De Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. Matthéüs 20:28
Toen ik voor het eerst deze kansel beklom en in deze zaal preekte, leek mijn gehoor op een ongeordende menigte mensen. Zij waren afkomstig uit alle straten en buurten, maar gekomen om het Woord te horen. Het was toen een eenvoudige evangelist, die het Woord des levens verkondigde aan velen die het voor het eerst vernamen. Door Gods genade heeft de meest gezegende verandering plaatsgevonden: in plaats van een schare, wisselend qua grootte en manier van samenkomen, is mijn gemeente nu evengoed gevestigd als die van een predikant in de grote stad Londen.
Ik kan van deze preekstoel de gezichten onderscheiden van vrienden, die maandenlang dezelfde zitplaats innamen. Van bijna driekwart van degenen die hier komen, mag ik weten dat zij niet slechts nieuwsgierig zijn, maar dat zij geregelde hoorders zijn. Daardoor is ook de aard van mijn werkzaamheid veranderd. Van evangelist ben ik uw predikant geworden. Vroeger was u een gemengde groep, maar nu zijn we door banden van liefde verbonden. Door met elkaar om te gaan en met elkaar te spreken achten wij elkaar hoog en hebben wij elkaar lief.
Velen zullen dan ook wel hebben gemerkt dat, waar het ambt en de vergadering veranderd zijn, ook de prediking anders is geworden dan vroeger. Voorheen hield ik een eenvoudige toespraak over de waarheden van het Evangelie en maar zelden durfde ik af te dalen in de diepten van God. Nu wil ik mij echter niet meer beperken tot de oppervlakte van de zaken. Met Gods hulp wil ik spreken over de wezenlijke dingen van onze godsdienst. Ik zal niet aarzelen te preken over het leerstuk van de goddelijke soevereiniteit. Ik zal niet terugdeinzen voor een eerlijke verkondiging van het leerstuk van de uitverkiezing.
Ik zal niet terugschrikken voor de waarheid van de volharding der heiligen tot het einde toe. Ik zal niets achterhouden van wat de Schrift ons leert over de krachtdadige roeping van Gods kinderen. Met de hulp van de Heere zal ik proberen om aan hen die zich bij mijn kudde hebben gevoegd, niets te onthouden. Velen van u hebben nu gesmaakt dat ‘de Heere goedertieren is’. Daarom zullen wij nu al Gods waarheden overdenken, opdat Gods kinderen gesticht en opgebouwd mogen worden in hun allerheiligst geloof.
Vanmorgen begin ik met het leerstuk van de verzoening ‘Hij gaf Zijn ziel tot een rantsoen voor velen.’ Het leerstuk van de verzoening is een van de belangrijkste geloofswaarheden. Een misvatting hierover zal ongetwijfeld tot een verkeerde opvatting van de hele dogmatiek leiden. Het is u niet onbekend dat er vele theorieën over het leerstuk van de verzoening zijn. Alle christenen leren dat Christus stierf om te verlossen, maar niet alle christenen leren dezelfde verlossing De verschilpunten liggen in de vragen: Wat is de aard van de verzoening? En wat is het doel van de verzoening?
De arminianen bijvoorbeeld, menen dat, toen Christus stierf, Hij Zijn leven niet gaf om een bepaald persoon te verlossen. Zij leren dat de dood van de Zaligmaker niet diende om iemands zaligheid zeker te maken. Zij geloven dat Christus stierf om het behoud van iedereen mogelijk te maken. Daardoor moeten zij staande houden dat, als de wil van de mens weerstand biedt aan Christus’ genade, het volbrachte Middelaarswerk geen gevolgen heeft. Zij menen dat Christus’ dood géén bepaald doel had. De Heere stierf, volgens hen, zowel voor Judas in de hel, als voor Petrus die in de hemel is. Zij geloven dat er voor degenen die naar het eeuwige vuur zijn verwezen, een even wezenlijke en ware verzoening is aangebracht, als voor hen die voor het aangezicht van de Allerhoogste staan.
Wij geloven hier niets van. Wij zijn er zeker van dat Christus, toen Hij stierf, een doel voor ogen had en dat doel ongetwijfeld bereikt zal hebben. Er is een verband tussen het doel van Christus’ dood en de uitwerking ervan. Vraagt iemand ons: ‘Wat was Christus’ doel bij Zijn sterven?’ dan antwoorden wij met de wedervraag: ‘Wat heeft Christus gedaan door Zijn dood? En wat zal Hij doen ten gevolge van Zijn dood?’ De uitwerking van Christus’ liefde reikt net zo ver als haar bedoeling. Wij kunnen ons onmogelijk voorstellen dat het plan van de almachtige God teleurgesteld werd; of dat de uitslag van een zo grootse zaak als de verzoening, verijdeld zou kunnen worden
Wij nemen aan – en durven zelfs te zeggen dat wij geloven – dat Christus in de wereld kwam om één volk te redden, een menigte die niemand kan tellen. En wij houden vast dat, als gevolg hiervan, eenieder voor wie Hij stierf, zonder enige twijfel, van zonde gereinigd wordt en, gewassen in Jezus’ bloed, geplaatst wordt voor Gods troon. Wij geloven niet dat Christus verzoening aanbracht voor degenen die ten slotte toch verloren gaan. Wij durven niet te verkondigen dat Christus’ bloed ooit gestort werd voor hen, van wie God van tevoren wist dat ze niet zalig zouden worden en van wie er al in de hel waren, toen Christus voor hen stierf.
