11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. 12 Indien uw zonen Mijn verbond zullen houden, en Mijn getuigenissen, die Ik hun leren zal; zo zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid op uw troon zitten. 13 Want de HEERE heeft Sion verkoren, Hij heeft het begeerd tot Zijn woonplaats, zeggende: 14 Dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, want Ik heb ze begeerd. 15 Ik zal haar kost rijkelijk zegenen, haar nooddruftigen zal Ik met brood verzadigen. 16 En haar priesters zal Ik met heil bekleden, en haar gunstgenoten zullen zeer juichen. 17 Daar zal Ik David een hoorn doen uitspruiten; Ik heb voor Mijn Gezalfde een lamp toegericht. 18 Ik zal zijn vijanden met schaamte bekleden; maar op hem zal zijn kroon bloeien.
Hier treffen wij een groots pleiten op het verbond aan van het soort dat bij de Heere altijd de doorslag geeft. Wij kunnen bij God nergens mee komen wat evenveel gewicht heeft als Zijn eigen woord en eed. Jehova zweert dat ons geloof er een krachtig vertrouwen in kan hebben; Hij kan Zichzelf niet verloochenen. Hij zweert ‘de waarheid’, want Hij meent ieder woord dat Hij spreekt; mensen kunnen meineed plegen, maar niemand zal zo godslasterlijk zijn zich voor te stellen dat de God der waarheid dit doet. Jehova is geen veranderlijk wezen. Hij geeft Zijn doel nooit op, en nog veel minder Zijn belofte, die Hij plechtig heeft bekrachtigd met een eed. Hij is geen man dat Hij zou liegen, noch een mensenzoon dat Hij berouw zou kennen. Wat een rots hebben zij onder hun voeten die een onwankelbare eed van God als hun grondslag hebben!
Wij weten dat dit verbond werkelijk werd gesloten met Christus, het geestelijk zaad van David, want Petrus haalt het met Pink- steren aan. Christus zit op een vaste troon, in alle eeuwigheid, ziende dat Hij het verbond bewaard heeft, en door Hem komt de zegen over Sion, welks nooddruftigen in Hem gezegend zijn. Jezus was van de familie van David, zoals de evangelisten met opzet vermelden: Hij was ‘uit het huis en geslacht van David’; heden is Hij de Koning der joden en de Heere heeft Hem ook de heidenen tot Zijn erfdeel gegeven. Hij moet heersen en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. God Zelfheeft Hem op de troon gezet en geen opstand van mensen of duivels kan Zijn heerschappij doen wankelen. De eer van Jehova is met Zijn regering gemoeid, daarom is ze nooit in gevaar; want de Heere zal niet toelaten dat Zijn eed gebroken wordt.
God wil graag verkeren met hen die Hij met een eeuwige liefde heeft liefgehad. Wij verbazen ons daar niet over, want ook wij verlangen naar het gezelschap van onze geliefden. Het is een dubbel wonder dat de Heere zulke nooddruftige schepselen als wij verkiest en ernaar verlangt. God in de Kerk is de verwondering van de hemel, het wonder van de eeuwigheid, de roem van de oneindige liefde. Hij noemt Sion ‘Mijn rust’. Hier blijft Zijn liefde en vertoont ze zichzelf met vreugde, en wel ‘in eeuwigheid’. Hij zal geen andere plaats zoeken om te rusten, en Zijn heiligen niet moe worden. In Christus wordt het hart van de Godheid vervuld met voldoening, en omwille van Hem is Hij voldaan over Zijn volk, en zal Hij dat tot in eeuwigheid zijn. Deze verheven woorden drukken een duidelijke keus uit – dit, en niets anders; een besliste keus – dit, wat Ik goed ken; een keus in de tegenwoordige tijd – dit, wat op dit moment hier is. God heeft Zijn verkiezing vanouds gedaan, Hij heeft haar niet veranderd, en Hij zal er nooit berouw van hebben, Zijn Kerk was Zijn rust en is nog steeds Zijn rust. Zoals Hij Zijn eed niet zal breken, zo zal Hij Zijn keus nooit ongedaan maken.
Overweging:
O, dat wij mogen ingaan in Zijn rust, helemaal bij Zijn Kerk mogen horen, en door ons liefdevolle geloof vreugde mogen verschaffen aan de geest van Hem die vreugde schept in hen die Hem vrezen, in hen die hopen op Zijn genade.