Wij kunnen van het Evangelie niets leren als wij de waarheden ervan niet voelen — geen enkele waarheid van het Evangelie wordt waarlijk gekend en werkelijk geleerd, voordat wij haar hebben getoetst, onderzocht, en beproefd, en zij haar invloed op ons heeft uitgeoefend. Ik heb eens gehoord van een natuurkenner, die zichzelf buitengewoon knap vond in de natuurlijke historie van de vogels, en toch had hij alles wat hij ervan wist door zijn studie geleerd, en zelfs nooit een vogel door de lucht zien vliegen of op zijn roest zien zitten. Hij was slechts een dwaas, hoewel hij zichzelf als buitengewoon verstandig beschouwde. Er zijn enkele mannen, die zich op een manier als hij als grote godgeleerden beschouwen, zij kunnen er zelfs prat op gaan, dat zij tot doctor in de godgeleerdheid zijn gepromoveerd, en toch, als wij tot de wortel van de zaak zouden komen en hun zouden vragen, of zij ooit iets hebben ervaren of gevoeld van de dingen, waarover zij spraken, dan zouden zij moeten zeggen: ’’Nee, ik ken deze dingen naar de letter, maar niet naar de geest; ik neem ze als een theorie, maar niet als iets wat ik mezelf bewust ben en ervaar.”
Wees ervan verzekerd: evenals de natuurkenner, die alleen de waarnemingen van anderen bestudeerde, niets wist, zo weet ook de man hoegenaamd niets, die beweert, dat hij aan godsdienst doet, maar die nooit doordrong in de diepten en de kracht van de leringen ervan, of de invloed ervan op zijn hart gewaar werd, en alle kennis, die hij voorwendt, is slechts met een laagje vernis bedekte onkunde. Er zijn enkele wetenschappen, die uit het hoofd geleerd kunnen worden, maar de kennis van de gekruisigde Christus kan alleen met het hart worden geleerd. Niemand kan de grootte van de zonde kennen, alvorens hij die zelf gevoeld heeft, want er is geen meetlat voor de zonde behalve de veroordeling ervan in ons eigen geweten, wanneer de Wet van God tot ons spreekt met een verschrikking, die men kan voelen.
Sommige mensen verbeelden zich, dat het Evangelie op de een of andere manier werd verzonnen, om de strengheid van God jegens de zonde te verzachten. Ach, welk een verkeerde idee! Er is nergens een strengere veroordeling van de zonde dan in het Evangelie. ”Het bloed van Jezus Christus Zijn Zoon reinigt ons van alle zonde.” Daar ligt de zwarte vlek, en hier staat de Heere Jezus Christus. Wat zal Hij ermee doen? Zal hij er naar toe gaan, ertegen spreken, en zeggen: ”Dit is geen groot kwaad, het is maar een kleine zwarte vlek?” O nee. Hij kijkt ernaar en Hij zegt: ”Dit is verschrikkelijk zwart, een duisternis, die men kan voelen; dit is een buitengewoon groot kwaad.” Zal Hij het daarna verbergen? Zal Hij een mantel van verontschuldiging weven, en die om de ongerechtigheid heen wikkelen? Ach nee, welke bedekking er ook geweest mag zijn, Hij tilt ze eraf, en Hij verklaart, dat de Geest der waarheid, wanneer Hij is gekomen, de wereld zal overtuigen van zonde, en het geweten van de zondaar zal blootleggen, en de wond grondig zal onderzoeken. Wat zal Hij daarna doen? Hij zal iets doen, dat veel beter is, dan het te verontschuldigen, of te doen alsof Hij er op enige manier licht over zal spreken. Hij zal alles uitwissen, het volkomen verwijderen door de macht en de verdienstelijke kracht van zijn eigen bloed.