Zo heb ik iets gezegd over hoe ik denk over de verzoening en over het verschil van opvatting daarover, dat tussen twee grote partijen in de belijdende kerk bestaat. Nu wil ik de grootheid van de verzoening aantonen. Door de bekwaammaking van de goddelijke Geest hoop ik meer te zeggen over het systeem van de verzoening, opdat het door ons allen zal worden verstaan, al zal het dan niet door ieder van ons worden aangenomen. Sommigen van u zullen de waarheid van wat ik zeg, ontkennen.
Toch wil ik te allen tijde de dingen leren die ik voor waarheid houd, zonder mij daarin door iemand te laten verhinderen. Zoals u in uw kring het recht hebt te zeggen wat er op uw hart ligt, zo eis ik ook de vrijheid om mijn stem te laten horen, zonder aarzeling of terughoudendheid. Christus Jezus stierf om Zijn leven te geven tot een rantsoen voor velen. En door het opbrengen van dat rantsoen werkte Hij een volkomen verlossing uit.
Ik zal de grootheid van die verlossing op vijf manieren aantonen, namelijk door u te wijzen op:
1. De afschuwelijkheid van ons kwaad;
2. De strengheid van de goddelijke rechtvaardigheid;
3. De losprijs door Hem betaald;
4. De verlossing die Hij daadwerkelijk heeft teweeggebracht;
5. Het grote aantal van degenen voor wie de verlossing is aangebracht.
1. De afschuwelijkheid van ons kwaad
Ten eerste zullen wij inzien hoe belangrijk de taak van de verlossing, door Christus aangebracht, is, gezien in het licht van onze eigen zonden. Mijn broeders, kijk nog even in de put waaruit u bent opgehaald en op de rots waaruit u gehouwen bent. U, die gewassen, gereinigd en geheiligd bent, sta even stil en kijk terug op uw vroegere staat van onwetendheid: de zonden waaraan u zich overgaf, de misdaden waartoe u werd verleid, de aanhoudende opstand tegen God, waarin u leefde.
Eén enkele zonde kan een ziel voor eeuwig verderven. Geen mens kan de oneindigheid van ellende bevatten, die sluimert in een enkele, op zichzelf staande zonde. Er ligt een eindeloze schuld in een enkele overtreding tegen de hemelse Majesteit. Als u en ik slechts eenmaal hadden gezondigd, dan zou toch alleen een verzoening die van oneindige waarde is, die zonde hebben kunnen uitwissen en voldoening daarvoor kunnen aanbrengen. Was het echter slechts voor een enkele keer dat u en ik overtraden? Nee, onze ongerechtigheden zijn meer dan de haren van ons hoofd. Wij zouden evengoed de zandkorrels van het strand kunnen opsommen, of de druppels van de oceaan optellen, als de zonden uit ons leven berekenen.
Laten wij in gedachten naar onze kinderjaren teruggaan. Hoe vroeg begonnen we al te zondigen! Hoe ongehoorzaam waren we aan onze ouders! Wat kwamen er een leugens uit onze mond! Wat waren we vervuld van speelsheid en ijdelheid! Hoogmoedig en dwaas sloegen we onze eigen weg in. We braken door alle hindernissen heen, waarmee godzalige ouders ons in onze goddeloze loop wilden stuiten. Wild en woest mengden velen van ons zich in de dans van de zonde. Wij werden voorgangers in ongerechtigheid; wij zondigden niet alleen zelf, maar leerden de zonde ook aan anderen.
Nu u volwassen bent, kunt u uitwendig wel meer gematigd zijn. U kunt enigszins vrij zijn van de afdwalingen van uw jeugd, maar hoe weinig bent u verbeterd. Als vrije genade ons niet heeft vernieuwd, zijn wij nu niet beter dan vroeger. En zelfs als deze genade in ons gewerkt heeft, hebben wij zonden te betreuren en liggen wij allemaal met ons aangezicht in het stof en strooien as op ons hoofd en roepen: ‘Onrein! Onrein!’
En u, die vermoeid leunt op uw staf, de steun in uw ouderdom, kleven er nog geen smetten op uw kleding? Is uw levenswandel zo smetteloos wit als het haar op uw hoofd? Hoe vaak bent u nog in het slijk gedompeld, zodat uw eigen kleding u verafschuwt! Laat uw gedachten gaan over de zestig, zeventig, tachtig jaren, waarin God uw leven heeft gespaard. Kunt u ook maar een ogenblik menen dat het mogelijk is uw talloze overtredingen op te sommen; of het gewicht van de door u begane misdrijven te berekenen? Sterren van de hemel, de sterrenkundige kan uw afstand wel meten en uw hoogte wel bepalen. Maar de zonden van de mensheid gaan alle gedachten te boven. Hoogverheven bergen! Woonoorden van de storm! Geboorteplaats van de wervelwind! De mens kan uw kruinen wel beklimmen en vol verbazing vanaf uw sneeuwtoppen neerzien, maar de hoogte van de zonde overstijgt onze gedachten. De kloven van de overtreding zijn te diep voor onze verbeelding om erin af te dalen.
