Zo dan, broeders, wij zijn schuldenaars. Romeinen 8:12
Let erop met welke benaming Paulus de kerk in Rome aanspreekt: ‘Broeders.’ Het was het Evangelie dat hem leerde dit zo te doen. Als hij geen christen was geweest, had zijn Joodse waardigheid het hem nooit toegestaan om een Romein broeder te noemen, want een Jood trok zijn neus op voor een heiden en noemde hem hond. Maar nu is er in het hart van deze ‘Hebreeër uit de Hebreeën’ de heilige erkenning van christelijke broederschap, zonder terughoudendheid of geveinsdheid. Het Evangelie had Paulus’ hart zachter gemaakt en deed hem alle nationalistische vijandigheid vergeten, anders zou een vertegenwoordiger van het onderdrukte ras zijn verdrukker geen broeder hebben genoemd. De Romein had zijn ijzeren voet op de nek van de Jood gezet; toch sprak Paulus degenen die zijn ras onderwierpen aan als broeders.
Voor de derde keer herhaal ik dat het het Evangelie was dat in Paulus’ ziel het gevoel van broederschap plantte en iedere muur of afscheiding wegnam die hem van een van Gods uitverkorenen gescheiden hield. Hij zei: ‘Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen, en huisgenoten Gods.’ Hij verkondigde de leer van het ‘ene bloed’ en verheugde zich over het feit van ‘één huisgezin’ in Christus. Hij voelde zich verwant met ieder lid van het door Christus’ bloed gekochte geslacht en had hen allen lief. Velen van degenen die hij aansprak had hij nooit gezien; toch kende hij hen, in de Geest, als mensen die deel hadden aan één heerlijke en gezegende hoop, en daarom noemde hij hen ‘broeders.’
Vrienden, de genade van God heeft een samenbindende kracht die nauwelijks kan worden overschat. Hij brengt eenheid in een ontwrichte maatschappij, verstevigt de banden van vriendschap en smeedt de verdeelde mensheid samen tot één geheel. Genade maakt allen tot broeders die zijn kracht voelen. Genade verbindt de mensheid tot een algemene broederschap. Genade doet een hooggeplaatst persoon de arme de hand reiken en een hemelse relatie belijden. Genade dringt de intellectueel, de geleerde, de beschaafde ertoe afstand te doen van zijn waardigheid, om met de onwetende en ongeletterde in contact te komen en hem vriend te noemen. Genade weeft de draden van onze afzonderlijke persoonlijkheden samen tot een ongedeelde eenheid. Laat het Evangelie werkelijk in het hart ervaren worden en het zal voor de zelfzucht de doodsklok doen luiden, het zal de trotsaard van zijn verheven eenzaamheid afbrengen, en het zal de vertrapten hun waardigheid teruggeven.
Om in de hoogste en beste zin van het woord ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ voort te brengen, hoeven we alleen maar het Evangelie grondig te preken. Niet de ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ waar de democraat naar streeft, wat heel vaak slechts een andere benaming is voor zijn eigen superioriteit, maar die vorm ervan die waar en echt is: die ons allen vrij in de Geest zal maken, die ons allen gelijk zal maken in de persoon van Christus Jezus en die ons allen de broederschap van familieleden geeft, aangezien we allen één zijn met onze Heere, in de algemene band die het Evangelie bewerkstelligt.
Laten de waarheden van het christendom hun volmaakte werk doen, en trots, bitterheid, boosheid, afgunst en kwaadwilligheid moeten verdwijnen. Dit, en dit alleen, kan de vrede van verdeelde gezinnen herstellen en ruziënde familieleden verenigen. Laat alleen het Evangelie gepredikt worden, en aan oorlog voeren zal een einde komen. Laat het grondig alle lagen van de maatschappij doortrekken en de mentaliteit van naties beïnvloeden, en er zullen geen wapens meer worden opgenomen; die zullen worden omgesmeed tot sikkels. Zwaarden zullen niet meer in bloed worden gedrenkt, want ze zullen worden omgevormd tot spaden om vreedzaam de bodem te bewerken. Dan zullen er geen legers meer met elkaar de strijd aangaan, dan zullen er geen miljoenen meer gedood worden om door weduwen beweend te worden; maar ieder mens zal de ander vriendschappelijk tegemoet treden en hem broeder noemen. En mensen van ieder ras en van ieder geslacht zullen in ieder ander mens een verwante zien die door de band des bloeds aan hen verbonden is.
