De ongerechtigheid van het huis van Israël en Juda is zeer groot. Ezechiël 9:9 Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. 1 Joh. 1:7
We hebben vanmorgen twee teksten, waarin het gaat over het kwaad en het geneesmiddel ertegen. ‘De ongerechtigheid van het huis van Israël en Juda is zeer groot’ en ‘Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.’ We kunnen niets van het Evangelie leren behalve dan door de waarheden ervan te voelen. Geen enkele waarheid van het Evangelie wordt ooit werkelijk gekend en echt geleerd, totdat we die getest en beproefd hebben en deze zijn kracht over ons uitgeoefend heeft. Ik heb gehoord van een natuurkundige die zichzelf buitengewoon wijs vond wat betreft de natuurgeschiedenis van vogels, en toch had hij alles wat hij wist in zijn studeerkamer geleerd en had hij nooit zoiets als een vogel gezien, of het nu vliegend door de lucht was of zittend op zijn stok. Hij was slechts een dwaas, hoewel hij zichzelf uitzonderlijk wijs vond.
En er zijn sommige mensen, die graag van zichzelf denken dat zij grote theologen zijn; zij beelden zich zelfs in dat zij een doctorsgraad in de godgeleerdheid kunnen halen. En toch, als we bij de wortel van de zaak zouden komen en hun vroegen of zij ooit iets zagen of voelden van deze dingen waarover zij spraken, dan zouden ze moeten zeggen: ‘Nee, ik weet deze dingen naar de letter, maar niet naar de geest. Ik beschouw ze als een theoretische zaak, maar niet als dingen van mijn geweten en ervaring.’ Wees er zeker van dat zoals de natuurkundige die slechts studie maakte van de observaties van een ander niets wist, zo ook de man die slechts godsdienst voorwendt maar die nooit is doorgedrongen tot de diepten en de kracht van de leerstellingen ervan of de invloed ervan op zijn hart gevoeld heeft, er hoegenaamd niets van af weet. Alles wat hij ervan meent te weten, is slechts schoonschijnende onwetendheid.
Er zijn wetenschappen die met het hoofd geleerd kunnen worden, maar de wetenschap van de gekruiste Christus kan alleen geleerd worden met het hart. Ik begin mijn preek met dit punt omdat ik denk dat het voordat we klaar zijn ons met kracht op het hart gebonden zal worden, als de twee waarheden die ik wil overwegen deze morgen ons krachtig voorgehouden worden. De eerste waarheid is de grootte van onze zonden. Niemand kan de grootte van de zonden weten totdat hij die gevoeld heeft, want er is geen maatstaf voor de zonde, uitgezonderd zijn vervloeking in ons geweten als de wet van God tot ons komt met een verschrikking die gevoeld kan worden. En wat betreft de rijkdom van het bloed van Christus en zijn vermogen om ons te wassen, ook daarvan zullen we niets weten totdat we zelf gewassen zijn en voor onszelf het bewijs hebben dat het bloed van Jezus Christus de Zoon van God ons daadwerkelijk gereinigd heeft van alle zonde.
I. Ik zal dan beginnen met de eerste leerstelling, zoals die naar voren komt in het negende hoofdstuk van Ezechiël, het negende vers: ‘De ongerechtigheid van het huis van Israël en Juda is zeer groot.’ Er zijn twee grote lessen die ieder mens moet leren, en wel bij ervaring, voordat hij een christen kan zijn. Eerst moet hij leren dat de zonde iets buitengewoon groots en kwaads is; en hij moet ook leren dat het bloed van Christus een uitzonderlijk kostbaar iets is, en dat het hen ten volle kan zalig maken die er gebruik van maken. De eerstgenoemde les hebben we voor ons. Ach, moge de Heere deze door Zijn oneindige Geest en door Zijn grote wijsheid leren aan sommigen van ons die hem nooit gekend hebben!
Sommige mensen denken dat het Evangelie bedoeld is om op de een of andere manier de wraak van God jegens de zonden te verzachten. Ach, wat een vergissing! Nergens wordt de zonde zwaarder veroordeeld dan in het Evangelie. U moet naar de Sinaï gaan, en u zult daar zijn donders horen rollen; u zult daar de flitsen van zijn verschrikkelijke bliksemstralen zien, tot u zoals Mozes bovenmate zult vrezen en beven en ervandaan komen met de belijdenis dat de zonde een vreselijk iets is, want anders zou de heilige God nooit op de berg Paran gekomen zijn met al die verschrikkingen om hem heen.
