Mijn ziel huivert bij de gedachte aan een routine godsdienst, formele dienstbaarheid, dode toewijding, als een soort van mechanische Godsvrucht. Wat is het een genade om de frisse bronnen te bereiken, om dagelijks een hernieuwde jeugd te voelen, om gezalfd te worden met frisse olie! Hier verlang en hijg ik naar. Het is een gevaarlijk werk om slaperig een voertuig te besturen! Ik weet dat ik veilig ben in Christus, maar ik kan nergens meer last van hebben, dan van dat sluimerende hart dat in mij is. Het is beter om onder de lange zweep van beproeving te zijn, of de steken van het geweten te voelen prikken, of zelfs te worden aangevallen door de vurige pijlen van de duivel, dan neer te liggen in de schoot van de vleselijke gerustheid zodat de Filistijnen mijn haarlokken afscheren; toch vrees ik dat dit vaak onze situatie is geweest.