Ik weet zeker dat ik de kracht van het woord ‘broeder’ met betrekking tot velen van u ervaar. Als u deelt in die heerlijke hoop, als u gelooft in onze heerlijke Verlosser, als u uw vertrouwen onder de schaduw van Zijn vleugelen hebt gesteld, dan zeg ik u met de hand op het hart dat het woord ‘broeder’ ook u geldt.
En zo, terwijl ik u die de Heere liefheeft met die benaming aanspreek, kom ik meteen bij de tekst: ‘Broeders, wij zijn schuldenaars.’ Wij allen hebben verplichtingen. Laat ons dat feit op de volgende manier overwegen, door allereerst na te denken over hoe we dit moeten opvatten, en in de tweede plaats over hoe het ons behoort te beïnvloeden.
1. ‘Broeders, wij zijn schuldenaars’ – hoe moeten we dit opvatten? We kunnen het op duizend verschillende manieren uitleggen, want inderdaad zijn we schuldenaars. Broeders, wij die de Heere kennen en liefhebben zijn schuldenaars, niet jegens één schuldeiser, maar jegens vele.
We zijn schuldenaars jegens het verleden. Het is alsof ik de vaders uit het verleden zie die te middernacht nog op zijn, de oude heiligen in hun vaak bezochte binnenkamers, de driewerf dappere predikers terwijl ze op de preekstoel het kwaad aan de kaak stellen en de moedige predikanten die dwalingen bestraffen. Aan dit soort voorgangers danken we de zuiverheid van de kerk en jegens hen zijn we schuldenaars.
Het is alsof ik de martelaars en getuigen uit hun graf zie opstaan – hun handen nog altijd bebloed en hun lichaam vol wonden vanwege vervolging. Ze vertellen me dat ze vanouds de waarheid verdedigden en dat ze die predikten, te midden van vuur en zwaard, dat ze de dood verdroegen ter verdediging van de zaak van God, om Zijn heilig Woord onaangetast aan ons door te geven!
Ik zie hen, en onder hun heerlijke gelederen zie ik sommigen van wie de namen in ieder christelijk land geëerd worden als de dappere ‘leeuwen van God’, de onwankelbare pilaren van de waarheid. Mensen die de wereld niet waardig was, die in alle kerken geprezen worden en die nu het dichtst bij de eeuwige troon staan. En terwijl ik naar hen kijk, en zij naar mij, keer ik me naar u allen toe en zeg: ‘Broeders, wij zijn schuldenaars.’
We zijn schuldenaars jegens de mannen die de zee overstaken en lachten om het woeden van de storm, die het reizen voor lief namen, de vermoeidheid en al de moeiten waaraan ze waren blootgesteld vanwege rovers en valse broeders. Wij zijn schuldenaars jegens iedere brandstapel. We zijn schuldenaars jegens de heilige as van de duizenden die Jezus daarop tot in de dood zijn gevolgd. We zijn schuldenaars jegens hen die onthoofd zijn om de Naam van Christus Jezus. We zijn schuldenaars jegens hen die de leeuwen in het amfitheater tartten en in Efeze met de wilde beesten vochten. We zijn schuldenaars jegens de duizenden die door de kerk van Rome zijn omgebracht en jegens de tallozen die eerder door de heidenen van het leven werden beroofd. We zijn schuldenaars jegens hen allen.
Denk aan de bloedige Bartholoméüsnacht, aan de valleien van Piedmont en de bergen van Zwitserland. Laat de graven van onze vaderen tot ons spreken. Ligt dat boek niet voor ons allemaal open om gelezen te worden, de gave van hun zelfverloochenende trouw? Is de vrijheid waarin we ademen niet met hun dood gekocht? Bewerkstelligden zij niet, door bitter lijden, de vrijheid voor ons? En zijn we geen schuldenaars jegens hen? Moeten we niet, in zekere mate, de immense schuld jegens hen vergoeden door ernaar te streven om de toekomst ook tot een schuldenaar jegens ons te maken, zodat degenen die na ons komen mogen terugzien en mogen erkennen dat ze ons dank verschuldigd zijn voor het bewaren van de Schrift, het handhaven van de vrijheid, het verheerlijken van God? Broeders, wij zijn schuldenaars jegens het verleden. En ik weet heel zeker dat we schuldenaars zijn jegens het heden.