Beschuldigt u mij ervan dat ik de menselijke natuur laster? Het is, omdat u haar niet kent. Als God u uw eigen hart had geopenbaard, dan zou u met mij getuigen dat, zonder overdrijven, mijn arme woorden onbekwaam zijn om de hopeloosheid van onze kwaal te beschrijven. Als wij allen vandaag in ons hart konden zien; als onze blikken zich naar binnen konden richten om de ongerechtigheid waar te nemen die als met een diamanten stift op ons stenen hart geschreven is. Dan zouden wij tegen de predikant zeggen dat, hoe hij onze zondige staat ook afschildert, hij niet kan overdrijven.
Hoe volwaardig moet dan niet het rantsoen van Christus zijn, dat van al deze zonden verlost! Het volk voor wie Jezus stierf, hoe groot hun zonde ook kan zijn, wordt door het geloof van de volledige schuld van deze overtredingen vrijgesproken. Al hebben zij zich overgegeven aan elke zonde en aan elke lust – de satan zette hen daartoe aan en de menselijke natuur is daartoe in staat – door het geloof is al hun schuld uitgewist. Jaar op jaar kon hen bedekt hebben met onreinheid, zodat hun zonde is geworden als scharlaken.
Maar in één ogenblik van geloof, van triomferend vertrouwen in Christus, is de schuld van lange achtereenvolgende jaren weggenomen! Zélfs als het mogelijk was dat alle zonden die de mensen bedreven (in gedachten, woorden of daden), sinds de wereld werd geschapen of de tijd een aanvang nam, op één sterfelijk hoofd werden gelegd, dan nóg is de voldoening, door Jezus Christus aangebracht, genoegzaam om al deze zonden weg te nemen en de zondaar te wassen, zodat hij blanker is dan vers gevallen sneeuw.
Wie zal de hoogte van de algenoegzaamheid van de Zaligmaker afmeten? Zeg mij eerst hoe hoog de zonde is en bedenk dan dat, zoals Noachs watervloed hoger dan de toppen van de bergen ging, zo ook de stroom van Christus’ verzoeningslijden hoger zal klimmen dan de toppen van onze bergen van zonden. In de hemelhoven verkeren nu mensen, die eenmaal moordenaars, dieven, dronkaards, hoereerders, lasteraars waren. Maar zij zijn afgewassen, zij zijn geheiligd. Vraag hun hoe het komt dat hun gewaden zo glanzen en waar zij gezuiverd zijn. Zij zullen u allen luid verkondigen dat zij hun klederen hebben witgemaakt in het bloed van het Lam.
Verontruste gewetens! Belasten en beladenen! Kermenden onder de last van de zonde! De grote verzoening die u is aangekondigd, is algenoegzaam voor uw behoeften. En al gingen uw zonden de sterren die de hemel bedekken in aantal te boven, hier is een verzoening voor al die zonden, een rivier, die ze alle kan bedekken en voor eeuwig wegspoelen.
2. De strengheid van de goddelijke rechtvaardigheid
Ten tweede moeten wij de grootheid van de verlossing afmeten naar de strengheid van de goddelijke rechtvaardigheid. God is liefde, altijd liefde. Maar wat ik nu ga zeggen, is volstrekt niet in strijd met deze verklaring. God is streng rechtvaardig, onbuigzaam streng in hoe Hij handelt met de mensheid. De God van de Bijbel is niet de God zoals sommigen zich Hem voorstellen: dat Hij zo weinig aan de zonden van de mensen denkt, dat Hij niet de minste straf ervoor eist. Hij is niet de God van de mensen die zich inbeelden dat onze overtredingen zo gering zijn, dat de God des hemels Zijn ogen ervoor sluit en ze vergeet. Jehova, Israëls God, heeft van Zichzelf gezegd: ‘De Heere, uw God, is een ijverig God.’ Hij verklaart Zelf: ‘Ik houd geenszins de schuldige onschuldig.’ ‘De ziel die zondigt, die zal sterven.’
Mijn vrienden, leer op God te zien, Die zo streng in Zijn rechtvaardigheid is, alsof Hij niet liefhebbend is; en toch zo liefhebbend, alsof Hij niet streng is. Zijn liefde vermindert Zijn rechtvaardigheid niet; Zijn rechtvaardigheid strijdt in het minst niet met Zijn liefde. Deze twee zijn in Christus’ verzoeningswerk heerlijk verbonden. Wij kunnen echter nooit de volheid van de voldoening verstaan, als wij niet vooraf de bijbelse waarheid van Gods onmetelijke rechtvaardigheid hebben aangenomen.