Maar daarna zult u naar Golgotha gaan; daar zult u geen bliksemstralen zien en u zult geen donderslagen horen, maar in plaats daarvan zult u het gekreun van een stervende God horen en u zult de kronkelingen en de strijd gadeslaan van Hem ‘Die alles droeg wat de mensgeworden God kon dragen, zodat het Hem al Zijn kracht kostte.’ En dan zult u zeggen: ‘Nu dan, hoewel ik nooit vrees of beef, toch weet ik wat een uitzonderlijk groot kwaad de zonde moet zijn, aangezien er zulk een offer voor nodig was om er verzoening voor te doen.’ O zondaars, als u tot het Evangelie komt in de veronderstelling dat u er een verontschuldiging voor de zonde zult vinden, dan hebt u zich inderdaad vergist. Mozes belaadt u met zonde en vertelt u dat u geen enkel excuus hebt; maar wat betreft het Evangelie, het neemt iedere zweem van een bedekking van u weg. Het laat u zonder een dekmantel voor uw zonde. Het vertelt u dat u moedwillig gezondigd hebt tegen de allerhoogste God, dat u geen verontschuldiging hebt die u mogelijk zou kunnen maken voor al de ongerechtigheden die u tegen Hem begaan hebt.
En voor zover u op enige manier de zonde goed wilt praten en uzelf vertellen dat u een zwak schepsel bent en het daarom niet kan helpen dat u zondigt, dan beschuldigt het u van de absolute zwakheid van uw natuur en maakt het deze zelf de meest vloekwaardige zonde van allemaal. Als u verontschuldigingen nastreeft kunt u zelfs beter in het gelaat van Mozes kijken terwijl dat bekleed is met al de majesteit van de verschrikkingen van de wet, dan in het aangezicht van het Evangelie, want dat is veruit verschrikkelijker voor hem die ernaar streeft zijn zonden te verbergen.
Ook geeft het Evangelie op geen enkele wijze hoop dat de aanspraken van de wet op de een of andere manier losgelaten worden. Sommigen beelden zich in dat God onder de oude bedeling grote dingen van de mens vroeg, dat Hij lasten op de mens legde die zwaar waren om te dragen, en zij veronderstellen dat Christus in de wereld kwam om een lichtere last op de schouders van de mensen te leggen. Iets dat voor hen makkelijker zou zijn om te gehoorzamen, een wet die zij makkelijker kunnen houden, of die, als ze hem zouden breken, niet met zulke verschrikkelijke bedreigingen op hen zou komen.
Zo is het dus niet. Het Evangelie kwam niet in de wereld om de wet te verzachten. ‘Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch één tittel van de wet voorbijgaan.’ Wat God gezegd heeft tot de zondaar in de wet zegt Hij ook tot de zondaar in het Evangelie. Als Hij verklaart dat ‘de ziel die zondigt zal sterven’, dan is het getuigenis van het Evangelie niet tegengesteld aan het getuigenis van de wet. Als Hij verklaart dat wie dan ook de heilige wet breekt zeer zeker gestraft zal worden, dan vraagt ook het Evangelie bloed voor bloed en oog voor oog en tand voor tand en verzacht het geen enkele jota of tittel van zijn eisen, maar is even streng en even verschrikkelijk als de wet zelf.
Antwoordt u hierop dat Christus zeker de wet verzacht heeft? Dan zeg ik dat U niet begrijpt waartoe Christus gezonden is. Wat heeft Hij zelf gezegd? De Heere heeft gezegd in de wet: ‘Gij zult geen overspel doen.’ Heeft Christus de wet verzacht? Nee, want Hij zegt:
‘Ik zeg u, dat zo wie een vrouw aanziet, om haar te begeren, die heeft reeds overspel in zijn hart met haar gedaan.’ Dat is niet het verzachten van de wet. Het is als het ware het aanscherpen van de snede van het verschrikkelijke zwaard van de goddelijke gerechtigheid om het veel scherper te maken dan het voor die tijd scheen te zijn. Christus heeft de oven niet uitgeblust; Hij scheen hem zelfs zeven maal heter te maken. Voor de komst van Christus scheen de zonde me slechts gering toe; maar toen Hij kwam werd de zonde uitzonderlijk zondig, en al zijn afzichtelijke gruwelijkheid kwam aan het licht.