Waar we ook heengaan, we zien nieuwe bewijzen van de algemene uitspraak dat we in een verbazingwekkende tijd leven. Het is een vaak herhaalde waarheid, en misschien een die door het vele herhalen haar betekenis verloren heeft, dat dit een crisistijd is. De wereld heeft altijd in een crisis verkeerd, maar voor onze periode lijkt dit toch wel in het bijzonder te gelden. Om ons heen hebben we meer dan ooit gelegenheden om goed te doen. Anderzijds zien we meer mogelijkheden om verkeerd te doen dan er ooit waren, zelfs in de donkerste perioden die deze wereld heeft gekend. Goede mensen werken in ieder geval met gewone ijver, en slechte mensen zijn onvermoeibaar bezig met het verkeerde. Ijdelheid, papendom en iedere andere gestalte van de antichrist belagen ons. Er woeden oorlogen
Kijk om u heen en zie wat uw plicht is. Het werk is nog niet klaar. De tijd om uw armen over elkaar te doen is nog niet gekomen. Ons zwaard moet nog niet worden weggeborgen, want de vijand is nog niet verslagen. In veel landen zien we hoe trotse koningshuizen en tirannen de gewetens en harten van mensen verpletteren. Anderzijds zien we de dapperste heldendaden voor het goede worden verricht en de grootste toewijding aan de waarheid in harten die God heeft aangeraakt. We hebben een taak die even omvangrijk is als die van onze voorouders, misschien is hij zelfs veel omvangrijken De vijanden van de waarheid zijn groter in aantal en subtieler dan ooit en de noden van de kerk zijn groter dan wanneer dan ook in het verleden. Als wij geen schuldenaars zijn jegens het heden, zijn mensen dat nooit eerder geweest.
Broeders, we zijn schuldenaars jegens het uur waarin we leven. O, dat we er het merkteken van de waarheid aan konden hechten, en dat God ons zou helpen om op de vleugels ervan enig bewijs aan te brengen dat het niet verwaarloosd en ongebruikt voorbij is gevlogen. Zoals we schuldenaars zijn jegens alle tijden, zo zijn we dat ook jegens alle klassen.
Maar er zijn er sommigen die altijd goed betaald krijgen voor wat zij doen, en daarom zal ik hen niet noemen, want ik zou niet weten waarom hun aanspraken mijn verdediging nodig hebben. Het is mogelijk dat we opmerkelijk veel verschuldigd zijn jegens de leden van het parlement, maar voor het weinige dat ze doen worden ze heel aardig beloond. In ieder geval hebben we de indruk dat de plaats in het regeringsgebouw voor sommigen meer een eer is dan dat zij die plaats daadwerkelijk bezetten. Het kan waar zijn dat we veel te danken hebben aan de hogere standen van de maatschappij. Het is mogelijk dat we, op de een of andere wonderlijke wijze, veel verplicht zijn aan de eerwaarde personen die we heer en bisschop noemen, maar ik hoef hun aanspraken niet te verdedigen, want ik twijfel er niet aan dat ze prima voor zichzelf kunnen zorgen. In ieder geval hebben ze dat gewoonlijk gedaan en hebben ze veel van wat hun toekomt zich niet laten afnemen. (Wie zou willen dat ze dat wel deden? Maar het is mogelijk om hun te veel te betalen, vooral wanneer je even goed zonder hen zou kunnen.)
