Zullen twee te zamen wandelen, tenzij dat zij bijeengekomen zijn? Zal een leeuw brullen in het woud, als hij geen roof heeft? Zal een jonge leeuw uit zijn hol zijn stem verheffen, tenzij dat hij wat gevangen hebbe? Zal een vogel in den strik op de aarde vallen, als er geen strik voor hem is? Zal men den strik van den aardbodem opnemen, als men ganselijk niet heeft gevangen? Zal de bazuin in de stad geblazen worden, dat het volk niet siddere? zal er een kwaad in de stad zijn, dat de HEERE niet doet? Amos 3:3-6
Toen wij onze sterftecijfers lazen, hebben wij allen met droefheid kennis genomen van de mysterieuze verspreiding van cholera in onze grote stad. Het is hoog tijd dat het tot een onderwerp van speciaal gebed wordt gemaakt, en dat de natie de Heere vraagt om de wegneming ervan. Hoewel het kwaad tot nu toe betrekkelijk weinig is voorgekomen, moeten we ons eronder verootmoedigen, opdat ons een grotere uitbraak bespaard blijft.
Er zijn verschillende manieren om naar deze ziekte te kijken. Mensen die het slechts vanuit één gezichtspunt bezien, hebben vaak degenen veracht die het vanuit een ander gezichtspunt zagen. Soms uiten christelijke mensen hun verontwaardiging over hen die over Cholera spreken als het product van vaststaande en beheersbare oorzaken, die gecontroleerd en zelfs voorkomen zouden kunnen worden door aandacht te schenken aan de voorschriften van de hygiëne. Ik heb nooit in die verontwaardiging gedeeld.
Want het lijkt mij dat we deze ziekte voor een groot deel zelf in de hand hebben, en dat als alle mensen zorgvuldig zouden zijn in het betrachten van reinheid en hygiëne, als er betere woningen zouden komen voor de armen en als overbevolking effectief zou worden voorkomen, als de watervoorziening vermeerderd worden, en andere sanitaire verbeteringen zouden kunnen worden doorgevoerd, de ziekte hoogstwaarschijnlijk niet zou voorkomen. En als zij ons zo nu en dan toch zou bezoeken, als gevolg van vuiligheid en onreinheid in andere landen, dan zou zij in een zeer verminderde vorm voorkomen. Ik ben dankbaar dat er veel mannen met intelligentie en wetenschappelijke informatie zijn die goed over dit punt kunnen spreken, en ik hoop dat zij nooit zullen ophouden met spreken totdat alle mensen leren dat de voorschriften van hygiëne en gezondheid voor ons even bindend zijn als die van de moraal.
Een christen die dus verre van boos zou moeten zijn op diegenen die het volk met deze nuttige kennis onderrichten, zou eerder dankbaar voor hen moeten zijn en hopen dat hun kennis doeltreffend en nuttig zal zijn voor de bevolking. Het Evangelie is niet in strijd met hygiëne, en de leerstellingen van genade zijn niet in twist met desinfectiemiddelen. Wij prediken berouw en geloof, maar we keuren het wassen van de handen niet af; en hoezeer wij ook pleiten voor heiligheid, wij hebben altijd een goed woord over voor reinheid en soberheid. Met heel ons hart willen wij datgene uitdragen wat God kan eren, maar, dat wat goed is voor onze naasten, die wij graag willen liefhebben als onszelf, mogen wij niet negeren.
Aan de andere kant, komt het maar al te vaak voor, dat zij die alleen naar natuurlijke oorzaken kijken, de spot drijven met gelovigen die de ziekte zien als een geheimzinnige gesel uit de hand van God. Ik moet toegegeven, dat het zeer dwaas zou zijn de aangewezen middelen om ziekte te voorkomen te verwaarlozen. Maar wie er ook mee spot, wij geloven dat het evenzeer een dwaasheid is te vergeten dat de hand van de Heere in dit alles aanwezig is. De eigenaardige manier waarop deze ziekte zich vaak meester maakt van uiteenlopende personen, en zich afkeert van het verwachte pad, zou ons moeten tonen dat er een onzichtbare hand is die haar sombere gang leidt.
Het is deze morgen niet mijn taak het sanitaire aspect van het onderwerp te beschrijven; dit is niet de dag noch de plaats, maar ik zal de volledige vrijheid opeisen om in te gaan op de theologische visie ervan, en als het zou gebeuren dat de minachting van de praktische mens wordt opgewekt, zullen we meer bedroefd zijn om zijn bekrompenheid van geest dan om zijn minachting van ons. Wij verachten hem niet, maar wensen hem veel succes met zijn hervormingen, en hij moet ons niet verachten, maar in ons zijn ware bondgenoten erkennen. Wij geloven dat God alle pestilentiën zendt. Laat ze komen hoe ze komen, Hij zendt ze met een doel, en neemt ze weg hoe en wanneer Hij dat wil. Wij denken dat het in deze ziekte onze taak is als dienaren van God, om de aandacht van het volk te vestigen op God, en hen de les te leren die God wil dat ze leren. Ik behoor niet tot degenen, zoals u weet, die geloven dat elke kwelling een oordeel is over de persoon die ze overkomt. Wij zien in deze wereld dat de beste mensen dikwijls het meeste lijden ondergaan, en dat de slechtste mensen dikwijls ontsnappen.
En daarom geloven wij niet in oordelen over bijzondere personen, behalve in buitengewone gevallen. Maar wij geloven niettemin zeer stellig dat er nationale oordelen zijn, en dat nationale zonden nationale kastijdingen uitlokken. Wat individuen betreft, hun straf of beloning is voorbehouden voor het volgende leven; maar naties zullen in de volgende wereld niet bestaan: er is niet zoiets als een oordeel over naties op de laatste grote dag; dan zal er een oordeel zijn over individuen, één voor één. De beproeving en bestraffing van de naties vindt plaats in dit leven, en het is hier dat wij moeten uitzien naar het oordeel van God over de nationale zonde. Over de tegenwoordige bezoeking als een nationale kastijding zullen wij vanmorgen spreken, en ik zal u niet ophouden met een verder voorwoord, maar u terstond leiden tot de vragen van de tekst.