Er is nooit één zondig woord gesproken, één zondige gedachte gekoesterd, één zondige daad verricht, waarvoor God op de een of andere wijze géén vergelding zal eisen. Hij eist voldoening van u of van Christus. Kunt u niet op Christus’ voldoening wijzen, dan moet u, ter betaling van uw schuld die u nooit betalen kunt, verzinken in eeuwige ellende. Zo zeker als God God is, zal Hij eerder Zijn goddelijke natuur verliezen, dan één zonde ongestraft, of een enkele daad van opstand ongewroken laten.
Wellicht zegt u dat God koel en streng is. Ik kan het niet helpen: wat ik zeg is de waarheid. Zo is de God van de Bijbel. En of wij nu herhalen dat het waar is dat Hij liefde is, Hij is evenzeer vol rechtvaardigheid: alles wat goed is, is in God en is in Hem allervolmaaktst aanwezig Terwijl de liefde in Hem tot volkomen liefde klimt, klimt de rechtvaardigheid tot volmaakte, onwankelbare strengheid. In Zijn karakter is géén gebrek. Geen eigenschap is zo overheersend, dat daardoor de andere eigenschappen in de schaduw worden gesteld. Heerst de liefde, de rechtvaardigheid voert niet minder heerschappij. Bedenk dan, geliefden, van hoe grote betekenis Jezus’ plaatsvervangend lijden moet zijn, omdat het bij God voor al de zonden van Zijn volk voldoet! God eist, ter vergelding van de zonden van de mensen, een eeuwige straf. En God heeft een hel bereid voor allen die zonder berouw sterven.
Mijn broeders, kunt u de grootheid berekenen van de verzoening die geldt voor al die smart, die op ons zou neergekomen zijn, als zij niet was uitgestort over het hoofd van Christus? Zie eerbiedig door de schaduwen heen, die ons van de wereld van de geesten afscheiden. Zie die plaats van ellende, die de mensen ‘hel’ noemen. U kunt het niet verdragen om ernaar te kijken.
Bedenk dat er in die plaats geesten zijn die nooit de betaling van hun schuld aan de goddelijke gerechtigheid opbrengen. Maar, hoewel sommigen van hen al drie- of vierduizend jaar in de vlammen verkeren, zij zijn toch niet dichter bij de afbetaling dan toen zij begonnen. Al zullen tienduizend maal tienduizend jaren zijn voorbijgegaan, zij zullen evenmin de vereiste voldoening hebben opgebracht, als tot nu toe.
Denk nu eens na over het volgende: kunt u de grootheid van het Middelaarswerk van uw Zaligmaker bevatten, wanneer Hij uw schuld voldeed, en dat ineens, zodat Gods volk geen penning meer schuldig is? De gelovige is niets meer schuldig aan de gerechtigheid; hoewel hij oorspronkelijk zoveel te betalen had, dat de eeuwigheid niet lang genoeg zou zijn geweest om er voldoening voor aan te brengen. In één ogenblik werd zij door Christus tot stand gebracht! Hij die gelooft, is dus volkomen gerechtvaardigd en vrij van alle straf, door alles wat Jezus geleden heeft. Bedenk hoe uitnemend Zijn verzoening is!
Ik moet hier even ophouden, om iets anders te laten horen. Er zijn tijden dat God de Heilige Geest de mensen de strengheid van de rechtvaardigheid in hun eigen geweten laat voelen. Een man kan geraakt worden door het besef van zijn zonde. Eens was hij een vrij man, een losbol, die aan niemand rekenschap hoefde af te leggen, maar nu priemt er een pijl van de Allerhoogste in zijn hart en hij is gekomen onder een slavernij, erger dan die van Egypte. Hij zegt mij dat zijn zonde hem overal vergezelt. De negerslaaf, door de poolster geleid, zou de wrede behandeling van zijn meester kunnen ontvluchten om naar een land te gaan waar hij in vrijheid kan leven.
Deze man voelt echter dat hij, al doorkruist hij ook de hele wereld, zijn zonde niet kan ontwijken. Als je boeien om je polsen draagt, kun je nog een vijl vinden om je ketenen te laten vallen. Maar deze man zegt dat hij gebeden en gehuild heeft, en goede werken gedaan heeft, maar dat hij zich niet kan ontdoen van de boeien aan zijn handen. Hij voelt zich voortdurend een verloren zondaar. Hij kan proberen wat hij wil, maar in vrijheid gesteld worden lijkt onbereikbaar te zijn voor hem.