Ik zal geen enkele klasse van de maatschappij noemen en zeggen dat we er de schuldenaar van zijn, behalve een, en dat is de klasse van de armen. Broeders, we zijn schuldenaars jegens de armen. ‘Wat’, zegt iemand, ‘ik schuldenaar jegens de armen?’ Ja, mevrouw, u bent een schuldenaar jegens de armste man die ooit op aarde heeft rondgelopen. De bedelaar die huivert in zijn lompen kan u iets schuldig zijn als u hem een aalmoes geeft; maar u bent hem wat meer schuldig. Liefdadigheid jegens de armen is een schuld. Het staat ons niet vrij om te geven of om af te wijzen. God eist van ons dat we de armen gedenken en hun armoede vormt een appèl op onze milddadigheid.
Maar wat de gelovige armen betreft, jegens hen hebben we nog veel meer verplichtingen, en ik smeek u om dat niet te negeren. O, hoeveel zijn we hun schuldig. Hoeveel armen zijn er niet die dag aan dag zwoegen en die nauwelijks genoeg krijgen om in leven te blijven? Hoe vaak dienen zij de kerk niet, zonder geëerd en beloond te worden? Ik ken er sommigen die de moeilijkste daden van dienstbetoon voor het christendom verrichten, en die toch genegeerd en veracht worden. Velen van hen zwoegen op de zondagsschool zonder loon of vergoeding. Velen uit de lagere klassen zijn even biddend, even zorgzaam, even eerlijk, even oprecht, even vroom, even geestelijk als anderen, en vaak meer dan dat. Als ik dit alles overweeg, kan ik niet anders dan zeggen dat we jegens al Gods armen in zeer hoge mate schuldig zijn. We weten maar amper hoeveel zegen het gebed van de arme ons bezorgt.
Daarom vraag ik u, geliefden, om waar u ook maar een arme heilige ziet, waar u ook maar een christen op leeftijd ziet, te bedenken dat hij u onmogelijk evenveel schuldig kan zijn als dat u hem schuldig bent. Want u hebt veel, en hij heeft maar weinig, en hij kan niet schuldig zijn voor wat hij niet heeft. Velen van u zullen de kracht van christelijke redeneringen niet voelen, maar laat me u eraan herinneren dat zelfs u verplichtingen hebt jegens de werkende armen. De rijke geniet van de welvaart, de arme produceert deze. Grote mannen ontvangen de zegen, maar armen zorgen ervoor dat hij van de hemel neerdaalt. Sommige mannen zijn de waterbakken waarin Gods regen terechtkomt, maar anderen zijn als ware Elia’s, door wier gebed de regen valt, en velen van hen zijn in de lagere rangen van de maatschappij te vinden.
‘Broeders, wij zijn schuldenaars.’ Wat ik heb is niet van mezelf, maar van God. En als het van God is, behoort het toe aan Gods armen. Wat de meest welvarende mens heeft is niet van hemzelf, maar van God. Als het van God is, is het van Christus. En als het van Christus is, is het van Zijn kinderen. En Christus’ kinderen zijn vaak degenen die hongerig zijn, dorstig, berooid, beproefd en gekweld. Zorg dan voor die klasse broeders, want we zijn schuldenaars jegens hen.
Maar terwijl ik zo verschillende van de klassen genoemd heb jegens wie we schuldenaars zijn, ben ik nog niet bij het punt gekomen waarop ik uw aandacht vooral wil richten. Broeders, wij zijn schuldenaars jegens onze Verbondsgod. Dat is het punt dat alles overstijgt. Ik heb niets te danken aan het verleden, niets aan de toekomst, niets aan de rijken en niets aan de armen vergeleken met wat ik te danken heb aan mijn God. Aan al die andere zaken ben ik voornamelijk iets verschuldigd omdat ik zo veel verschuldigd ben aan mijn God.
Nu, christen, overweeg hoe u een schuldenaar bent jegens uw God. Onthoud dat u geen schuldenaar bent in wettische zin, zoals u bent in Adam. U bent niet langer een schuldenaar jegens Gods gerechtigheid zoals u eens was. Wij allen zijn Gods geboren schepselen en als zodanig zijn we schuldenaars jegens Hem: om Hem te gehoorzamen, met lichaam en ziel en alle kracht. Als we Zijn geboden overtreden hebben, zoals we allemaal hebben gedaan, zijn we schuldenaars jegens Zijn gerechtigheid, en we zijn Hem een enorme hoeveelheid kastijding verschuldigd, die we niet kunnen betalen.