1. De EERSTE VRAAG is een metafoor, ontleend aan de reiziger: “Kunnen twee samen wandelen, tenzij zij eensgezind zijn?” hetgeen, zo wordt uitgelegd, betekent dat het geen wonder is als God niet blijft wandelen met een zondig volk. We kunnen niet verwachten dat wanneer een volk met God in onmin raakt, God het zal blijven zegenen. Twee reizigers hebben een poosje samen gewandeld, maar plotseling vallen zij in boze woorden, en na een poosje slaat de een de ander en mishandelt hem. U kunt zich voorstellen dat degene die zo wordt aangevallen, niet zal blijven wandelen met degene die hem kwaadaardig mishandelt. Zij moeten uit elkaar gaan. Welnu, als God met een volk omgaat, gaat het dat volk voor de wind, maar als dat volk met God in onmin leeft, met Hem twist over Zijn wil en Zijn wet, en zich pervers in zondige bochten stort, als er sommigen zijn die helemaal geen God willen hebben, en hun best doen om Zijn Naam van de aarde, die Hij Zelf heeft geschapen, uit te roeien, dan kunnen we niet verwachten dat God met zulke overtreders om zal blijven gaan. Broeders, laat mij u zonder enig fanatisme vragen, om te overwegen of er in Engeland, en vooral in deze grote stad, niet genoeg is geweest om God boos op ons te maken? Is er geen smartelijke onenigheid geweest tussen de bewoners van deze stad en God? Is er niet genoeg geweest om Hem te doen zeggen: “Ik zal niet meer met dit volk wandelen: Ik zal hen streng kastijden en zware oordelen over hen zenden”?
Wij zullen niet spreken over de zonden van deze stad die alle andere plaatsen gemeen hebben. Maar laat mij vragen of de dronkenschap van Engeland niet genoeg is om God te provoceren haar met al Zijn bliksemschichten te treffen. Als men zegt dat er elders evenveel dronkenschap is, antwoord ik dat er misschien plaatsen zijn die even slecht zijn, waar het jeneverpaleis op elke hoek schittert en de poorten waardoor dronkaards naar de hel rennen, om de haverklap worden geopend, dit kan misschien zo zijn. Maar ik blijf erbij dat er geen ander land is waar dronkenschap in zo’n grote mate wordt bedreven onder zulk een krachtig protest. Dronkenschap is een zonde die niet alleen door de kansel, de kranten en de rechtbank wordt veroordeeld. Want er zijn tienduizenden serieuze, onvermoeibare, moedige, zelfverloochenende mannen die zowel door hun voorbeeld als door hun leer deze ondeugd aan de kaak stellen.
Wij hebben zeker geen gebrek aan protesten tegen overmatig drankgebruik, want er zijn maar weinig gezelschappen waar niet vaak de meest ingrijpende veroordeling worden gehoord. Er is geen plaats ter wereld waar dronkenschap zo fel en overvloedig wordt veroordeeld als in Engeland. Er is geen plaats waar een zo sterk algemeen sentiment heerst tegen deze vernederende vorm van zelfverheerlijking. Er is veel gedaan, niet alleen door hen die het Evangelie prediken, waarmee de bijl aan de wortel van de zonde wordt gelegt, maar ook door hen die hun kracht wijden aan het afzagen van deze specifieke tak van de grote boom van het kwaad; zodat deze ondeugd door ieder mens bekend staat als een verdorvenheid, en niet langer met de ogen wordt geknipoogd alsof het een licht vergrijp is. Het draagt op zijn voorhoofd het vernietigende merkteken. Het wordt niet langer ten onrechte gezelligheid genoemd, en verontschuldigd als een beminnelijke zwakheid. De publieke opinie is in hoge mate verlicht op het gebied van sterke drank, en dientengevolge is deze zonde van dronkenschap in dit land meer God-tergend dan in menig ander land. Er kunnen landen zijn waar evenveel dronkenschap heerst, maar er er is geen land waar de veroordeling duidelijker en helderder is dan hier. We zijn allemaal van mening dat de zonde wordt vergroot door de mate van licht waartegen een mens het begaat. Wanneer een slechte gewoonte door de algemene instemming van de mensheid wordt veroordeeld en wordt uitgebannen, des te gruwelijker zij wordt van de kant van hen die haar nog steeds beoefenen. Helaas, helaas, deze dronken stad mag verwachten dat God haar zal bezoeken.
Bovendien weten wij genoeg – en wij wensen niet meer te weten van het kwaad dat de maan ziet – van de losbandigheid waarvan sommige straten van onze stad stinken. Wij danken God dat het in Engeland nooit zover is gekomen, dat wij op nationaal niveau wellustigheid goedkeuren en systematisch reguleren, zodat men er betrekkelijk straffeloos van kan genieten. Maar er kan geen twijfel over bestaan dat er onder alle klassen en rangen van de bevolking genoeg wellust is om de toorn van de Hemel op onze stad neer te laten komen. De zonden van het vlees zullen zeker spoedig bezocht worden door Die God Die ongerechtigheid verafschuwt, en in Wiens neusgaten hoererij een stank is. Hij zal deze overvloedige zonde niet eeuwig dulden, want zij wordt begaan, zij het niet vergeten, in een land dat boven alle andere bekend staat om zijn liefde voor het gezinsleven en zijn waardering voor de geneugten die zich rondom de familiehaard bevinden.
Gelukkig hebben wij geen zondige invloed van een wellustige rechtbank en een verdorven publieke opvatting, toch wordt deze zonde bedreven onder de aanblik van een gemeenschappelijke eerbied voor reinheid. Zal God Londen niet bezoeken voor de zonden die ‘s nachts haar straten vervuilen, waar men feestviert in schitterende zalen en zondigen te midden van wereldse feestvreugde en muziek? Als een verschrikkelijk monster sleept het maatschappelijke kwaad onze dochters naar het verderf en onze jonge mannen naar de poorten van het graf, en zolang dit voortduurt hoeven we ons niet te verwonderen dat Gods heilbrengende voorzienigheid weigert met ons te wandelen, want Hij kan het niet eens zijn met een volk dat de weg van de verdorvenheid kiest.
