hem. Zijn wijsheid en bekwaamheid zijn weg, de moed ontzinkt hem, zelfs de geestelijke kracht verlaat hem. (Klaagl. 3:17,18).
2. Zijn aardse hulp kan hem ontnomen worden. “Er is niemand besloten of overgebleven.” (2) Een mens zonder vrienden wekt Gods medelijden op.
3. Hij kan aangevochten worden door twijfel en vrees, zodat hij nauwelijks weet wat te doen. (Job 3:23–26). In dit alles kan kastijding gelegen zijn wegens zonde. Aldus wordt het in de context omschreven.
4. Zijn hoop is gelegen in Gods ontferming. Hij schept er geen behagen in om zijn volk smart aan te doen. “Hij zal zich van ons weer ontfermen.” (Mich. 7:19).
Zulke zware beproevingen kunnen gezonden worden, omdat– Niets minder ons zou genezen van het verborgen kwaad in ons binnenste. (Jes. 27:9).
Niets minder volstaan zou om het gehele hart tot God alleen te brengen.
Niets minder invloed kon oefenen op het toekomstig leven van de gelovige. (Jes. 38:16).
Niets minder zijn ervaring volledig kon maken, zijn kennis van Gods Woord kon doen toenemen, en zijn getuigenis voor God kon volmaken.
III. De overtuigde zondaar.
Hij wordt ontledigd van alles, waarop hij zich verhovaardigde.
1. Zijn eigen gerechtigheid is weg. Hij heeft geen roem meer op het verleden en geen zelfvertrouwen voor de toekomst. (Job 9:30, 31).
2. Zijn bekwaamheid om welbehagelijk werk te doen is weg. “Hun kracht is weg.” “Dood door de misdaden en de zonde.” (Ef. 2:1).
3. Zijn verborgen hoop, die “besloten” was, is nu geheel dood en begraven.
4. Zijn hooghartige dromen zijn weg. (Jes. 29:8).
5. Zijn wereldse genietingen, zijn stout weerstreven, zijn ongeloof, zijn grote woorden, zijn zorgeloosheid, zijn ijdel vertrouwen, het is alles verdwenen.
6. Niets blijft hem over dan de ontferming van God. (Ps. 103:13). Als de eb op het laagst is, begint de vloed weer op te komen. De verloren zoon had alles doorgebracht, eer hij tot zijn vader terugkeerde. Zondaren met ledige handen zijn welkom aan Christus volheid. Daar liet de Heere berouwt over hun smart en vertwijfeling, mogen zij wel acht geven en berouw hebben over hun zonden.
Aantekeningen.
De gemeente, die in de New Park Street kerk (3) bijeen kwam, was allerdroevigst verminderd, en vanwege de ligging van haar kerkgebouw scheen er geen ander vooruitzicht te bestaan, dan een algehele ontbinding; doch er bevonden zich enige onder hen, die nooit hadden opgehouden te bidden om een genaderijke opwekking van Boven. Al kleiner en kleiner werd de gemeente, maar zij bleven hopen. Laat het nooit worden vergeten, dat toen hun toestand op het ergst was, de Heere aan hen dacht en hun zo’n springvloed van voorspoed schonk, dat zij geen rouw, en geen twijfel meer hadden, maar wel dertig jaren van onafgebroken blijdschap en verheuging. Als de nood van de mensen op het hoogst is, is God nabij met zijn redding. Grote nood drijft uit tot aanhoudend bidden. Een mens, die ten einde raad is, is daarom nog niet aan het einde van zijn geloof.
MATTHEW HENRY.
Groot en heerlijk was het antwoord van de oude Schotse gelovige, van wie Dr. Brown ons vertelt in zijn Horce Subsecivae, toen haar leraar haar vroeg naar de grond van haar geloof. “Janet,” zei de predikant, wat zou gij wel zeggen, indien God, na alles wat Hij voor u gedaan heeft, u toch in de hel liet vallen?” “Zo als het Hem belieft,” antwoordde Janet. “Als Hij dat doet, dan verliest Hij meer dan ik” –waarmee zij bedoelde, dat Hij zijn eer zou verliezen en zijn naam ten opzichte van zijn trouw en goedheid. Daarom kan de Heere zijn volk niet verlaten in de ure van hun benauwheid. “Ieder biddend Christen zal bevinden, dat er geen Gethsemane is zonder zijn engel.” Hij brengt zijn volk in een woestijn; maar het is om tot hun hart te spreken. Hij werpt hen in een vurige oven; maar het is, opdat zij meer van zijn gezelschap zullen genieten.
T. BROOKS.
Een persoon, die niet kon zwemmen, was eens in het water gevallen. Een man, die wel zwemmen kon, sprong hem achterna om hem te redden. Maar in plaats van nu terstond de worstelende man aan te grijpen, bleef hij op een afstand van hem, totdat hij ophield te worstelen. Toen greep hij hem en trok hem naar de oever. Toen nu de mensen hem vroegen, waarom hij niet dadelijk de drenkeling had aangegrepen, antwoordde hij: “Ik kon het niet wagen om iemand te redden, zolang hij nog trachtte zich zelf te redden.” Evenzo handelt de Heere met de zondaren; zij moeten aflaten hun eigen zaligmakers te willen zijn; dan zal Hij de kracht van zijn genade in hen tentoonspreiden.
Zolang de zondaar nog een beschimmeld stuk brood heeft van zichzelf, zal hij zich met het manna van de hemel niet willen voeden. Zij zeggen, dat een half brood beter is dan in het geheel geen brood; maar dat is niet waar; want op een half brood leiden de mensen een verhongerend leven; maar als zij in het geheel geen brood hebben, dan nemen zij de toevlucht tot Jezus om het brood; dat van de hemel is neergedaald, van Hem te verkrijgen. Zolang iemand zelf nog een penning heeft zal hij heel dwaas de kwijtschelding weigeren van zijn schuld; maar volstrekte, algehele armoede drijft hem naar de ware rijkdom.
(1) Naar de Engelse overzetting.
(2) (Deut. 32:36) naar de Engelse overzetting.
(3) Spurgeons eerste kerk in Londen.