Maar van de christen kan gezegd worden dat hij aan Gods gerechtigheid geen penning verschuldigd is, want Christus heeft de schuld van Zijn volk betaald. Ik ben een schuldenaar jegens Gods liefde, ik ben een schuldenaar jegens Gods genade, ik ben een schuldenaar jegens Gods macht, ik ben een schuldenaar jegens Gods vergevende genade – maar ik ben geen schuldenaar jegens Zijn gerechtigheid, want Hij, Hijzelf, zal me nooit een schuld aanrekenen die al betaald is. Er werd gezegd: ‘Het is volbracht’, en dat betekende dat wat Zijn volk ook maar schuldig was voor eeuwig uit het gedachtenisboek is uitgewist. Christus heeft aan de goddelijke gerechtigheid volkomen genoeg gedaan. De schuld is betaald, het handschrift is aan het kruis genageld, de kwitantie is ontvangen, en we zijn niet langer schuldenaars jegens Gods gerechtigheid.
Maar omdat we in dat opzicht geen schuldenaars zijn, zijn we tien keer meer schuldenaars jegens God dan we anders zouden zijn geweest. Omdat Hij al de zondeschuld vergeven heeft, staan we allen des te meer in een ander opzicht bij Hem in de schuld. O christen, stop en denk even na. Wat een schuldenaar bent u jegens goddelijke soevereiniteit! U bent niet als sommigen die zeggen dat u er zelf voor koos om gered te worden. U gelooft daarentegen dat God u te gronde had kunnen laten gaan als Hem dat behaagd had en dat het geheel aan Zijn welbehagen te danken is dat u tot een van de Zijnen bent gemaakt, terwijl anderen in hun verlorenheid worden gelaten. Overweeg dan hoeveel u aan Zijn soevereiniteit te danken hebt! Als Hij het gewild had, zou u zich onder de verdoemden bevinden. Als Hij uw zaligheid niet gewild had, was alles wat u had kunnen doen volkomen ontoereikend geweest om u van het verderf te verlossen.
Bedenk hoeveel u te danken hebt aan Zijn belangeloze liefde, die Zijn Zoon van Zijn boezem scheurde opdat Hij voor u zou sterven! Laat het kruis en het bloedige zweet u aan uw verplichting herinneren. Overweeg hoeveel u te danken hebt aan Zijn vergevende genade, dat Hij u na tienduizend beledigingen even oneindig liefheeft als ooit, en dat na talloze zonden Zijn Geest nog steeds in u woont.
Overweeg wat u dankt aan Zijn macht, hoe Hij u opwekte van uw dood in de zonde, en hoe Hij uw geestelijk leven onderhouden heeft, hoe Hij u bewaard heeft voor vallen en hoe, ook al waren er duizenden vijanden op uw pad, u in staat bent geweest op de goede weg te blijven. Overweeg wat u te danken hebt aan Zijn onveranderlijkheid. Hoewel u duizend keer veranderd bent, is Hij niet één keer veranderd. Hoewel uw bedoelingen en uw wil veranderd zijn, is Hij niet één keer van Zijn eeuwige plan afgeweken, maar heeft Hij u steeds vastgehouden. Overweeg dat u zo diep mogelijk schuldig staat jegens iedere eigenschap van God. Aan God hebt u uzelf te danken en alles wat u hebt. ‘Broeders, wij zijn schuldenaars.’
We zijn niet alleen schuldenaars jegens God wat onze dankbaarheid voor al deze dingen betreft, maar ook vanwege onze relatie met Hem. Zijn we niet Zijn kinderen, en bestaat er niet een schuld van een kind jegens zijn ouders die een leven van gehoorzaamheid nooit kan wegnemen? Ik besef dat ik aan de schoot die mij wiegde en de borst die mij voedde meer te danken heb dan ik ooit kan betalen. En aan hem die me onderwees en me in de paden der waarheid leidde, heb ik zo veel te danken dat ik niet durf te spreken over het verschrikkelijke gewicht van verplichting jegens hem. Geliefden, als God een Vader is, waar is dan Zijn eer? En als wij Zijn kinderen zijn, zijn we er daarmee niet toe verplicht om Hem lief te hebben, te dienen en te gehoorzamen? Het kind van een aardse ouder zijn brengt een menigte verplichtingen met zich mee, en zal de eeuwige Vader dan geen aandacht krijgen? Nee. Het ware kind van God zal zich er nooit voor schamen om te erkennen dat hij aan de Vader der geesten onderworpen is. Hij zal eerder roemen in zijn hoge relatie en met eerbied gehoorzamen aan de geboden van zijn hemelse Ouder.