Maar, zal iemand zeggen, zeker zal het Evangelie in zekere mate de grootheid van de zonde verminderen. Verzacht het niet de straf van de zonde? Ach nee. U zult een beroep doen op Mozes; laat hem de preekstoel beklimmen en tot u preken. Hij zegt: ‘De ziel die zondigt zal sterven’ en zijn prediking is angstaanjagend en verschrikkelijk. Hij stopt ermee en nu komt Jezus Christus, de man met een liefhebbende aanblik. Wat zegt Hij over de straf van de zonde? Ach vrienden, er was nooit zo’n prediker over het hellevuur als Christus was. Onze Heere Jezus Christus was enkel liefde, maar Hij was ook enkel rechtschapenheid. ‘Nooit sprak iemand als Hij’, als Hij sprak over de straf van de verlorenen. Welke andere profeet heeft zulke vreselijke uitlatingen gedaan als deze: ‘Hij zal het kaf met onuitblusselijk vuur verbranden’, of: ‘Deze zullen gaan in de eeuwige pijn’, of deze: ‘Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.’
Sta aan de voeten van Jezus als Hij tot u spreekt over de straf van de zonde en de gevolgen van de zonde en u zult daar veel meer sidderen dan u zou doen als Mozes de prediker was en als Sinaï de achtergrond was om deze preek te bevestigen. Nu dan broeders, het Evangelie van Christus helpt er hoe dan ook op geen enkele manier aan mee om de zonden te verkleinen. Christus’ verkondiging door middel van Zijn prediker is vandaag de dag dezelfde als wat Ezechiël ooit zei: ‘De ongerechtigheid van het huis van Israël en Juda is zeer groot.’
Laat ons nu proberen met hart en geweten deze dingen een ogenblik te overwegen. Mijn broeders, er zijn hier sommige mensen die deze waarheid nooit hebben gevoeld. Velen van u zijn er die zich hier beledigd van afkeren. U zult naar huis gaan en mij voorstellen als iemand die graag uitweidt over bepaalde duistere en schrikwekkende dingen waarvan ik veronderstel dat ze op waarheid berusten. U zegt bij uzelf: ‘Ik kan en ik wil dat leerstuk over de zonde niet aanvaarden. Ik weet wel dat ik een broos, zwak schepsel ben, ik wil toegeven dat ik veel fouten gemaakt heb ui mijn leven, maar mijn natuur is nu eenmaal zo en daarom kon ik het niet helpen. Ik ga niet voor de preekstoel aangeklaagd worden en veroordeeld als de grootste misdadiger. Ik ben dan misschien een zondaar, ik belijd dat ik dat ben met de rest van de mensheid – maar dat mijn zonden in enig opzicht zo groot zijn als die man probeert te beschrijven, dat geloof ik niet. Die leer verwerp ik.’
En denkt u mijn vriend dat ik verbaasd ben als u zo doet? Ik weet wie u bent. Het komt omdat de genade van God nooit uw ziel aangeraakt heeft. Daarom zegt u dit. En hier komt het bewijs van de leerstelling waarmee ik begonnen ben. U kent deze waarheid niet omdat u die nooit gevoeld hebt, maar als u haar gevoeld had zoals elk werkelijk wedergeboren kind van God haar heeft gevoeld, dan zou u zeggen: ‘De mens kan zijn verschrikkingen niet beschrijven zoals ze zijn, ze moeten eerst gevoeld worden voordat hij ze kan kennen en als ze gevoeld worden kan het niet volledig uitgedrukt worden hoe vreselijk zij zijn.’
Maar kom, laat me enige ogenblikken met u handelen. U zonde is groot, hoewel u denkt dat hij klein is. Bedenk, broeder, dat ik er niet op uit ben om te zeggen dat uw zonde groter is dan de mijne. Ik spreek tot u en ik spreek ook tot mezelf; uw zonde is groot. Volg me in deze weinige gedachten, en misschien zult u het beter begrijpen. Wat een grote zaak is één zonde, wanneer volgens het woord van God éénzonde voldoende is om de ziel te verdoemen. Herinnert u zich dat één zonde het ganse menselijke ras vernietigde. Adam nam slechts van de verboden vrucht, en die ene zonde vernietigde de hof van Eden en maakte ieder van ons onderworpen aan de vloek en zorgde ervoor dat de aarde zelfs tot vandaag toe doornen en distels voortbracht.