Het Evangelie biedt op geen enkele wijze de mens ook maar enige hoop, dat de aanspraken van de Wet op de een of andere manier teruggenomen zullen worden. Sommigen verbeelden zich, dat God onder de oude bedeling aan de mens zware eisen stelde — dat Hij de mens zware lasten oplegde, die met smart gedragen moesten worden — en zij nemen aan, dat Christus in de wereld gekomen is om een lichtere Wet op de schouders van de mensen te leggen, iets waaraan zij gemakkelijker zouden gehoorzamen — een Wet, die zij beter kunnen onderhouden, en die hen niet, als zij haar overtreden, met zulke vreselijke bedreigingen zou overvallen. Ach, zo is het niet. Het Evangelie is niet in de wereld gekomen om de Wet te verzachten. ’’Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch één tittel van de Wet voorbijgaan.” Wat God tot de zondaar heeft gezegd in de Wet, dat zegt Hij ook tot de zondaar in het Evangelie.
Als Hij verklaart, dat ”de ziel, die zondigt, zal sterven,”, dan is het getuigenis van het Evangelie niet in strijd met het getuigenis van de Wet. Als Hij verklaart, dat eenieder, die de heilige Wet overtreedt, zeker gestraft zal worden, dan eist ook het Evangelie bloed om bloed, oog om oog, tand om tand, en het doet geen jota of tittel af van zijn eisen, maar het is even streng en even vreselijk als de Wet zelf. Antwoordt ge hierop, dat Christus de Wet toch zeker wel heeft verzacht? Mijn antwoord is, dat ge dan de opdracht van Christus niet kent. Zij is niet het verzachten van de Wet. Zij is als het ware het scherpen van de snede van het vreselijk zwaard der goddelijke gerechtigheid, om het veel scherper te maken dan het tevoren scheen te zijn. Christus heeft de oven niet uitgedoofd, het schijnt eerder, dat Hij hem zevenmaal heter maakt. Voordat Christus kwam, scheen de zonde mij slechts een kleinigheid te zijn, maar toen Hij kwam, werd de zonde bovenmatig zondig, en al haar vreselijke verfoeilijkheid begon aan het licht te komen.
’’Maar,” zegt iemand, ”het Evangelie neemt toch wel tot op zekere hoogte de grootte van onze zonde weg? Verzacht het niet de straf op de zonde?” Ach nee! Mozes zegt: ”De ziel die zondigt, die zal sterven,” en zijn prediking is vreselijk en verschrikkelijk. Daar zit hij dan. En nu komt Jezus Christus, de Man met een liefdevol gelaat. Wat zegt Hij over de straf op de zonde? Onze Heere Jezus Christus was één en al liefde, maar Hij was ook één en al oprechtheid. ’’Nooit heeft een mens alzó gesproken gelijk deze mens,” toen Hij kwam spreken over de straf van de verlorenen. Welke andere profeet gebruikte zulke vreselijke uitdrukkingen als deze: ”Hij zal het kaf met onuitblusselijk vuur verbranden” — ’’Dezen zullen gaan in de eeuwige pijn”, of deze: ’’Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.” Zet u aan de voeten van Jezus, wanneer Hij tot u spreekt over de straf op de zonde en over het gevolg van de ongerechtigheid, dan siddert u misschien veel meer dan u gedaan zou hebben, als Mozes de prediker was geweest, en als de Sinaï op de achtergrond had gelegen bij het beëindigen van de prediking. Nee, het Evangelie van Christus helpt ons in geen enkel opzicht om de zonde te verkleinen. De verkondiging van Christus is dezelfde als de uitspraak van Ezechiël weleer: ”De ongerechtigheid van het huis Israël en Juda is uitermate groot.”