Bedenk ook dat we Christus’ broeders zijn, en broederschap schept verplichtingen. De ene broeder is de andere meer verschuldigd dan hij in dit leven kan betalen. Het betekent meer dan sommigen denken om in dezelfde wieg gelegen te hebben en op dezelfde knie gezeten te hebben. Sommigen hechten er volstrekt geen waarde aan. Ach, het is een bekende waarheid dat als u hulp nodig hebt u overal heen moet gaan behalve naar het huis van uw broeder. Ga op een kwade dag niet naar het huis van uw broeder. Ga naar een vreemdeling en hij zal u helpen; ga naar uw broeder en vaak zal hij u berispen. Maar dit behoort zo niet te zijn. Broederschap schept verplichtingen en aan mijn broeder heb ik te danken wat ik hem zomaar niet kan betalen.
Geliefden, bent u broeders van Christus en denkt u dat u Hem geen liefde verschuldigd bent? Bent u broeders en zusters der heiligen, en denkt u dat u hen niet behoort te liefhebben en te dienen, zelfs zo dat u hun voeten behoort te wassen? Ik weet zeker dat u dat behoort te doen. Ik ben bang dat niemand van ons voldoende beseft hoezeer we schuldenaars jegens God zijn. Ja, ik weet zeker dat we dit niet beseffen. Het is verbazend hoeveel dankbaarheid een mens jegens u zal voelen als u alleen maar het middel bent geweest om hem goed te doen. Maar hoe weinig dankbaarheid voelt hij jegens God, de eerste oorzaak van alles! Er zijn er velen geweest die van drankzucht verlost zijn door de prediking van Gods Woord te beluisteren, zelfs onder mijn gehoor, en die mensen waren bereid om me van pure dankbaarheid, van vreugde op handen te dragen. Maar helaas moet ik zeggen dat ze veel minder dankbaarheid tonen jegens mijn Meester. In ieder geval lijken ze hun eerste liefde voor Hem veel sneller verloren te zijn dan die voor Zijn dienstknecht. We denken eraan om iedereen dankbaar te zijn behalve God. De kleine schulden die we hebben, kunnen we betalen. Ereschulden, zoals we die noemen, -die volgens sommigen geen schulden zijn- kunnen we afbetalen; maar aan de grote en ernstige schuld die we bij God hebben, gaan we vaak voorbij; die negeren en vergeten we. ‘Broeders, we zijn schuldenaars.’
2. In de tweede plaats, heel kort: Wat behoren we af te leiden uit dit leerstuk dat wij schuldenaars zijn?
Allereerst denk ik dat we een les van nederigheid moeten leren. Als we schuldenaars zijn, behoren we nooit trots te zijn. Alles wat wij voor God kunnen doen, is niet meer dan een onbeduidende erkenning van een oneindige verplichting. Ja meer, onze goede werken zijn gaven van Zijn genade en maken ons des te meer verschuldigd aan de grote Auteur ervan. Stop dan, u die trots bent op uw prestaties. Overweeg dat u alleen maar op een armzalige manier een gewone plicht hebt gedaan, en niet een bijzonder goed werk. Hoeveel hebt u uiteindelijk gedaan, jongeman? Ik dacht dat u er gisteren verbazingwekkend edelmoedig uitzag, omdat u bij een bepaalde gelegenheid Christus’ kerk werkelijk een kleine dienst had bewezen; en u leek er verbazingwekkend trots op. Jongeman, hebt u meer gedaan dan u behoorde te doen? ‘Nee’, zegt u, ‘ik was een schuldenaar.’
