5 Want Gij zijt mijn Verwachting, Heere, HEERE! mijn Vertrouwen van mijn jeugd aan. 6 Op U heb ik gesteund van den buik aan; van mijner moeders ingewand aan zijt Gij mijn Uithelper; mijn lof is geduriglijk van U. 7 Ik ben velen als een wonder geweest; doch Gij zijt mijn sterke Toevlucht. 8 Laat mijn mond vervuld worden met Uw lof, den gansen dag met Uw heerlijkheid. 9 Verwerp mij niet in den tijd des ouderdoms; verlaat mij niet, terwijl mijn kracht vergaat. 10 Want mijn vijanden spreken van mij, en die op mijn ziel loeren, beraadslagen te zamen, 11 Zeggende: God heeft hem verlaten; jaagt na, en grijpt hem, want er is geen verlosser. 12 O God, wees niet verre van mij; mijn God! haast U tot mijn hulp. 13 Laat hen beschaamd worden, laat hen verteerd worden, die mijn ziel tegen zijn; laat hen met smaad en schande overdekt worden, die mijn kwaad zoeken.
God, Die ons de genade schenkt Hem te mogen verwachten, zal onze verwachting beslist doen uitkomen, en daarom mogen wij erom smeken in het gebed. Zijn naam is ‘de Heere’, Israel’s hoop; en aangezien Hij geen valse of falende hoop kan zijn, mogen wij verwachten dat ons vertrouwen gerechtvaardigd is. Alvorens de psalmist in staat was te begrijpen welke macht hem bewaarde, werd hij er al door gedragen. God kent ons voordat wij ook maar enige kennis hebben. De uitverkorenen van eeuwigheid lagen aan het hart van God voordat zij aan de borst van hun moeder werden gelegd; en toen ze in hun zwakheid als pasgeborenen geen voeten hadden die sterk genoeg waren om hen te dragen, hield de Heere hen staande. We doen er goed aan stil te staan bij de goddelijke goedheid die aan ons in onze kinderjaren is bewezen, want zij biedt volop stof tot dankbaarheid. De Amalekiet in het bijbelverhaal liet zijn Egyptische knecht achter om te sterven toen hij oud en ziek werd, maar de Heere der heiligen is anders; tot aan onze grijze haren draagt Hij ons. De ouderdom ontneemt ons onze persoonlijke schoonheid, en berooft ons van de kracht voor actieve dienst; maar hij doet ons niet dalen in de liefde en gunst van God.
‘God heeft hem verlaten.’ O bittere hoon! Er is geen venijniger pijl in alle pijlkokers van de hel. Onze Heere voelde de weerhaken ervan en het is geen wonder dat ook Zijn discipelen ze voelen. Als deze uitroep waar was, zou het er inderdaad slecht voor ons uitzien; maar, God zij geprezen, het is een flagrante leugen. Nabij God te zijn is onze welbewuste veiligheid. Een kind in het donker wordt getroost doordat het vaders hand pakt. Als wij God ónze God noemen, de God Die een verbond met ons heeft gesloten, is dat een machtig argument in het gebed, en een grote steun voor ons geloof. De roep ‘haast U’ kwam veelvuldig voor in dit deel van de psalmen, en hij werd uitgelokt door de zware druk van de beproeving. Hevig leed maakt snel een einde aan aarzelende gebeden.
De vijanden zullen in verwarring zijn als ze speuren naar de reden van hun val; de mannen die zij zoeken te vernietigen lijken zo zwak, hun zaak zo verachtelijk, dat ze verbaasd zullen staan dat zij niet alleen alle weerstand overleven, maar die zelfs overwinnen. Wat moet farao in verwarring geweest zijn toen Israël groeide, ondanks zijn pogingen om het volk uit te roeien. En wat moeten de schriftgeleerden en Farizeeën vergaan zijn van woede toen zij zagen hoe het Evangelie zich van land tot land verbreidde, nota bene door het middel dat zij gebruikten om het te vernietigen. De Heere wilde hun schande voor aller ogen zichtbaar maken, doordat ze met het schaamrood op hun kaken liepen. Zij zouden van de gelovige een mikpunt van spot hebben gemaaid, als zijn God hem had verlaten. Laten ongeloof en atheïsme dan ook in hén tot een openbare aanfluiting worden.
Overweging:
De psalmist heeft oog voor de dagelijkse wonderen van de Heere; en daarom is zijn mond elke dag vol van de lof van de Heere.