Maar mag het gezegd worden dat één zonde de ziel kon vernietigen? Is het mogelijk dat één enkele zonde de poorten van de hel kon openen en ze dan voor eeuwig achter de schuldige ziel kon sluiten en dat God Zijn genade zou weigeren en die ziel voor eeuwig zou verbannen van de tegenwoordigheid van Zijn aangezicht? Ja, als ik mijn Bijbel geloof, dan moet ik dat geloven. O, wat een grote zaak moeten mijn zonden zijn als dit het vreselijke gevolg is van één overtreding. De zonde kan niet de kleinigheid zijn die mijn trots mij heeft voorgespiegeld. Hij moet iets vreselijks zijn, als slechts één zonde mijn ziel voor eeuwig te gronde zou kunnen richten. Denk er verder een ogenblik aan, mijn vriend, welk een ondoordachte en brutale zaak de zonde is. Zie en aanschouw dat er één God is Die alles in allen vervult, en Hij is de oneindige Schepper. Hij maakt mij en ik ben niets meer in Zijn ogen dan een bezielde korrel stof. En ik, die bezielde korrel stof, met een begrensd, kortstondig bestaan, heb de brutaliteit en onvoorzichtigheid om mijn wil tegenover de Zijn te stellen. Ik durf de oorlog te verklaren aan de Oneindige Majesteit van de hemel! Het is dermate vrijpostig en op een helse manier vol trots, dat men zich er niet over hoeft te verbazen dat zelfs een kleine zonde in de ogen van de mens inderdaad groot zou schijnen als die door het geweten gezien wordt in hemels licht.
Maar denk er opnieuw eens aan hoe groot uw zonden en de mijne blijken te zijn als we slechts denken aan de ondankbaarheid die hem kenmerkt. De Heere onze God heeft ons gevoed vanaf onze jeugd tot op deze dag. Hij heeft de adem in onze neusgaten gegeven en heeft onze ziel in leven gehouden. Hij heeft de aarde met genadegaven bekleed en Hij heeft ons gegeven door deze mooie velden te wandelen. Hij heeft ons brood gegeven om te eten en kleding om aan te trekken en zulke kostbare genadegaven dat ze niet naar waarde geschat kunnen worden totdat we ze moeten missen. En toch hebben u en ik er in volhard al Zijn wetten moedwillig en dwaas te breken. We zijn doorgegaan met tegen Zijn wil te leven. We hoefden maar te weten dat iets Gods wil is en wij zijn er direct tegen ingegaan. O, als wij onze geheime zonden zien in het licht van Zijn genade, als onze misdaden gezien worden in het licht van Zijn gunst, dan moet ieder van ons zeggen dat onze zonden inderdaad zeer groot zijn.
Merk op dat ik me niet enkel en alleen richt tot degenen die door het Woord zelf vanwege grote zonden worden veroordeeld. We aarzelen natuurlijk geen ogenblik om de dronkaard, de bordeelbezoeker, de echtbreker en de dief grote zondaren te noemen. We zullen niet nalaten te zeggen dat hun ongerechtigheid uitzonderlijk groot is, want deze overschrijdt zelfs de grenzen van het normale fatsoen en de wetten van onze burgerlijke regering. Maar vandaag spreek ik tot u, die altijd zeer fatsoenlijk bent geweest. Tot u, wiens uitwendige gedrag geheel is zoals men zou wensen, tot u die de sabbat in ere hebt gehouden en tot u die regelmatig Gods huis bezocht hebt en uitwendig aanbeden hebt.
Uw en mijn zonden zijn zeer groot. Voor het uitwendige oog schijnen ze slechts gering, maar als we in het binnenste ervan zouden graven en hun ongerechtigheid zien, hun afschuwelijke zwartheid, dan moeten we ervan zeggen dat ze zeer groot zijn.
En ik herhaal het nogmaals dat dit een leerstuk is dat niemand recht kan kennen en beamen totdat hij het gevoeld heeft. Mijne hoorders, hebt u ooit gevoeld dat het leerstuk dat mijn zonde zeer groot is, op waarheid berust? Ziekte is iets vreselijks, met name als deze met pijn gepaard gaat, als het arme lichaam tot het uiterste gekweld wordt, zodat onze geest in ons bezwijkt en we opgedroogd zijn als een potscherf. Maar vanmorgen getuig ik hier dat ziekte, hoe kwellend ook, niets is vergeleken bij de ontdekking van het kwaad van de zonde. Ik zou liever zeven jaar doorbrengen met de meest vermoeiende pijn en de meest kwijnende ziekte, dan dat ik ooit weer de afschuwelijke ontdekking van de verschrikkingen van de zonde moest meemaken.