Wie zou er dan trots zijn als hij alleen maar een deel van zijn schuld had afbetaald, wanneer hij uiteindelijk veel meer schuldig is dan hij waard is? Is er iets om trots op te zijn wanneer u een halve penny hebt betaald waar u een pond schuldig bent? Volgens mij niet. Laten we doen wat we kunnen, we kunnen nooit meer dan een fractie betalen van de dankbaarheid die we God verschuldigd zijn. Het is merkwaardig om te zien hoe sommige mensen er trots op zijn om grotere schuldenaars dan anderen te zijn. De ene mens heeft tien talenten, en o wat is hij trots en wat kijkt hij neer op een ander die er maar één heeft en zegt: ‘Je bent een onbeduidend mannetje, ik heb tien talenten.’ Welnu, u bent tien talenten schuldig en uw broeder maar één. Waarom zou u dan trots zijn dat u meer schuldig bent dan hij? Het zou werkelijk een dwaze trots zijn als een gevangene zou pochen: ‘Ik ben honderd pond schuldig’, en dat dan een ander zou zeggen: ‘Ik ben van een hogere stand dan jij, want ik ben duizend pond schuldig.’
Ik heb van een gevangenis gehoord waar ze de onderlinge rangorde bepaalden op grond van de schulden die de gevangenen hadden. Zo gaat het hier op aarde ook vaak. We bepalen hoe groot we zijn overeenkomstig de grootte van onze talenten. Maar de grootte van onze talenten bepaalt alleen de grootte van onze schuld; want hoe meer we hebben, des te meer zijn we verschuldigd.
Als een man over straat zou lopen met een schuldbekentenis op zijn borst en als hij met trots verkondigde dat hij een schuldenaar was, zou u zeker zeggen: ‘Hij is vast krankzinnig, sluit hem op.’ En zo ook, als een mens over de wereld loopt met zijn neus in de wolken om wat God hem gegeven heeft en zegt: ‘Ik hoef de armen geen aandacht te geven, ik hoef de onwetenden niet de hand te drukken, want ik ben zo groot en machtig’, dan zou u evengoed kunnen zeggen: ‘Doe dat arme schepsel weg, zijn trots is zijn dwaasheid. Sluit hem veilig op en laat hem leren dat alles wat hij heeft zijn schuld uitmaakt en dat hij geen reden heeft om trots te zijn.’
Verder, hoe ijverig behoorden we voor onze Meester te zijn! Hoewel we niet alles kunnen betalen, kunnen we op z’n minst de schuld erkennen. Het betekent iets aan de kant van een schuldenaar als hij de claim van zijn schuldeiser wil erkennen. O, hoe horen we van dag tot dag ernaar te streven, door voor God te leven, om de schuld te erkennen die we bij Hem hebben. En als we Hem de hoofdsom niet kunnen betalen, laten we Hem dan toch enige rente geven op het talent dat Hij ons geleend heeft en op de onuitsprekelijke genadegaven die Hij ons heeft geschonken. Ik smeek u, lieve vrienden, draag deze gedachte bij u, waar u ook heengaat: ‘Ik ben een schuldenaar, ik moet mijn God dienen. Ik mag niet zelf bepalen of ik het zal doen of niet; maar ik ben een schuldenaar en ik moet Hem dienen.’
Als we dit alles zouden geloven, hoeveel gemakkelijker zou het dan niet zijn om onze kerken in orde te hebben. Ik ga naar een broeder en zeg: ‘Broeder, die en die plaats in de zondagsschool is open, wilt u hem innemen?’ ‘Wel meneer, u weet hoezeer ik een voorstander ben van de goede zaak en hoe ernstig ik doe wat ik kan om mijn Meester te dienen, maar -en nu komt het- ik werk echt de hele week zo hard dat ik het me niet kan veroorloven om mezelf op zondag met zondagsscholen bezig te houden.’
Daar hebt u het. Deze man ziet niet in dat hij een schuldenaar is. Ik breng hem morgenochtend een rekening en hij zegt: ‘Komt u bedelen?’ ‘Nee’, zeg ik, ‘ik heb een rekening meegenomen, kijk maar.’ ‘O ja’, zegt hij, ‘ik zie het, hier is het geld.’ Welnu, dit is de goede manier om te handelen, om te voelen en te erkennen dat u een schuldenaar bent. Om als er iets moet worden gedaan, dat te doen en te zeggen: ‘Bedank me er niet voor, ik heb alleen gedaan wat ik behoor te doen. Ik heb alleen betaald wat ik verschuldigd ben.’