Een gevangene is soms vrij in zijn gedachten, hoewel niet naar het lichaam. Zijn geest dringt vaak door de gevangenismuren heen en heft zich op tot de sterren, vrij als de arend, die niemands slaaf is. Maar deze man is een slaaf in alles wat hij bedenkt. Geen enkele heldere, gelukkig makende gedachte komt in hem op. Zijn ziel is terneergedrukt. De gevangene vergeet soms zijn slavernij als hij sluimert, maar deze man kan niet slapen, ‘s Nachts droomt hij van de hel, overdag blijft het gevoel daarvan hem steeds bij. Waar hij ook heengaat, brandt een vuur in zijn binnenste en niets is in staat het te blussen. Hij heeft belijdenis gedaan, hij is gedoopt, hij gebruikt het Avondmaal, hij bezoekt het kerkgebouw, hij doet alle mogelijke goede werken; maar het vuur wakkert steeds verder aan. Hij geeft zijn geld aan de armen, hij is bereid zijn lichaam over te geven aan de verbranding, hij voedt de hongerige, hij bezoekt de zieke, hij kleedt de naakte; maar het vuur in zijn binnenste blijft branden en niets is in staat het te blussen.
Kinderen vol vermoeienis en angst, wat u voelt is de goddelijke rechtvaardigheid die u vervolgt. En gelukkig dat u dat voelt, want voor u predik ik nu het heerlijke Evangelie van de eeuwig gezegende God. U bent degene voor wie Jezus Christus gestorven is. Voor u heeft Hij aan die strenge gerechtigheid voldaan. En alles wat u te doen hebt om vrede te verkrijgen in uw geweten, is te zeggen tegen de tegenpartijder die u vervolgt: ‘Christus stierf voor mij. Mijn goede werken konden u niet staande houden, mijn tranen konden u niet bevredigen, maar hoor deze doodskreet, zie Hem sterven! Bent u nu niet voldaan?’ En als u dat gedaan hebt, zult u een vrede met God genieten, die alle verstand te boven gaat, die uw hart en uw zinnen zal bewaren in Christus Jezus uw Heere. Dan zult ook u de grootheid van deze verzoening kennen.
3. De losprijs door Hem betaald
In de derde plaats kunnen wij de grootheid van Christus’ verzoening afineten naar de prijs die Hij heeft betaald. Wij kunnen onmogelijk doorgronden hoeveel smart onze Zaligmaker geleden heeft. Als u er kort over nadenkt, zult u echter iets beseffen van de grote waarde van de losprijs, door Hem teweeggebracht. Jezus, wie zal Uw lijdenssmart beschrijven?
Ontspring, o tranenvloed, mijn oog;
Dring, springader mijns gemoeds! omhoog;
Gij, waterschat uit zee en kolk En regenzwangere hemelwolk!
Dat al de volheid uit uw schoot Bij stromen in mij overvloot En ik alzo, uit volle bron,
Mijn ziel ontlasten kon.
Jezus, U leed vanaf Uw geboorte. U was een Man van smarten, verzocht in krankheid. Uw smarten overstelpten U als een niet afatende stroom, tot aan de laatste momenten van vreselijke duisternis. Martelingen en kwellingen druppelden niet op U neer, maar zij vormden een stortvloed van lijden.
Zie Hem daar! Het is een koude nacht, maar Hij is buiten! Het is nacht. Hij slaapt niet, maar Hij bidt! Hoor Zijn kermen! Worstelde ooit iemand zoals Hij geworsteld heeft? Ga en kijk Hem eens goed aan! Was er ooit zo’n diep lijden op een menselijk gezicht afgetekend, zoals u dat op Zijn gezicht kunt zien? Hoor Zijn eigen woorden: ‘Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe.’ Hij komt overeind, wordt door verraders vastgepakt en weggesleept.
Laten wij eens gaan kijken waar Hij zojuist in doodsangst neerlag. Wat zien we daar? Wat bevlekt daar de grond? Het is bloed! Waar kwam dat vandaan? Had Hij een wond, die door de hevige zielenstrijd opnieuw begon te bloeden? Nee! ‘En Zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen.’ Angsten, waar geen woorden voor te vinden zijn om dat uit te drukken! Folteringen, die niet in menselijke taal weergegeven kunnen worden. Wat kon dit bloedig zweet tevoorschijn brengen op de gezegende menselijke natuur van de Zaligmaker? Dit is de opening, het begin van het treurspel. Volg Hem met weeklagen, treurende kerk, om de voleinding ervan te zien.
Hij wordt door de straten gesleurd, Hij wordt van de ene rechtbank naar de andere geleid, Hij wordt veroordeeld door het Sanhedrin, bespot door Herodes, gevonnist door Pilatus. Zijn veroordeling wordt uitgesproken: ‘Laat Hem gekruisigd worden!’ Nu klimt het jammertoneel tot een toppunt. Zijn rug wordt ontbloot, Hij wordt gebonden aan de Romeinse geselpaal. De roede sloeg voren op Zijn rug, rood door een stroom van bloed. Men doet Hem een purperen mantel om, waardoor Hij als de koning van het lijden naar voren komt. Men brengt Hem naar de wachtkamer. Zijn ogen worden geblinddoekt, zij slaan Hem in Zijn gezicht en zeggen: ‘Profeteer, wie U geslagen heeft.’ Zij spugen Hem in Zijn gezicht, zij vlechten een doornenkroon voor Hem en drukken Hem die op de slapen. Zij buigen hun knieën en bespotten Hem. Zwijgend zit Hij daar en antwoordt niet! ‘Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, maar gaf het over Dien, Die rechtvaardiglijk oordeelt.’