Er zullen er sommige van u zijn die begrijpen wat ik bedoel; want u hebt hetzelfde gevoeld broeders. Eens speelde u met uw begeerten en liefkoosde u uw zonden en het behaagde God om uw ogen te openen om te zien dat zonde bovenmate zondig is. U herinnert zich de verschrikking van die toestand, dat het scheen alsof alle afschuwelijke dingen zich opeenhoop- ten tot één ontzettend en angstaanjagend schouwspel. U had van tevoren uw ongerechtigheden liefgehad, maar nu kreeg u er een afkeer van en ook een afkeer van u zelf. Van tevoren had u gedacht dat uw misdaden gemakkelijk uitgewist konden worden. U beschouwde ze als zaken die gemakkelijk konden worden weggewassen door bekering of konden worden uitgeboet door een levensverbetering. Maar nu scheen de zonde iets beangstigends, evenals het feit dat u al deze ongerechtigheid had bedreven.
Het leven scheen u een vloek toe en de dood zou de grootste zegen voor u zijn geweest – als er maar niet die akelige toestand na de dood zou zijn en als u had kunnen ontsnappen aan de banden in uw geweten die u voortdurend bleven slaan met vurige zweepslagen.
Sommigen van u hebben hier misschien maar iets van meegemaakt. Het behaagde God in Zijn genade om u binnen een paar uur verlossing te geven, maar u moet bekennen dat dit uren waren waarin jaren van ellende samengeperst schenen. Het was mijn droevig lot gedurende drie of vier jaar om de grootheid van mijn zonden te voelen zonder een ontdekking van de grootheid van Gods genade.
Ik moest mijn weg gaan door deze wereld met meer dan een wereld op mijn schouders en een kwelling doorstaan die zo ver boven andere kwellingen uitsteeg als een berg uitsteekt boven een molshop. Tot op de dag van vandaag vraag ik me vaak af hoe het kwam dat mijn hand ervan weerhouden werd om mijn eigen lichaam in stukken te scheuren vanwege de verschrikkelijke kwelling die ik voelde toen ik de grootte van mijn misdaden ontdekte. En toch was ik geen groter zondaar geweest dan iemand van u die hier tegenwoordig is wat betreft openlijke en publieke zonden, maar er werden boezemzonden blootgelegd, zonden in mijn taalgebruik werden ontdekt en toen wist ik – en ach dat ik nooit opnieuw op zulk een ontzettende school deze vreselijke les moet leren -: ‘De ongerechtigheid van Juda en van Israël is zeer groot.’ Dit is het eerste deel van de verhandeling.
II. ‘Wel’, roept iemand uit, terwijl hij zich afwendt, ‘daar ligt weinig troost in. Het is genoeg om iemand tot wanhoop te drijven, als hij al niet krankzinnig wordt.’ Ach vriend! Dat is nu juist de opzet van de tekst. Als ik het genoegen mag hebben u tot wanhoop te brengen, voor zover het een wanhoop aan uw eigengerechtigheid en het zelf redden van uw ziel betreft, dan ben ik driewerf gelukkig.
We keren ons daarom van die vreselijke tekst naar de tweede, die te vinden is 1 Johannes 1:7. ‘Het bloed van Jezus Christus Zijn Zoon reinigt ons van alle zonde.’ Daar ligt de duisternis schuld en hier staat de Heere Jezus Christus. Wat zal Hij ermee doen? Zal Hij erheen gaan en zeggen; ‘Dit is geen groot kwaad, de schuld is slechts een kleinigheid?’ O nee. Hij kijkt ernaar en zegt: ‘Dit is een vreselijke duisternis, duisternis die gevoeld kan worden; dit is een uitzonderlijk groot kwaad.’
Zal Hij die schuld dan bedekken? Zal Hij een mantel van excuses weven en die hullen om de ongerechtigheid? Ach nee. Welke bedekking er ook maar was, die neemt Hij weg en Hij verkondigt dat als de Geest der waarheid gekomen is, Hij de wereld overtuigen zal van zonde. Hij zal het geweten van de zondaar blootleggen en de wond tot op de bodem onderzoeken. Wat zal Hij dan doen? Hij zal iets veel beters doen dan verontschuldigen maken of er op wat voor manier dan ook vergoelijkend over te spreken. Hij zal de schuld geheel wegwassen, geheel verwijderen door de kracht en de verdienende waarde van Zijn eigen bloed, dat volkomen kan zalig maken. Het Evangelie bestaat er niet in dat het de zonde van de mens gering laat schijnen. Christenen krijgen geen vrede doordat hun zonden krimpen of kleiner worden, totdat ze wat hen betreft gering schijnen te zijn. Maar integendeel; ze zien in de eerste plaats dat hun zonden groter worden en daarna verkrijgen ze vrede door te zien dat hun zonden volledig weggedaan worden, zover als het oosten verwijderd is van het westen.