Voortdurende veronachtzaming van de eredienst van God is een zonde waaraan Londen bijzonder en bij uitstek schuldig is. In sommige van onze steden en dorpen op het platteland is de bezetting in de gebedshuizen zelfs groter dan de bevolking. Ik ken plaatsen in Engeland waar nauwelijks een ziel thuis te vinden is op het uur van de openbare eredienst – zeker niet meer dan absoluut noodzakelijk is, zoals bijvoorbeeld bij: het verplegen van de zieken, het verzorgen van de zuigelingen en het bewaken van gebouwen, want de hele bevolking komt uit zijn woning om de eredienst bij te wonen.
Maar in Londen zijn de gebruikelijke verzakers van de eredienst in de grote meerderheid. Dit moet wel zo zijn, want wij weten dat zelfs als zij zouden willen komen, de voorziening van zitplaatsen jammerlijk tekort zou schieten voor wat zij nodig zouden hebben. Hoewel er een tekort zou zijn, is er in Londen niet half zoveel gebrek aan kerken en kapellen als dat er geneigdheid is om naar de kerk te gaan. De meerderheid van ons volk heeft geen oog voor God, geven niet om de Heere Jezus en denken niet aan de eeuwige dingen.
We zeggen soms dat dit een christelijke stad is, maar waar zullen we meer door en door heidenen vinden dan hier? In Canton, Calcutta of zelfs Timboektoe hebben de mensen ten minste een vorm van eredienst en een eerbied voor een idee van een god, maar hier zijn er tienduizenden die geen erediensten bijwonen. Ik ben het niet met u eens, als u denkt dat het christendom goed bekend is in onze straten en lanen, u denkt dit slechts omdat u niet bent doorgedrongen tot in hun uithoeken, want dikke duisternis bedekt het volk. Er zijn plaatsen in deze stad, die de harten van christenen doen smelten van schaamte, dat wij zulk een Godverloochenende onwetendheid hebben toegelaten, dat in het schijnsel van de zon, zoals wij menen dat ons land is, er donkere plaatsen zijn waar het christelijke licht nog nooit is doorgedrongen. O Londen! Denkt gij dat gij Gods sabbatten voor altijd zou kunnen vergeten, dat de stem van het Evangelie in uw oren zal klinken en voor altijd zal kunnen worden veracht? Zult gij voor altijd uw voet afwenden van Gods huis en de bedieningen van Zijn waarheid verachten, en zal Hij zo’n stad als deze niet bezoeken? Dit gevreesde virus is slechts een zachte slag van Zijn hand, maar als die niet wordt gevoeld, en de les er van niet geleerd wordt, kan er een pestilentie voor in de plaats komen die de menigte kan oogsten zoals koren wordt geoogst met de sikkel. God kan toestaan dat wij geteisterd worden door een pestilentie die erger is dan de pest. Ik bedoel de pestilentie van de dodelijke, zielsvernietigende dwaling. Hij kan de kandelaar van Zijn Evangelie van zijn plaats weren en het brood des levens wegnemen van hen die het hebben veracht, en dan, o grote stad, is uw ondergang bezegeld!
Broeders, als er iets is dat God nog meer provoceert, dan is dat het feit dat we als natie opnieuw het pausdom hebben toegestaan dat zich opwerpt als onze nationale godsdienst. Donker is de dag en somber is het uur waarop het oude bijgeloof de huizen bezoedelt. In onze Gevestigde Kerk is het Evangelie niet langer dominant, ook al is er nog een kleine groep goede en getrouwe mannen in overgebleven, die als een handvol zout zijn te midden van de algemene verrotting.
Wij hebben niet langer het recht om van onze nationale protestantse kerk te spreken; zij is niet protestants, zij duldt openlijke pausgezindheid en het krioelt van aanbidders van een god die de bakker in de oven bakt, en die zij met hun tanden bijten. Niet veel straten verder, van het huis waar wij nu bijeen zijn, kunt u kaarsen, wierook en gewaden verkrijgen, met al de andere pracht en ijdelheden van de afschuwelijke afgoderij van Rome. Het Romanisme, waartegen Latimer op de brandstapel getuigde, heeft in de naam van deze natie zijn zwijmelarijen kunnen houden en zijn fabelachtige kunstjes kunnen beoefenen, totdat het zijn misleide bewonderaars bij tienduizenden telde. Dat monster, dat Smithfield met bloed besmeurde en het tot een ashoop voor de martelaren van God maakte, is naar u teruggekeerd; de oude wolf, die uw vaderen verscheurde en hun hart uit hun boezem rukte, hebt u weer in uw huis laten komen, en u koestert hem en voedt hem met het vlees van uw kinderen. Opnieuw pronkt de hoer van Babylon met haar opsmuk zonder veel tegenstand in ons gezicht. Zeg me niet dat het de paus niet is, het is dezelfde antichrist waartegen uw vaderen streden, een mens met maar half zijn verstand kan dat zien: en toch verdraagt dit land het, en het verheugt zich erin, en zij knielt opnieuw aan de voeten van de priesters.
Onze lieve vrouwen en sierlijke heren, zijn weer de gewillige dienaren van priesterkunst en bijgeloof; en wanneer iemand zich er tegen uitspreekt, wordt hij aangevallen als onbarmhartig, en verafschuwd als een onruststoker in Israël. Is het voor niets dat God dit land heeft bevoorrecht met het Evangelie? Moet haar licht in duisternis worden veranderd? Moeten alle verworvenheden van de dappere mannen van weleer verloren gaan door de luiheid en lafheid van deze onnadenkende generatie? Vroeger vochten mannen als Knox en Welch in Schotland, en Hugh Latimer en John Bradford als leeuwen voor de waarheid, en moeten wij nu toegeven als een lafaard?