Onze zonden zijn groot, elke zonde is groot, maar er zijn er, die naar ons begrip groter schijnen dan andere. Er zijn misdaden, die men met goed fatsoen niet noemen kan. Ik zou ver kunnen gaan in het beschrijven van de ontaarding van de menselijke natuur en de zonde, die zij heeft uitgevonden. Het is verbazend, hoe de vindingrijkheid van de mens zichzelf schijnt te hebben uitgeput in het verzinnen van nieuwe misdaden. Bestaat er beslist geen mogelijkheid om een nieuwe zonde te verzinnen? Maar als zij bestaat, dan zal de mens haar verzinnen, want de mens schijnt buitengewoon slim en zeer wijs te zijn in het ontdekken van middelen om zichzelf te gronde te richten en in het streven om zijn Maker te krenken. Maar er zijn enkele zonden, die van een duivelse -omvang van ontaarde vindingrijkheid blijk geven — enkele zonden, waarover men zich zou schamen als men erover zou spreken, en waarover te denken schandelijk zou zijn. Maar ”het bloed van Jezus Christus reinigt ons van alle zonde.” Er zijn misschien enkele zonden, waarover een mens niet kan spreken, maar er is geen enkele zonde, die het bloed van Christus niet kan afwassen: Godslastering, hoe goddeloos ook; lusten, hoe beestachtig ook; hebzucht, hoever zij ook kan gegaan zijn in diefstal en roof; overtreding van Gods geboden, hoe buitensporig ook; — zij kunnen alle vergeven worden en afgewassen door het bloed van Jezus Christus.
Op de gehele lange lijst van menselijke zonden, ofschoon die zo lang is als de tijd, staat maar één zonde, die onvergefelijk is, en die een zondaar niet heeft bedreven, als hij in zich het verlangen voelt naar genade. Want als die zonde bedreven is, dan wordt de ziel verhard, dood, en dichtgeschroeid, en zij verlangt er later nooit meer naar om vrede te vinden met God. Daarom betuig ik u, o sidderende zondaar, hoe groot ook uw ongerechtigheid mag zijn, welke zonde u misschien hebt bedreven van die gehele schuldenlijst, hoever u ook al uw mede-schepselen wellicht hebt overtroffen, ofschoon u ook de Paulussen en Magdalena’s en elk van de slechtste schuldigen in de duistere wedloop van de zonde voorbij gestreefd bent, toch kan het bloed van Christus ook nu nog uw zonde afwassen. Let wel! Ik spreek niet luchtig over uw zonde, zij is buitengewoon groot; maar ik spreek nog altijd met meer trots over het bloed van Christus. Hoe groot uw zonden ook zijn, het bloed van Christus is nog machtiger. Uw zonden zijn als hoge bergen, maar het bloed van Christus is als de zondvloed van Noach. Dat bloed zal twintig ellen hoger stijgen, en de toppen van de bergen van uw zonde zullen erdoor bedekt worden.
Wat ik ook niet moge zijn, één ding weet ik, dat ik een zondaar ben, schuldig, bewust schuldig, en dikwijls ellendig vanwege die schuld. Welnu dan, de Schrift zegt: ”Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken.” “Wanneer uw geloofsoog duister is, vertrouw op Jezus, hoe ’t ook ga; Buig aan Zijn voetbank dus de knie, de God van Israël zal uw vrede zijn.” Laat ik al mijn vertrouwen stellen op het bloedig offer, dat Hij voor mij heeft gebracht. Ik zal niet vertrouwen op mijn gebeden, mijn werken, mijn gevoelens, mijn tranen, mijn prediking, mijn gedachten, mijn Bijbellezen, op niets van dat alles. Ik verlang goede werken te doen, en toch zal ik op mijn goede werken geen schijn van vertrouwen stellen.
”Ik breng niets in mijn handen mee,
ik klem mij vast slechts aan uw kruis.”
En als er in Christus enige kracht is om zalig te maken, dan word ik zalig; als er een eeuwige arm wordt uitgestrekt door Christus, en als de Zaligmaker, die daar hing ”God was, boven allen te prijzen in eeuwigheid,” en als zijn bloed nog steeds wordt getoond voor de troon van God als het offer voor de zonde, dan kan ik alléén verloren gaan als de troon van God zou breken en de pijlers van Gods gerechtigheid verpulverd zouden worden.