Welnu, terwijl we de opmerkingen die ik over de eerste tekst maakte in gedachten houden, vraag ik enige ogenblikken uw aandacht voor de grootheid en de schoonheid van de tweede. Merk hier op: ‘Het bloed van Jezus Christus Zijn Zoon reinigt ons van alle zonden.’ Blijf een ogenblik stilstaan bij het woord ‘alle’. Onze zonden zijn groot. Iedere zonde is groot, maar er zijn sommige zonden die in onze waarneming groter schijnen te zijn dan andere. Er zijn misdaden die je fatsoenshalve niet kunt noemen. Ik zou deze morgen ver kunnen gaan in het beschrijven van de verwording van de menselijke natuur in de zonden die deze heeft uitgedacht. Het is verbazend hoe het vernuft van de mensen zich heeft uitgeput in het vinden van nieuwe misdaden. Ongetwijfeld is het niet mogelijk een nieuwe zonde uit te denken. Maar als die mogelijkheid er zou zijn, zouden mensen hem algauw vinden, want de mensen blijken uitzonderlijk bedreven en vol wijsheid in het ontdekken van middelen om zichzelf te verwoesten en zich in te spannen om hun Maker te beledigen.
Maar er zijn sommige zonden die een duivelse omvang van gedegradeerd vernuft vertonen, zonden waarvoor geldt dat het zondig is om erover te spreken en schandelijk om erover te denken.
Merk hier echter op: ‘Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden.’ Er kunnen sommige zonden zijn waarover een mens niet kan spreken, maar er is geen zonde die het bloed van Christus niet weg kan wassen. Godslastering, hoe ontheiligend ook, wellust, hoe beestachtig ook, hebzucht, hoezeer deze ook mag leiden tot diefstal en plundering, het breken van Gods geboden, hoezeer het ook losbandigheid heeft voortgebracht – al deze dingen kunnen vergeven en weggewassen worden door het bloed van Jezus Christus. In heel de lange lijst van menselijke zonden, hoewel die zo lang mag zijn als de tijd duurt, staat er maar één zonde die onvergeeflijk is. Die ene zonde heeft niet één zondaar bedreven die in zichzelf een begeerte naar genade gevoelt, want als die zonde eenmaal bedreven is wordt de ziel verhard, dood en dichtgeschroeid en verlangt er daarna nooit meer naar om vrede met God te vinden.
Ik verkondig u daarom, o sidderende zondaar, dat hoe groot uw ongerechtigheid ooit mag zijn, welke zonde u ook bedreven mag hebben in heel de lijst van misdaden, hoever u ooit uw medemensen hebt overtroffen, hoewel u misschien Paulus en Maria Magdalena en ieder van de meest gruwelijke schuldigen te boven bent gegaan in de zwarte wedloop van de zonden, dat toch het bloed van Christus in staat is om uw zonden weg te wassen. Let op! Ik spreek niet licht over de zonde, die is uitzonderlijk groot; maar ik spreek nog meer verheven over het bloed van Christus. Groot zijn uw zonden, het bloed van Christus is toch nog groter. Uw zonden zijn als grote bergen, maar het bloed van Christus is als de vloed van Noach; twintig ellen opwaarts zal dit bloed de overhand hebben en de top van de bergen van uw zonden zal bedekt worden.
Neem het woord ‘al’ eens in een andere betekenis, zodat het niet alleen verwijst naar alle soorten van zonde, maar naar de grote opeengehoopte massa van zonden. Kom eens hier zondaar, u daar met dat grijze hoofd. Hoe moeten we in uw geval dit woordje alleopvatten? Herinner u eens de enorme zondelast van uw jeugd. Deze zonden zijn nog steeds in uw gedachten en uw wankelende knieën getuigen soms tegen de ongerechtigheden van uw vroege jeugd. Maar Christus kan al deze zonden wegnemen. Breng nu eens in uw gedachten de zonden van uw rijpere mannelijkheid, uw misdaden in het gezin, uw nalatigheden in het zakendoen, al de vergissingen en al de fouten die u bedreven hebt in de gedachten van uw hart. Breng ze alle hier en voeg er dan de ongerechtigheden van uw zwakke en bevende levensjaren aan toe. Wat een hoeveelheid is dat bij elkaar! Wat een hoeveelheid zonden!