Worden de mannen van eikenhout opgevolgd door mannen van wilgen? De mannen die riepen: “Hier geen pausdom!” slapen nu in hun graf, en hun nakomelingen dragen het juk dat hun vaderen verachtten. Zal God ons hiervoor niet bezoeken? Ik wou dat een donderstem deze sluimerende generatie kon wekken. Ik ben voor gewetensvrijheid voor ieder mens: Ik zou op alle mogelijke manieren willen dat de katholiek even vrij is om zijn godsdienst te belijden als ieder ander. Ik zou willen dat godsdienst aan zijn eigen kracht wordt overgelaten om zichzelf te ondersteunen, en ik zou geen enkele kerk toestaan om aan God aan te bieden wat zij van een onwillig volk heeft afgenomen door de gelegaliseerde diefstal van kerkbijdragen en tienden. Maar boven alles, als wij gedoemd zijn om een gevestigde kerk te hebben, bid ik God, dat het niet voor altijd een hol van bijgeloof en de kwelgeest van pauselijke ketterijen zal zijn. Als de Kerk van Engeland het traktarisme niet uit haar midden wegdoet, zou het een dagelijks gebed van iedere christen moeten zijn, dat God het volledig uit dit land wegvaagt; want de oude melaatsheid van Rome zou niet moeten worden goedgekeurd en gesteund door een land dat zoveel van haar bloed heeft vergoten om ervan gezuiverd te worden.
Kunnen twee dan samen wandelen, tenzij zij het eens zijn? En aangezien deze dingen niet geacht kunnen worden in overeenstemming te zijn met de gedachten en de wil van God, kunnen wij ons er niet over verwonderen dat er een plaag zal zijn voor ons vee, en daarna een plaag voor de mensen, en dat deze zevenvoudig zo zwaar zullen zijn als zij tot nu toe zijn geweest.
2. De TWEEDE VRAAG van de profeet is: “Zal een jonge leeuw uit zijn hol zijn stem verheffen, tenzij dat hij wat gevangen hebbe?” Amos had opgemerkt dat een leeuw niet zonder reden brult. Door deze vraag brengt hij de tweede waarheid naar voren, dat wanneer God spreekt, dit niet zonder reden is, en vooral wanneer Hij spreekt met een dreigende stem. Mijn broeders, onze God is te genadig om ons dit virus zonder aanleiding te zenden; en Hij is bovendien te wijs, want wij weten allen dat oordelen die vaak herhaald worden, hun kracht verliezen. Het is als de roep van de “wolf”, als er geen betekenis in zit, negeren de mensen het. God vermenigvuldigt daarom nooit onnodig oordelen. Trouwens, Hij is te groot om met mensenlevens te spelen. We hoorden van zo’n twaalfhonderd of meer die in één week stierven in Londen, maar hebben we ook een schatting gemaakt van het totaal aan persoonlijk leed dat in dat aantal besloten ligt, het totaal aan verdriet dat in zo vele honderden gezinnen is gebracht, het totaal ook aan eeuwige belangen die met die plotselinge sterfgevallen gemoeid waren? Tijd en eeuwigheid, beide groot en van enorm belang, waren zo vele malen verwikkeld in die honderden die onder de zeis van de maaier vielen. Denkt u dat de Heere dit voor niets doet? De grote Leeuw der wraak heeft niet gebruld, tenzij de zonde Hem heeft geprovoceerd.
Daar ik reeds onze grote openbare zonden heb aangewezen, zou ik de aanwezige christenen willen vragen in hoeverre zij daarin betrokken zijn geweest. U, die belijdt een volk van God te zijn, en die Gods hand in deze bezoeking erkent, ik vraag u, in hoeverre heeft de gerechtigheid in u een provocatie gevonden? Wat hebt u, belijdende christenen, te maken gehad met de dronkenschap van deze stad? Bent u er zeker van dat u er vrij van bent? Hebt gij zowel door uw onderricht als door uw voorbeeld de mensen getoond dat de godsdienst van Jezus niet samengaat met dronkenschap? Hebt u getracht deze ondeugd uit te roeien, of bent u in zekere mate een medemisdadiger, een medeplichtige voor of na het feit? O, als u schuldig bent geweest, bid ik dat u probeert gezuiverd te worden van deze zonde. U kunt niet alle nationale ongerechtigheid uitroeien, maar als ieder mens zich door Gods genade van deze ondeugd zou bekeren, zou dit grote kwaad ophouden. Laat iedere christen naar zichzelf kijken. In hoeverre bent u godsdienst belijders – in hoeverre bent u vrij van de zonden van het vlees? Is er nooit lichtheid van spreken geweest over deze zonden?
Hebt gij nooit deelgenomen aan dat gelach, toen vrolijkheid in onzuiverheid omsloeg? En hoe zit het met uw manier van praten? Bent u altijd vrij geweest – ik zal niet zeggen van de grofste zonden – ik stel u zo’n vraag niet graag, maar bent u altijd vrij geweest van alles wat daarnaar neigde? Hebt gij het voorschrift in uw oren horen klinken: “Weest heilig, want Ik ben heilig”? Heeft de Heilige Geest door Zijn machtige genade u weerhouden van onreine woorden en gedachten? Bent u op enigerlei wijze vervallen in lichtzinnigheid van praten en denken, en hebt u zo bijgedragen aan het vermeerderen van de vloed van dit kwaad? O, mijn broeders, wie van ons moet niet schuld bekennen, als wij denken aan de woorden van de Zaligmaker: “Maar Ik zeg u, dat zo wie een vrouw aan ziet, om dezelve te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan.” Laten wij het hoofd buigen in boetvaardigheid en de God van alle genade verzoeken, dat Hij niet brult over Zijn prooi, maar behaagt ons daarvan te reinigen, opdat wij rein zijn in Zijn tegenwoordigheid.
En wat die Anglicaanse paus betreft, hebben wij ons daarover uitgesproken? Of geven wij er onze directe of zelfs indirecte steun aan? God geve dat als wij het nog niet hebben afgewezen, wij het mogen doen. Dat wij in liefde en kracht de waarheid vasthoudend en uit Babylon mogen komen, opdat wij geen deelgenoten worden van haar plagen op de dag dat God haar zal bezoeken in Zijn toorn. Dit was, denk ik, wat Amos aangaf met zijn tweede vraag.
