12 O Jeruzalem! roem den HEERE; o Sion! loof uw God. 13 Want Hij maakt de grendelen uwer poorten sterk; Hij zegent uw kinderen binnen in u. 14 Die uw landpalen in vrede stelt; Hij verzadigt u met het vette der tarwe. 15 Hij zendt Zijn bevel op aarde; Zijn woord loopt zeer snel. 16 Hij geeft sneeuw als wol; Hij strooit den rijm als as. 17 Hij werpt Zijn ijs heen als stukken; wie zou bestaan voor Zijn koude? 18 Hij zendt Zijn woord, en doet ze smelten; Hij doet Zijn wind waaien, de wateren vloeien henen. 19 Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israël Zijn inzettingen en Zijn rechten. 20 Alzo heeft Hij geen volk gedaan; en Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah!
Wat dringt de dichter aan op lofprijzing; hij roept: ‘Roem… loof’, alsof het de allerbelangrijkste taak is. Een bijzonder volk moet bijzondere lof brengen. De stad van de vrede moet de stad van de lofprijzing zijn, en de tempel van de Verbondsgod moet weerklinken van Zijn roem. Als het nergens anders gebeurt, moet er in Sion beslist een vreugdevolle aanbidding van Sions God plaatsvinden. Merk op dat wij de Heere hebben te prijzen zowel in onze eigen huizen in Jeruzalem als in Zijn eigen huis in Sion. De heilige stad omringt de heilige heuvel, en beide zijn gewijd aan de heilige God, en daarom moeten beide weerklinken van de halleluja’s.
Intern geluk is evenzeer de gave van de Heere als externe veiligheid. Wanneer de Heere ‘uw kinderen binnen in u’ zegent, bent u, o Sion, gevuld met een gelukkig, verenigd, ijverig, welvarend, heilig volk, dat in gemeenschap met God leeft, en tot de vreugde van zijn Heere ingaat. Als God u muren van heil geeft, moeten uw poorten lofprijzing zijn. Het zou weinig zin hebben een ellendige, hongerende stad te versterken; maar als de muren versterkt zijn, is het een nog grotere vreugde te zien dat de inwoners gezegend zijn met alle goede gaven. Hoezeer vragen onze kerken om een actuele en blijvende zegening! Rust strekt zich helemaal tot aan de grenzen uit; er zijn geen vijanden die twisten met degenen die waken aan de grenzen. Als daar vrede heerst, mogen wij er zeker van zijn dat er overal vrede is.
‘Als iemands wegen den Heere behagen, zo zal Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen. ’ Vrede komt van de God des vredes. Gezien de verschillen in aanleg, omstandigheden, smaak en opvattingen tussen mensen, is het een werk van God als in grote kerken jaar na jaar een ongestoorde vrede heerst; en het is een even groot wonder dat wereldlingen, in plaats van de godvrezenden te vervolgen, hen met kennelijk respect behandelen. Hij Die Sion bouwt, is ook Sions Vredestichter, de Heere en Gever van vrede.
De werkwijzen van Jehova in het rijk der natuur zijn eenvoudig maar doeltreffend; dat geldt ook voor de methoden die Hij in het geestelijk rijk hanteert. Want de adem van Zijn Heilige Geest blaast op bevroren harten, en dadelijk gutsen er stromen berouw en liefde uit. Wij moeten de Heere bovenal loven om het feit dat Hij Zich aan ons kenbaar maakt op een manier die Hij tegenover de wereld niet gebruikt. Welk deel van Zijn geest Hij ook ontsluit voor ons, of het nu een woord van onderricht is, een beschikking van beleid, of een oordeel van bestuur, wij zijn gehouden de Heere erom te loven. Hij Die de zomer de plaats van de winter doet innemen, heeft ook de kou en dood uit onze harten verwijderd door de werking van Zijn Woord, en dat is meer dan genoeg reden om Zijn Naam toe te zingen.
Overweging:
De godvrezende mens zal, als hij sterft, ‘ingaan in den vrede’ (Jes. 57:2); maar als hij leeft, moet de vrede ingaan in hem.