Nu slaan zij opnieuw de handen aan Hem. Met schimp en spot drijven zij Hem van die plek, door de woelige straat. Hij wankelt onder de kruispaal. Dochters van Jeruzalem, Hij bezwijkt in uw straten! Zij zetten Hem overeind, leggen Zijn kruis op de schouders van een ander en drijven Hem, wellicht met een speerstoot, vooruit. Totdat Hij ten slotte de berg van de gerichtsoefening bereikt.
Ruwe knechten leggen Zijn lichaam op het kruishout, Zijn armen worden uitgerekt, spijkers worden gepakt, vier hamers drijven ze op hetzelfde ogenblik door de teerste delen van Zijn lichaam. Nog is het niet gedaan! Het kruis wordt door de woeste soldaten overeind gezet. De onderkant van het vloekhout staat vast in de mulle grond. Er is een opening in de aarde gemaakt, die nu met aarde wordt aangevuld. De folterpaal staat opgericht voor ons oog.
Kijk eens hoe de leden van de Zaligmaker beven! Ieder lid is ontwricht! Hoor Hem zuchten! Hoor Zijn laatste kreet: ‘Mijn God! mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?’ Zon, geen wonder dat u uw oog sloot, om zo’n wrede handeling niet langer te hoeven zien. Rotsen, geen wonder dat u versmolt en dat uw harten scheurden van meeleven, toen uw Schepper als mens stierf! Nooit leed iemand zoals deze Man.
Dit alles gaat nog maar over het uitwendige! Geloof mij, broeders, het inwendige was vreselijker. Wat onze Zaligmaker naar het lichaam leed, was niets in vergelijking met wat Hij naar de ziel te verduren had. Stel u een moment een man voor – ik heb deze uitdrukking meerdere keren gebruikt – in de plaats van de rampzaligheid. Stel u voor dat zijn eeuwige kwelling in een enkel uur kon plaatshebben. Veronderstel dat deze mate van lijden vermenigvuldigd werd met het getal van de gezaligden, dat alle berekening te boven gaat. Kunt u bedenken hoeveel lijden dat zou geweest zijn, als alles wat Gods volk aan straf verdiend had door alle eeuwigheid, opeengestapeld werd? Besef nu, dat Christus de hoeveelheid hellesmarten geleden heeft, die het deel hadden moeten zijn van de verlosten. Ik kan het niet beter uitdrukken, dan door deze vaker gebruikte woorden: het leek of de volledige hel in Zijn beker was uitgestort. Hij nam die in de hand en:
In één ontzetb’re liefdetoog, dronk Hij uw zee, verdoem’nis, droog.
Zodat Zijn volk geen enkele angst of smart van de hel meer zou hoeven te verdragen. Ik zeg niet dat Hij hetzelfde onderging, maar Hij onderging datgene wat tegen dit alles opweegt. Nu kunt u enigszins gissen hoe groot de waarde is van de verlossing, door onze Heere Jezus Christus aangebracht!
4. De verlossing door Hem teweeggebracht
Ik zal kort zijn over het volgende punt. De vaste maatstaf waarnaar wij het lijden van de Zaligmaker afmeten, is deze: de heerlijke verlossing die Hij heeft teweeggebracht. Sta op, gelovige, waar u ook zit! Getuig op deze dag van de grootheid van wat de Heere voor u heeft gedaan! Laat mij voor u spreken, want ik wil uw ondervinding en de mijne samenvoegen. Eens was mijn ziel beladen met zonde. Ik had tegen God gerebelleerd en zwaar overtreden.
De verschrikkingen van de wet grepen mij aan, mijn geweten benauwde mij. Ik zag dat ik schuldig was. Ik keek op naar de hemel en boven mij was een vertoornd God, Die gezworen had mij te straffen. Ik keek naar beneden en zag een gapende hel, gereed om mij te verslinden. Ik zocht naar goede werken om mijn geweten gerust te stellen, maar tevergeefs. Door deel te nemen aan godsdienstige plechtigheden probeerde ik de angsten die ik inwendig voelde, te sussen, maar zonder gevolg. Mijn ziel was uitermate bedroefd, bijna tot stervens toe. Ik kon met Job gezegd hebben: ‘Mijn ziel kiest de verworging meer dan het leven.’
Dit was de grote vraag die mij altijd bezighield: ‘Ik heb gezondigd, God moet mij straffen. Hoe kan Hij rechtvaardig zijn, als Hij het niet doet? En omdat Hij rechtvaardig is, wat moet er van mij worden?’ Ten slotte hoorde ik die heerlijke woorden: ‘Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonde.’ Ik nam die tekst mee naar mijn kamer. Daar ging ik erover nadenken.