3. De DERDE VRAAG is deze: “Zal een vogel in den strik op de aarde vallen, als er geen strik voor hem is?”
De eerste vraag is gesteld aan reizigers, de tweede aan wilde beesten en de derde aan vogelaars. U ziet de vogel hoog in de lucht, plotseling vliegt hij naar de grond, en wordt in het net gevangen; nu, Amos zegt dat hij niet in het net zou worden gevangen, tenzij er een net was ontworpen om hem te vangen. Het wordt gevangen omdat de strik bedoeld was om het te vangen, en Amos wil ons eraan herinneren dat mensen niet sterven zonder een plan van Gods kant. Het is dezelfde gedachte als voorheen, maar het wordt in een ander licht gesteld. De vogel wordt niet in het net gevangen zonder de bedoeling van de vogelaar, en mensen vallen niet in het net van de dood zonder een bedoeling van Gods kant. De dood, met alles wat deze op aarde en in de eeuwigheid met zich meebrengt, wordt door God niet zonder reden gezonden. Het woord “toeval” is voor altijd verbannen uit het gesprek van de christen. “Het spijt me zeer,” zei Augustinus, “dat ik ooit dat heidense woord fortuna heb gebruikt;” want geluk of toeval is een heidens verzinsel.
God regeert en overheerst alle dingen, en Hij doet niets zonder een motief. Broeders, het vallen van een mus op de aarde is in overeenstemming met het goddelijke doel, en beantwoordt aan een doel. Elke stofkorrel die van de dorsvloer weggeblazen wordt, wordt met even grote wijsheid geleid als de sterren in hun banen, er is geen blad dat in de herfst van de boom tuimelt, of het wordt geleid door het plan en de bedoeling van de Heere, evenzeer als Arcturus en zijn zonen. Door zo’n grote gebeurtenis als de dood, die, zoals gezegd, zoveel pijn met zich meebrengt voor degene die sterft, zoveel verdriet en rouw voor de familieleden van hen die getroffen worden, kunnen we toch niet anders dan geloven dat God er een bedoeling mee heeft?
Het is de onverzadigbare boogschutter niet toegestaan zijn schoten in het wilde weg af te schieten – elke pijl die vliegt draagt dit opschrift: “Ik heb een boodschap van God voor u.” Wanneer God toestaat dat een ziekte ‘s nachts door de straten dwaalt, om zijn machtige maar onzichtbare hand uit te strekken, en hier een kind wegneemt, en daar een volwassen man, en diegenen naar het graf stuurt die het anders hadden overleefd, dan kunt u niet geloven dat de Heere zo’n gevreesde boodschapper heeft aangesteld, zonder dat Hij met Zijn boodschap een doel wilde bereiken. Laten we zeer zeker concluderen dat er een doel, in overeenstemming met de liefde en rechtvaardigheid van God, verborgen ligt in de huidige oogst van de dood.
4. Nu volgt een VIERDE VRAAG: “Zal men den strik van den aardbodem opnemen, als men ganselijk niet heeft gevangen? Hij bedoelt daarmee dat de vogelaar het net niet weghaalt voordat hij zijn vogel heeft gevangen; zodat deze vierde vraag aanduidt, dat voor zover God een bedoeling had met het zenden van verdrukking, wij mogen verwachten dat Hij het niet zal wegnemen totdat aan die bedoeling is voldaan. Wat God ook tot Londen te zeggen heeft, als het meteen gehoord wordt, hoeft Hij niet opnieuw te spreken; maar als het de eerste keer niet gehoord wordt, zal er een tweede stem komen, en nog een andere.
De vogelaar neemt zijn net niet weg, tenzij er een vogel gevangen is, en God neemt de moeite die Hij zendt niet weg, tenzij Zijn voornemen wordt beantwoord. Als u mij vraagt wat ik denk dat de bedoeling is, dan geloof ik dat het de volgende is: onze onverschillige bevolking wakker schudden, hen eraan doen denken dat er een God is, hen teergevoelig maken voor de invloeden van het Evangelie, hen naar het gebedshuis drijven, hun geest beïnvloeden om het Woord te ontvangen, en bovendien de christenen aanzetten tot werkzaamheid en waakzaamheid, opdat zij werken als het van hen gevraagd wordt.
Mijn reden om dit onderwerp te kiezen was dat ik behulpzaam zou kunnen zijn in de handen van God de Heilige Geest om dit grote plan te helpen, opdat u, lieve vrienden, meteen Gods stem zou horen, zodat het voor u in ieder geval niet nodig zou zijn dat er een herhaling van het oordeel zou zijn. Broeders en zusters, u kent de geschiedenisboeken, en u hebt reden om God te prijzen, wanneer u de bladzijden ervan doorbladert, en kan zien dat ons in de laatste halve eeuw veel van die vreselijke rampen bespaard zijn gebleven, die zich in vroegere dagen in dit land en in andere landen hebben voorgedaan.
Wie kan het verhaal over de pest in Londen lezen zonder te huiveren? En wie kan het boek dichtslaan zonder dankbaar te zijn dat de zwarte dood onder ons onbekend is? Wie heeft gelezen over hongersnoden in dit land zonder dankbaarheid voor de overvloed van brood? Wie kan de beschrijvingen lezen van de plundering van steden door legers als die van Tilly en andere wrede bevelhebbers, zonder dankbaar te zijn dat wij in betere tijden leven? Wie kan het verhaal lezen van de laatste veldtocht in Oostenrijk zonder God te danken dat ons land een eiland is, en dat wij daardoor gevrijwaard zijn van de verschrikkingen van de oorlog? Maar het is zeer te vrezen dat een voortdurende aanloop van welvaart, langdurige vrede en vrijheid van ziekte, in onze geest kan kweken wat het vroeger in alle menselijke geesten heeft gedaan, namelijk zekerheid en trots, heidendom en vergetelheid van God.
