Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. Psalm 32:1
De mensen hebben hun eigen ideeën over zaligheid. Deze ideeën staan vaak haaks op de uitspraken van Jezus in Zijn Bergrede. Zij menen dat zij gelukkig zijn die een goede gezondheid genieten, die rijk zijn, die met roem beladen worden, zij die heersen en macht uitoefenen – kortom, mensen die zich in de ogen van hun medemensen onderscheiden hebben. Maar nergens in Gods Woord vind ik dat zulke mensen zalig gesproken worden, maar ik merk wel op dat vaak nederige zielen, die eerder beklaagd dan benijd worden, geluk gewenst wordt met de zegeningen die zij zullen beërven en die zij spoedig zullen genieten. Voor de boetvaardige is er geen stem zo aangenaam als die van de vergeving. God Die niet liegen kan – God Die Zich niet vergissen kan – zegt ons wat het betekent zalig gesproken te worden. Hij verklaart hier: Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is.’ Dit is Gods uitspraak die niet voor discussie vatbaar is. Vergeven zonde is beter dan vergaarde rijkdom. De vergeving der zonden is verre te verkiezen boven alle pracht en praal van wereldse rijkdom. De voldoening van menselijke hartstochten en aardse verlangens is slechts schijn – een schaduw en een illusie. Maar de zaligheid van de rechtvaardigmaking, de zaligheid van de man die God gerechtigheid toerekent, is wezenlijk en waarachtig.