Laat me u nog één eenvoudig advies geven voordat ik u wegzend. Wees rechtvaardig voordat u gul bent, en vooral voordat u gul bent voor uzelf. Zie erop toe dat u uw schulden betaalt voordat u geld uitgeeft voor uw plezier. Ik zou dit aan vele christenen willen aanbevelen. Er zijn er hier sommigen die ons vanavond overlast bezorgen en ervoor zorgen dat we het erg warm hebben. U bent heel gul voor uzelf geweest door hier te komen, maar niet heel rechtvaardig jegens uw eigen predikant door het kerkgebouw te negeren waarheen u behoorde te gaan. U zei tegen uzelf: ‘We twijfelen er niet aan dat we daar behoren te zijn, dat zijn we verschuldigd. Nochtans willen we graag onze nieuwsgierigheid een keer bevredigen, door deze bijzondere prediker te horen. Hij zal zeker iets buitensporigs zeggen waar we de komende twee weken grapjes over kunnen maken.’ Wel, waarom bent u hier gekomen voordat u uw schuld betaald hebt? U had zich rondom uw eigen predikant moeten scharen en zijn handen moeten versterken in het werk van de Heere.
Hoeveel mensen zijn er niet die zeggen: ‘Ik wil die en die luxe. Ik weet dat de zaak van God meer van me vraagt dan ik eraan geef, maar ik moet die luxe hebben, die penning gaat naar mezelf en niet naar God.’ Wel, als u een schuldenaar had die u meer schuldig was dan hij kon betalen en u zag dat hij in een koetsje uit rijden ging, dan zou u zeggen: ‘Alles goed en best dat hij dat mooie paard en rijtuig heeft, en dat hij naar Greenwich rijdt, maar ik had liever dat hij me die tien pond terugbetaalde die ik hem gisteren heb geleend. Als hij niet kan betalen, hoort hij thuis te blijven totdat hij het wel kan.’
Hetzelfde geldt met betrekking tot God. We besteden onze tijd en ons geld aan onze eigen pleziertjes voordat we Hem onze terechte en eerlijke schulden betalen. Welnu, wat niet goed is jegens andere mensen is niet goed jegens God. Als u een mens besteelt wanneer u het geld waarmee u uw schuld behoorde te betalen aan pleziertjes besteedt, dan besteelt u God als u uw tijd, uw talenten of uw geld aan iets anders dan Zijn dienst besteedt, totdat u ervan overtuigd bent dat u uw aandeel in die dienst heeft verricht. Ik smeek u, kerkleden, diaken of wat u ook mag zijn, neem dit ter harte. U bent schuldenaars aan de zaak van God. Denk niet dat u uiteindelijk bedankt zult worden omdat u zo veel gedaan hebt, want uiteindelijk zult u niet meer dan uw plicht hebben gedaan.
Gegroet nu, u die in dat opzicht schuldenaar bent; maar nog één ding voor degenen die in een ander opzicht schuldenaar zijn. Zondaar, u die schuldig bent voor Gods gerechtigheid, u die nooit vergeving ontvangen hebt – wat zult u doen als de betaaldag komt? Vriend, u die een menigte zwarte zonden hebt, wat zult u doen als de betaaldag komt en er geen Christus is om de schulden voor u te betalen? Wat zult u doen als u de laatste betaaldag buiten God en buiten Christus bent, als de gehele rol van uw schulden voor God geopend zal worden en u geen Christus hebt om u een bewijs van kwijtschelding te geven?
Ik smeek u: ‘Wees haastig welgezind jegens uw schuldeiser, terwijl u nog met hem op de weg bent; opdat de wederpartij niet misschien u de rechter overlevert, en de rechter u de dienaar overlevert, en u in de gevangenis geworpen wordt.’ Maar als u zich met uw Schuldeiser verzoent, zal Hij om Jezus’ wil al uw schulden uitwissen en u in vrijheid stellen, zodat u nooit aansprakelijk zult zijn voor uw ongerechtigheden.
Amen.