Het is een plechtig feit dat de menselijke natuur een langdurig voortduren van vrede en gezondheid nauwelijks kan verdragen. Het is bijna noodzakelijk dat wij zo nu en dan worden gezouten met beproevingen, opdat wij niet door de zonde worden verteert. God geve dat wij geen hongersnood of oorlog zullen krijgen; maar aangezien wij in zeer geringe mate met een virus te maken hebben, is het aan ons om de Heere te vragen die voor het volk te zegenen, opdat een tederheid van geweten zichtbaar wordt in de schare, en zij de hand van God mogen herkennen.
Van christelijke broeders die in het oosten van Londen werken, is mij reeds verteld dat er een grotere bereidheid is om naar de waarheid van het Evangelie te luisteren, en dat als er een kerkdienst is, deze nu meer gewaardeerd wordt door het volk dan voorheen; waarvoor ik God dank als een aanwijzing dat de verdrukking aan haar doel beantwoordt. Er was misschien geen deel van Londen meer verstoken van de middelen der genade, en van de begeerte om die middelen te gebruiken, dan dat specifieke district waar de plaag is gevallen. Als de Heere die krioelende duizenden maar bezorgd zal maken om het Evangelie van Jezus te horen, en hen zal leren op Hem te vertrouwen, dan zal het doel worden beantwoord; en zonder twijfel zal de grote Vogelvanger zijn net ophalen. Moge het zo zijn, o Heere, omwille van Uw Zoon Jezus Christus.
5. De vragen hebben allemaal tot één punt geleid. Wij hebben gezien dat het geen wonder is als de ziekte komt, wij hebben geleerd dat zij niet komt zonder oorzaak, wij hebben gezien dat wanneer zij komt er een ontwerp is, en dat zij niet zal worden weggenomen tenzij aan dat ontwerp wordt beantwoord, en nu zijn wij bereid om de volgende stap te zetten, die door de TWEEDE VRAAG wordt opgeworpen, namelijk dat een ontwaking het gevolg moet zijn. “Zal de bazuin in de stad geblazen worden, dat het volk niet siddere?” Vroeger, in tijden van oorlog, waren er mannen op wachttorens gestationeerd, en als zij de vijand zagen aankomen, werd er op de trompet geblazen, en het volk haastte zich te wapen. Het geluid van een trompet was de waarschuwing voor oorlog. Dit virus is als het geluid van een trompet. De stem van de Christelijke bediening wordt niet gehoord. Zij die er naar luisteren, horen het niet allemaal, want zij horen alsof zij het niet horen; terwijl de grote massa niets weet, en zich nog minder aantrekt van de boodschap van de prediker.
De bediening van Londen is niet geheel krachteloos voor hen die haar bijwonen, maar zij is volkomen zinloos of krachteloos voor de enorme bevolking die buiten het huis van God leeft. Ziekte is echter een trompet die gehoord moet worden. De echo’s ervan bereiken de armzalige schuren, waar de armen opeengepakt zitten en nooit de Naam van Christus hebben gehoord of er iets om hebben gegeven, – zij horen het geluid, en als de een na de ander sterft, worden zij angstig. In de donkerste kelder in de drukste schuilplaats van ondeugd; in de paleizen van koningen, in de zalen van de rijken en groten, vindt het geluid ingang en wordt de kreet gehoord: “De doodsplaag is gekomen! Het virus is onder ons!” Alle mensen zijn gedwongen om het geluid van de trompet te horen. Wilden zij maar voor een ander doel naar God luisteren! Werden wij allen maar opgewekt tot het doorzoeken van ons hart, en bovenal geleid worden om te vluchten naar Christus Jezus, het grote offer voor de zonde, en in Hem een redding vinden van de grotere plaag, de toekomende toorn!
VI. Het grote doel en de bedoeling van God is dus, naar het schijnt, de stad op te wekken, en dat opwekken moet volgen uit het feit dat in de LAATSTE VRAAG wordt verklaard: “zal er een kwaad in de stad zijn, dat de HEERE niet doet?”
Hier wordt niet het morele kwaad bedoeld – dat rust op de mens – maar het fysieke kwaad, het kwaad van pestilentie of hongersnood! Zal er een virus in de stad zijn, dat God niet heeft gebracht? Toen ik die vraag las, kromp mijn ziel ineen onder de majesteit ervan. Ze leek haar zwarte vleugels boven mijn hoofd uit te strekken, en als ik niet geweten had dat het de vleugels van God waren, zou ik bang geweest zijn. De tekst sprak op deze manier tot mij: – Het is niet het virus die deze honderden heeft gedood, het virus was slechts het zwaard; de hand die de dood verspreidde is de hand van Een Die groter is dan louter ziekte.
God zelf doorkruist Londen. God loopt met stille voetstap door de ziekenhuizen, komt de kamer binnen, treft de wandelaar op straat, en verkilt het hart van de smekeling die bij zijn bed knielt. God, de grote Rechter van allen, aan Wiens gordel de sleutels van dood en hel zwaaien, de Ondoorgrondelijke, Wiens stem de pilaren van ‘s hemels sterrenhemel doet beven, Die de sterren heeft gemaakt en ze naar Zijn believen kan doven; – Hij was het, die over onze overvolle hoven liep, en in onze steegjes en straten de een na de andere ziel tot hun laatste verantwoording riep! God is in het land! Er zijn tijden dat God bijzonder dicht bij de mensen komt. Hij is overal, en toch wordt Hij dikwijls in de Schrift beschreven als zeggend: “Laat Ons nederdalen, opdat Wij zien, of het algeheel is naar het verslag daarvan.” God is neergedaald, en gaat door deze stad. Loop plechtig als u morgenochtend naar uw werk gaat; u loopt door de straten waar God heeft gelopen.