Ik zag er Eén, opgehangen aan het kruis: mijn Heere Jezus. Op Zijn hoofd was een doornenkroon en het was te zien dat Hij onvergelijkelijk, weergaloos leed. Ik keek naar Hem en ik herinnerde mij de uitspraak: ‘Dit is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken.’ Toen zei ik bij mijzelf: ‘Stierf deze Man voor zondaren? Ik ben een zondaar, dus stierf Hij voor mij. Degenen voor wie Hij stierf, zal Hij zalig maken. Hij stierf voor zondaren, ik ben een zondaar, Hij stierf voor mij: Hij zal mij zalig maken.’ Mijn ziel zonk op die waarheid neer als op een rotsgrond. Ik keek naar Hem en terwijl mijn oog zich richtte op de ‘stroom van Zijn zielverlossend bloed’, was mijn ziel verheugd, want ik kon zeggen:
‘k Zal om Uw kruis mijn armen slaan En daar als hulp’loos beed’laar staan,
En roepen: ‘Werp me Uw mantel om!
Zie neder, dierb’re Heiland! kom,
Verleen de rust mij, die ik derf,
Was mij, o Jezus, of ik sterf!’
Gelovige, vertel de rest maar zelf. Op het moment dat u geloofde, viel de last van uw schouders en u werd zo licht als een veer. In plaats van duisternis had u licht, voor de klederen van uw bedruktheid het gewaad des lofs. Wie zal de blijdschap uitspreken die u sinds die tijd gesmaakt hebt! Op aarde hebt u lofliederen van de hemel gezongen. En in uw bevredigd gemoed hebt u een voorsmaak genoten van de eeuwige sabbat van de verlosten. Omdat u geloofd hebt, bent u de rust ingegaan. Roep het dan in de wijde wereld uit, dat zij die geloven, door Jezus’ dood gerechtvaardigd worden van alles waarvan zij niet gerechtvaardigd kunnen worden door de werken van de wet. Vertel het in de hemel, dat niemand enige beschuldiging kan inbrengen tegen de uitverkorenen van God. Zeg het op aarde, dat Gods verlosten, in Zijn oog, van alle zonden vrij zijn. Zeg het zelfs in de hel, dat Gods gekenden daar nooit komen. Christus heeft immers voor hen geleden en wie is het die hen verdoemen zal?
5. Een rantsoen voor velen
Ik wil graag mijn laatste punt behandelen, omdat het zo heerlijk is. Jezus Christus, zo zegt onze tekst, kwam in de wereld om Zijn leven te geven tot een rantsoen voor velen. De grootheid van Christus’ verzoening kan afgemeten worden naar de omvang van haar uiteindelijke doel. Hij gaf Zijn ziel tot ‘een rantsoen voor velen’. Ik moet nu terugkeren tot het betwiste punt. Men zegt vaak van ons, dat wij de voldoening van Christus beperken, omdat wij zeggen dat niet alle mensen zalig worden en Christus dus ook geen voldoening voor alle mensen aangebracht heeft.
Ons antwoord hierop is dat onze bestrijders juist die voldoening beperken. De arminianen zeggen: Christus stierf voor alle mensen. Vraag hun wat zij daarmee bedoelen! Stierf Christus zodat ieder zeker zalig zou worden? Nee, zeggen ze, zeker niet. Wij vragen hun verder: Stierf Christus om de zaligheid van een mens in het bijzonder te verzekeren? Zij antwoorden: Nee. Christus is gestorven, opdat de mens zalig zou kunnen worden, als … En dan volgen er enkele voorwaarden.
Om terug te gaan tot de stelling: Christus stierf dus niet om de zaligheid van wie dan ook met zekerheid uit te werken? Hun antwoord zal zijn: Nee. Zij zijn verplicht dat te zeggen, want zij geloven dat iemand, na vergeving te hebben ontvangen, nog van de genade kan vervallen en verloren gaan. Wie beperkt er nu Christus’ dood? Ik zou denken: zijzelf. Zij beweren dat Christus niet stierf om de zaligheid van enig mens ongetwijfeld zeker te maken. Wij houden ons dus voor verontschuldigd, wanneer zij zeggen dat wij aan de uitwerking van die dood perken stellen. Wij zeggen: ‘U bent degene die dat doet. Wij belijden: Christus is gestorven om ons te verzekeren van de zaligheid van een menigte die niemand tellen kan, die niet alleen zalig kunnen worden, maar ook zalig zijn en zalig moeten worden. Ons kan onmogelijk iets anders ten deel vallen dan de zaligheid. U kunt uw opvattingen daarover houden, wij zullen de onze nooit laten varen.’
Geliefden, wanneer u iemand hoort spotten met onze beperkte voldoening, dan kunt u hem dit vertellen. De algemene verzoening is een grote, wijde brug, maar met een halve boog: zij is niet toereikend voor de volle breedte van de stroom. Zij brengt ons slechts halverwege, zij kan niemand verzekeren van zijn zaligheid. Ik zou mijn voet liever op een brug, zo nauw als Hungerford, zetten, als die mij maar naar de overkant brengt, dan op een brug zo wijd als de wereld, die echter slechts halverwege brengt.