Kom hier met die bedorven massa, maar doe eerst uw neus dicht, want u kunt de stank ervan niet verdragen als u een mens bent met een levend en sprekend geweten. Zou u het kunnen verdragen om uw eigen dagboek te lezen als u daar al uw daden had opgeschreven? Nee, want al zou u het meest zuivere mensenkind zijn, dan zouden uw gedachten, als ze weergegeven konden worden, u nu, als u ze zou kunnen lezen, laten schrikken en u de vraag doen stellen of u duivels genoeg bent om zulke inbeeldingen in uw ziel gehad te hebben. Maar laat ze allemaal voor wat ze zijn en het bloed van Christus kan al deze zonden afwassen.
Ja, zelfs meer dan dat. Hoor eens, gij duizenden die deze morgen vergaderd zijn om naar het woord van God te luisteren, hoe groot is de verzameling van uw schuld? Mannen van iedere rang en stand en vrouwen van iedere leeftijd en klasse, hoeveel schuld hebt u bij elkaar? Als u ze allemaal bij elkaar zichtbaar zou kunnen maken, dan zouden ze zijn als een berg met een grondvlak zo breed als de eeuwigheid en een hoogste punt bijna zo hoog als de troon van de grote aartsengel.
Maar bedenk, het bloed van Jezus Christus Zijn Zoon reinigt van alle zonden. Laat slechts het bloed aan onze gewetens toegepast zijn, en alle schuld is weggenomen en weggeworpen voor eeuwig; alles, niets is er overgelaten, niet één enkele smet is er overgebleven, alles is net als de vijanden van Israël verdaan. Ze zijn allen verdronken in de Rode Zee, zodat er niet een van hen is overgelaten, allen weggevaagd, zodat zelfs de herinnering eraan niet overbleef. ‘Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden.’
Vervolgens moeten we in de prijs van Zijn bloed nog een aspect opmerken. Er zijn er hier sommigen onder u die zeggen: ‘Aha, dat zal dan mijn hoop zijn als ik ga sterven: dat in het laatste uur van mijn uiterste het bloed van Christus mijn zonden weg zal nemen. Het is nu mijn troost, dat het bloed van Christus de misdaden van mijn leven zal wassen en zuiveren en reinigen.’ Maar let erop dat mijn tekst dat niet zegt. Hij zegt niet:
‘Het bloed van Christus zal reinigen.’ Dat zou een waarheid zijn, maar hij zegt iets veel groters: ‘Het bloed van Jezus Christus Zijn Zoon reinigt’, reinigt nu. Is het echt mogelijk dat een mens nu vergeving heeft? Kan een prostituee nu reeds haar zonden uitgewist zien uit het boek van God? En kan ze dat weten? Kan de dief vandaag al zijn misdaden geworpen zien in ile zee en kan hij dat dan weten? Kan ik, de grootste der zondaren, deze dag gereinigd zijn van al mijn zonden en dat ook weten? Kan ik weten dat ik voor de troon van God aanvaard ben als een heilig schepsel, omdat ik gewassen ben van iedere zonde?
Ja, verkondig het over de gehele wereld, dat het bloed van Christus u niet slechts kan wassen met de dood voor ogen, maar dat het u nukan wassen. En laat het bovendien bekend zijn dat hiervan wel duizend getuigen zijn, die in deze zelfde plaats, terwijl ze van hun zitplaats opstaan, zouden kunnen zingen:
‘O, hoe zoet de stroom te zien
van het dierbare bloed van mijn Redder,
en met goddelijke zekerheid te weten,
dat Hij vrede met God voor mij heeft gemaakt.’
Wat zou u er niet voor willen geven om nu al uw zonden uitgewist te hebben? Zou u niet uzelf over willen geven om voor altijd een dienaar van God te worden, als nu uw zonden weg gewast zouden worden? Ach, zeg dan niet in uw harten: ‘Wat zal ik doen om deze genade te verkrijgen?’ Beeld u zich niet in dat er een of andere moeilijkheid op uw weg is.
Veronderstel niet dat er iets moeilijks gedaan moet worden voordat u tot Christus kunt komen om gewassen te worden. O mijn geliefden, voor de mens die zichzelf als schuldige kent is er geen enkele hinderpaal tussen hem of haar en Christus. Kom ziel, kom nu tot Hem Die gehangen heeft aan het kruis van Golgotha! Kom nu en word gewassen.
Maar wat bedoelt u met komen? Ik bedoel dit: kom en stelt uw vertrouwen op Christus en u zult gered worden. Wat wordt er bedoeld met geloven in Christus? Sommigen zeggen dat ‘geloven in Christus’ is ‘geloven dat Christus voor mij gestorven is.’ Dat is geen bevredigende definitie van geloof. Een arminiaan gelooft dat Christus voor iedereen gestorven is. Hij moet daarom noodzakelijkerwijs ook geloven dat Christus voor hem gestorven is. Zijn geloof zal hem niet redden, want hij blijft hoewel hij dat gelooft nog steeds een onbekeerd mens.