U die naar het kerkhof gaat met uw doden, ik had bijna gezegd: doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waar u staat is heilige grond, want God is daar! De laatste keer dat deze ziekte hier was, had ik een doordringend gevoel van de aanwezigheid van God, waar ik ook ging. Het leek mij alsof de sluier tussen tijd en eeuwigheid doorzichtiger was dan gewoonlijk. Als iets onze aandacht zou moeten vestigen op Gods stem, dan zou het de herinnering moeten zijn dat die gepaard gaat met Gods aanwezigheid, en als iets ons Zijn roede zou moeten doen voelen, dan is het wel het feit dat het niet de roede is die slaat, maar God zelf die de roede gebruikt.
Ik laat de tekst nu even voor wat zij is, en mijn gedachten in een paar ernstige woorden samenvatten, waarbij God mij zal helpen. Mijn geliefde toehoorders, ik wil tot u spreken als door Gods mond, zoals Zijn Heilige Geest mij daartoe in staat stelt. Spreekt de Heere niet tot ons allen, zowel heiligen als zondaars, en waarschuwt hij ons niet om het met Hem eens te zijn? O, gij die Zijn bloedgekochte volk zijt, gelovigen in Jezus, is er enige zonde die u heeft gescheiden van de gemeenschap met Christus? Bent u in een zonde gevallen die de Geest heeft bedroefd, zodat Zijn vertroostingen zijn onttrokken? Zo ja, bidt dan in diepe nederigheid en ernstig gebed, staande aan de voet van het kruis van de Heere Jezus.
“Keer terug, hemelse duif, keer terug,
Zoete boodschapper van rust;
Ik haat de zonden die U deden rouwen,
En U van mijn borst verdreef.”
Te allen tijde is het goed voor de christen om zich met God vertrouwd te maken en met Hem in vrede te zijn, maar vooral nu. Hoe kunt u anderen helpen, als u zelf het gevoel hebt verloren van de liefde Gods, die in uw hart is uitgestort? Ik weet dat u van Hem bent, en dat Hij u nooit zal verstoten, maar als u niet van Zijn aanwezigheid geniet, zult u zo zwak zijn als water.
En o, diegenen onder u die niet Zijn volk zijn, kunt u het verdragen om een conflict met God te hebben? Hoe kan Hij met u wandelen? U vraagt Zijn bescherming, maar hoe kunt u die verwachten als u het niet met Hem eens bent? Welnu, als twee mensen samen wandelen, moet er een plaats zijn waar zij elkaar ontmoeten. Weet u waar dat is? Het is bij het kruis. Zondaar, als u vertrouwt op Jezus, zal God u daar ontmoeten. Dat is de plaats waar de ware hereniging tot stand komt tussen God en zondaars. Als u berouwvol tot Jezus gaat en zegt: “Ontferm U over mijn ongerechtigheid; was mij in Uw bloed”, dan zult u het eens worden met God, en dan kunt u met evenveel vreugde uitzien naar leven of sterven, want als wij leven zullen wij met God op aarde wandelen, en als wij sterven zullen wij daarboven met God wandelen.
Broeders, moeten wij, terwijl de leeuw brult, niet elk kwaad wegnemen dat zijn toorn heeft doen oplaaien? Christen, doorzoek uzelf nu en zuiver het oude zuurdesem. Het hoofd van het Joodse huishouden, wanneer het feest van ongezuurde broden nadert, doet niet alleen de broden weg die gewoonlijk in het huishouden worden gebruikt, maar neemt een kaars en doorzoekt ieder deel van het huis, opdat er nergens ook maar een kruimel van zuurdesem te vinden is. Hij reinigt alles, opdat hij het feest niet zal houden met gezuurd brood. Nu, Christen, daar dit Gods bezoeking is, vraag om de kaars van de Heilige Geest om elke kleine zonde te ontdekken. Laten we gewetensvol afstand doen van elke kleine zelfgenoegzaamheid waarin we vervallen zijn, en laten we omwille van die dierbare Verlosser die Zichzelf elke troost voor ons ontzegde, ons kruis opnemen en Hem volgen, vastbesloten dat als de leeuw zal brullen, het niet zal zijn vanwege een prooi in ons.
En o zondaar, tegen wie God tekeer is gegaan, herinnert u zich Zijn eigen woorden niet: “Verstaat dit toch, gij godvergetenden! opdat Ik niet verscheure en niemand redde.” Wie kan de ongerechtigheid wegnemen die de Heere tot jaloersheid wekt, behalve de stervende Heiland, de Heere Jezus? Hij heeft de zonde weggedaan door haar in Zijn eigen lichaam te dragen, en indien u Hem vertrouwt, zal er geen zonde in u zijn om God te provoceren; maar er zal van u gezegd worden als van Israël: “In die dagen en te dier tijd, spreekt de HEERE, zal Israëls ongerechtigheid gezocht worden, maar zij zal er niet zijn, en de zonden van Juda, maar zullen niet gevonden worden; want Ik zal ze dengenen vergeven, die Ik zal doen overblijven.”
Bovendien spreekt de Heere, onze God, tot ons door Zijn voorzienigheid, en zegt: “Onderwerp u heden aan Gods voornemen.” De grote Vogelaar heeft het net uitgespreid; Hij zal dat net niet wegnemen voordat Hij de vogel heeft gevangen. Wees erin gevangen. Heilige, vlucht niet van uw God. Als Hij zelfs maar een boze hand uitstrekt, vlieg er dan in: er is geen schuilplaats voor een boze God dan in de doorboorde hand van Zijn dierbare Zoon. Wanneer wraak een zware slag wil toebrengen, nader dan, want hoe dichter u er bij kunt komen, hoe minder het u zal verwonden. Kom dicht bij God in Christus; klamp u aan Hem vast, en Hij zal u niet vernietigen. Vlieg naar Jezus! Zondaar, vlieg! Laat u in Gods vogelnet vangen. Zeg tot God: “Wat wilt Gij dat ik doe? Wilt Gij dat ik de Uwe ben? Hier ben ik Heere; Vang mij in de netten van genade, voordat Gij mij vangt in de netten des doods. Voordat de strikken van de hel mij verhinderen, laat de gezegende strik van Uw eeuwige liefde mij zoet verstrikken. Ik ben, ik wil zijn, de Uwe.”