Men heeft mij gezegd dat het mijn plicht is te prediken dat alle mensen verlost zijn. Men heeft mij daarvoor een Schriftelijk bewijs gegeven: ‘Die Zich gegeven heeft tot een rantsoen voor allen, tot een getuigenis te zijner tijd.’ Dat ziet eruit als een belangrijk argument tot staving van de mening die wij bestrijden. Bijvoorbeeld: ‘De gehele wereld gaat Hem na.’ Volgde de hele wereld Christus? ‘Geheel Judea ging uit om gedoopt te worden in de Jordaan.’ Werd geheel Judea en heel Jeruzalem in de Jordaan gedoopt? ‘Kinderkens, gij zijt uit God’ en ‘de gehele wereld ligt in het boze’. Verstaat u onder ‘de gehele wereld’: iedereen?
Als dit zo is, wie zijn zij dan, van wie gezegd wordt: ‘Gij zijt uit God’? De woorden ‘wereld’ en ‘alle’ worden in zeven, acht uitspraken van de Schrift gebruikt en heel zelden betekent dat ‘alle’: alle mensen, hoofd voor hoofd. De woorden worden gewoonlijk gebruikt om te leren dat Jezus allerlei mensen heeft verlost: sommige Joden, sommige heidenen, sommige armen, sommige rijken; en dat Zijn verlossing zich niet heeft bepaald tot Jood of heiden, en anderen uitgesloten werden.
Alle strijd daar latende, wil ik nu op één vraag uitsluitsel geven. Zeg mij dan, prediker, voor wie Christus stierf? Wilt u enkele vragen beantwoorden, dan zal ik u zeggen of Hij voor u stierf. Hebt u een Zaligmaker nodig? Voelt u daar behoefte aan? Hebt u besef van uw zonden? Heeft de Heilige Geest u geleerd dat u verloren bent? Dan stierf Christus voor u en u zult zalig worden. Weet u dat u in de hele wereld geen hoop kunt hebben dan op Christus? Voelt u dat u van uzelf niets kunt aanbieden ter voldoening aan Gods gerechtigheid? Kunt u alle vertrouwen in uzelf opgeven? Kunt u op gebogen knieën zeggen: ‘Heere, behoud mij, want ik verga’? Dan stierf Christus voor u.
Als u nu zegt: ‘Ik ben zo goed, ik zal de hemel wel door mijn eigen werken binnengaan’, herinner u dan dat Jezus gezegd heeft: ‘Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars tot bekering.’ Zolang u in die staat bent, heb ik u geen verzoening te prediken. Maar als u zich nu schuldig en ellendig voelt, gereed om Jezus als uw enige Middelaar aan te nemen, dan kan ik u niet alleen zeggen dat u zalig kunt worden, maar wat nog beter is: dat u zalig zult worden. Als u niets meer hebt dan de hoop in Christus, als u bereid bent te komen met lege handen en Christus aan te nemen als uw alles, terwijl u in uzelf niets bent, dan mag u op Christus zien en zeggen: ‘Gij dierbaar, bloedend Lam van God! Uw smarten heeft U verdragen voor mij. Door Uw striemen word ik genezen, door Uw lijden word ik verzoend.’ Dan zult u vrede in uw ziel hebben, want als Christus voor u gestorven is, kunt u niet verloren gaan.
God zal niet tweemaal straffen voor één zonde. Als God Christus gestraft heeft voor uw zonde, dan zal Hij u niet meer straffen. Gods rechtvaardigheid kan niet tweemaal voldoening eisen, eerst van de bloedende hand van mijn Borg, dan van de mijne. Wij kunnen ons vandaag, als wij geloven, begeven naar Gods troon; en als ons gevraagd wordt: ‘Bent u schuldig?’ staande antwoorden: ‘Ja, schuldig.’ Maar als de vraag wordt gesteld: ‘Wat hebt u, dat u voor uw zonden niet gestraft zou worden?’ dan kunnen wij antwoorden: ‘Grote God! Uw rechtvaardigheid en liefde zijn beide onze waarborgen dat U ons niet voor onze zonden wilt straffen; want hebt U niet Christus tot zonde gemaakt in onze plaats? Hoe zou U rechtvaardig kunnen zijn, hoe kunt U God zijn, als U, nadat U Christus, de Plaatsbekleder, hebt gestraft, de mens zelf daarna straffen wilde?’
Uw enige vraag is: ‘Stierf Christus voor mij?’ En het enige antwoord dat wij geven kunnen, is: ‘Dit is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is, om zondaren zalig te maken.’ Kunt u uw naam onder de zondaars schrijven – niet onder degenen die zich zondaars noemen, maar zich zondaars voelen? Kunt u daarover treuren, daarover wenen en in die gestalte genade zoeken? Bent u een zondaar? Als u dat gevoeld, gekend en beleden hebt, dan nodig ik u uit om te geloven dat Christus voor u stierf, omdat u een zondaar bent. En wij smeken u om u op deze onbewegelijke Rots te werpen en eeuwige zekerheid te vinden in de Heere Jezus Christus.
Amen.
Zie ook: Voor wie is Christus gestorven? en Alverzoening, worden alle mensen gered?