In Christus geloven is op Hem vertrouwen. De manier waarop ik in Christus geloof -en ik weet niet hoe ik het moet zeggen, behalve dan door het te zeggen hoe ik het voel- is heel eenvoudig deze: Ik weet dat er geschreven is dat ‘Jezus Christus in de wereld kwam om zondaren zalig te maken.’ Ik geloof vast en zeker dat Hij degenen die Hij kwam redden, ook zeker zal redden. De enige vraag die ik mezelf stel is: ‘Kan ik mezelf rekenen onder degenen over wie Hij verklaard heeft dat Hij is gekomen om hen te redden?’ Ben ik een zondaar? Niet iemand die dat woord op een vergoelijkende manier gebruikt, maar iemand die heel diep de gewetenspijn in mijn innerlijke zielsleven gevoel? Bevind ik me in een situatie dat ik me veroordeeld, schuldig en vervloekt gevoel? Ja, ik weet dat dit voor mij geldt. Wat ik ook eventueel niet ben, één ding weet ik: dat ik een zondaar ben, schuldig, gevoelig schuldig en dikwijls ellendig ten gevolge van die schuld.
Welnu, de Schrift zegt: ‘Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken.’
En als uw geloofsoog zwak is
Vertrouw toch op Jezus, kome wat ervan komt.
Buig dus uw knieën voor Zijn voetbank En
Israëls God zal uw vrede zijn.’
Laat mij mijn gehele vertrouwen stellen op het bloedige offer dat Hij voor mij bracht. Ik wil niet vertrouwen op mijn werken, mijn daden, mijn gevoelens, mijn wenen, mijn prediking, mijn gedachten of het lezen van mijn Bijbel. Niets van dat alles. Ik verlang ernaar goede werken te doen, en toch wil ik niet een zweem vertrouwen op mijn goede werken stellen.
‘Niets breng ik mee in mijn handen.
Ik klem me eenvoudigweg aan Uw kruis vast.’
Als er enige kracht in Christus is om te redden, dan ben ik gered. Als er door Christus een eeuwige arm is uitgestrekt en als de Zaligmaker Die daar hing God was en voor eeuwig geprezen, en als Zijn bloed nog steeds tentoongesteld is voor de troon van God als het offer voor de zonden, dan kan ik niet verloren gaan voordat Gods troon zal vallen en de pilaren van Zijn gerechtigheid ten onder zullen gaan.
Welnu zondaar, wat moet u deze morgen dan doen? Als u voelt dat uw schuld groot is, werp uzelf dan volkomen op dit bloedige offer. ‘Maar nee’, zegt iemand, ‘ik heb er niet genoeg van gevoeld.’ U gevoelens zijn niet Christus. ‘Nee, maar ik heb niet genoeg gebeden.’ Uw gebeden zijn niet Christus en uw gebeden kunnen u niet redden. ‘Nee, maar ik heb niet genoeg berouw gehad.’ Uw berouw kan u te gronde richten, als u dat in de plaats van Christus stelt.
Alles wat u hebt, ik herhaal het deze morgen, is dit: Voelt u dat u een verloren, ellendige en schuldige zondaar bent? Werp u dan heel eenvoudig op het feit dat Christus bekwaam is om zondaren te redden en rust daar. Wat? Zegt u dat u dat niet doen kunt? O, moge God u bekwaam maken, moge Hij u geloof geven om u daarop te werpen, wat er ook van komt. Ma, maar’, zegt u, ‘ik mag dat niet omdat ik zo’n zondaar ben.’ Dat mag u wel en God heeft nooit een zondaar afgewezen die redding zocht bij Jezus. Zoiets is nog nooit gebeurd, hoewel de zondaar soms dacht dat het gebeurde. Kom, de kruimeltjes liggen onder de tafel; al zou u een hond zijn, kom dan en pik ze op; het is een voorrecht dat zelfs de hond mag ontvangen. En genade die voor u groot is, is slechts een kruimel voor Hem Die deze vrijwillig geeft. Kom en neem deze genade. Christus zal u niet verwerpen.
En als u de grootste der zondaren bent die ooit leefde, vertrouw uzelf dan heel eenvoudig aan Hem toe en u kunt niet verloren gaan als God God is en Zijn Bijbel het boek van Zijn waarheid. De Heere nu moge eenieder van ons helpen om opnieuw tot Christus te gaan. Zijn naam zij de eer.
Amen.