Wordt wakker, christen, en wees u bewust van Gods plan, want de bazuin klinkt, en wanneer de bazuin klinkt, mag de christen niet sluimeren. Laat de aanwezigheid van God u een meer dan gewone moed en ijver inboezemen. Mijn broeders, ik wou dat ik vanmorgen tot u kon spreken zoals ik had gehoopt te kunnen doen, want dan zou ik mijn hele ziel in elk woord leggen: ik beveel u, omdat u Jezus liefhebt, omdat u de waarde van uw eigen ziel kent, nu, als nooit tevoren, in ernst te zijn voor de redding van uw medemensen. Mensen sterven altijd, de tijd voert hen altijd mee als een machtige ruisende stroom, maar nu worden zij in steeds grotere getale meegesleurd. Als u en ik ons niet inspannen om hen het Evangelie te leren, zal hun bloed op ons hoofd liggen.
Het is Gods werk om te redden, maar dan werkt Hij door werktuigen, en wij hebben Zijn eigen plechtig woord daarvoor: “Wanneer daarentegen de wachter het zwaard ziet komen, en blaast niet met de bazuin, zodat het volk niet is gewaarschuwd; en het zwaard komt, en neemt een ziel uit hen weg; die is wel in zijn ongerechtigheid weggenomen, maar zijn bloed zal Ik van des hand des wachters eisen.” Zijn er geen huizen rond uw woning waar Jezus onbekend is? Is er geen hof, geen laan, geen steeg in de nabijheid van waar u woont, zonder God en zonder Christus? Hebt u geen onbekeerde vrienden? Heeft u geen kennis die niet gered is? Kan er niet zelfs iemand bij u in de kerkbank zitten, die niet vergeven is? Kan er niet, Zondag na Zondag, iemand in de stoel naast u zitten die Christus niet kent, die nooit gewaarschuwd werd voor zijn gevaar of gewezen werd op het geneesmiddel?
Het is een grote barmhartigheid als de klok luidt en wij over hen die sterven kunnen zeggen: “Ik heb gedaan wat ik kon om hen van de ondergang te redden.” Ik dacht toen ik Whitfield’s woorden las tot zijn gemeente; ik wou dat ik hetzelfde kon zeggen. Hij zei: “Ach, zielen, als jullie verloren gaan, is dat niet door gebrek aan bidden, is dat niet door gebrek aan wenen, is dat niet door gebrek aan trouwe evangelieprediking.” Ik kan het laatste zeggen, maar ik kan het eerste niet zeggen zoals ik zou wensen.
En toch weet ik dat er sommigen van u hier zijn, die, als u verloren bent, niet verloren zijn door gebrek aan waarschuwing, noch door gebrek aan onderwijs, noch door gebrek aan uitnodiging. Wij hebben u leven en dood voorgehouden; wij hebben u in Gods Naam bedreigd, en wij hebben u uitgenodigd door het kostbare bloed van Jezus. Jaren geleden scheen er enige hoop over u te zijn, maar het was als de morgenwolk en de vroege dauw; want u bent nog steeds niet gered. Toen ik onlangs hoorde dat mevrouw….. overleden was, en dat zij aan het virus gestorven was, kon ik niet treuren, want zij was iemand die God lang had gevreesd. Toen men mij vertelde dat een waardige jongeman was gestorven, was ik bedroefd dat ik zo’n goede student van het college had verloren, maar ik was dankbaar dat iemand die zijn God zo goed had gediend in zijn jeugd, zijn rust was ingegaan. Maar als ik zou horen van de dood van sommigen van u, zou het mij een onvermengd verdriet en vrees bezorgen.
Sommigen van u zitten hier al jaren, die, naar ik vrees, uit deze tabernakel ten verderve zullen gaan – u weet dat u dat zult doen, tenzij u veranderd wordt. Als u sterft zoals u nu bent, hebt u niets anders te verwachten dan een angstig uitzien naar het oordeel en naar vurige verontwaardiging. Sommigen onder u weten goed wat het gevolg van de zonde is, en toch kiest u ervoor; uw geweten prikt u dikwijls, en toch loopt u ervoor weg; u bent verontrust en zo wakker geschud dat het u onmogelijk schijnt dat u zo door kunt gaan; maar helaas, u wilt u niet bekeren en uw einde is nabij. Mijn hoorder, ik kan mijn ziel nauwelijks tot rust brengen bij de gedachte aan uw lot; ik voel mij als Elia toen hij Hazael aankeek en beefde toen hij zijn geschiedenis voorzag: het is vreselijk om aan uw ondergang te denken. Hij, die u gewaarschuwd en voor u gebeden heeft, zal u in een andere wereld ontmoeten, en wanneer hij u ontmoet, zult u niet behoeven te zeggen, dat hij niet duidelijk en gericht tot u gesproken heeft.
U zult sprakeloos zijn, omdat de bazuin heeft gebazuind en u de waarschuwing niet hebt opgevangen. God was in de stad en u hebt Hem niet willen horen, de dood sprak evengoed als de predikant, maar u hebt uw beide oren dichtgehouden, omdat u vastbesloten was te sterven, en uw hart op onheil was gevestigd. Gij veracht het eeuwige leven en verkiest het verderf ter wille van een paar schamele genoegens, of een bedrieglijke lievelingslust, die u verraderlijk door het hart zal steken. U laat Jezus gaan en de hemel gaan, en dit alles voor een ogenblik genot! Ah, mijn hoorder, u zult veel te verantwoorden hebben.
Ik spreek tot u als een stervende man, en bid u om u niet te wagen aan eeuwige toorn. Geef deze woorden enige overweging, bid ik u, en terwijl u ze overweegt, moge God de Heilige Geest ze vastzetten als spijkers op een zekere plaats, en moge u de Heere zoeken terwijl Hij gevonden kan worden, en Hem aanroepen terwijl Hij nabij is, want dit is Zijn woord aan u: “Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls? “En Jezus voegt er Zijn liefdevolle woorden aan toe: “Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”, en “de Geest en de bruid zeggen: Kom! En die het hoort, zegge: Kom! En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet.”
Amen.