Aan u!
Het doel van dit boek is de zaligheid van de lezer.
Hij, die het geschreven heeft zal enorm teleurgesteld zijn, indien het niet het middel is, waardoor velen tot de Heere Jezus geleid worden. Het wordt uitgezonden in kinderlijke afhankelijkheid van God, de Heilige Geest, om, indien het Hem belieft, het te gebruiken voor de bekering van miljoenen. Ongetwijfeld zullen vele mannen en vrouwen dit boekje ter hand nemen, en de Heere zal hen bezoeken in genade. Om dit doel te bereiken, heb ik mij bediend van de eenvoudigste taal, heb ik de meest gewone en gebruikelijke bewoordingen en uitdrukkingen gekozen. Indien echter personen van hogere stand en van grotere ontwikkeling een blik mochten werpen op deze bladzijden, dan kan de Heilige Geest er ook hun hart door bereiken. Immers, wat door de ongeletterden begrepen kan worden, Is zeker niet minder aantrekkelijk voor hen, die wel onderwezen zijn.
Ach! dat het gelezen mocht worden door velen, die ook zelven daarna vele zielen voor Christus zullen winnen! Wie weet, hoe velen tot vrede zullen komen door hetgeen zij hier zullen lezen? Ene belangrijke vraag voor u, waarde lezer, is: Zult u tot hen behoren? Een zeker man plaatste eens een fontein aan de kant van een weg, en aan die fontein hing hij een beker aan ene kleine ketting. Daarna werd hem medegedeeld, dat een groot kunstkenner zeer vele gebreken vond in het plan, waarnaar de fontein vervaardigd was. “Maar,” zeide hij, “zijn er vele dorstige mensen, die uit de fontein zijn gaan drinken?” Toen zeide men hem, dat duizenden arme mensen: mannen, vrouwen en kinderen, er hun dorst zijn gaan lessen. En hij glimlachte en zei, dat hij zich de aanmerkingen van de criticus zeer gaarne getroostte. Hij hoopte slechts dat hij -de criticus- op een zwoelen zomerdag zelf er de beker zou gaan vullen, er door verkwikt zou worden, en de Naam des Heeren zou loven.
Hier is mijn fontein, en hier is mijn beker. Vind er gebreken aan, zo het u lust, maar ach! Drink van het water des levens. Dat is het enige, wat ik begeer, het enige, dat mij aan het harte ligt. Het zou mij liefelijker wezen om een zegen te zijn voor de geringste werkman, voor de armsten bedelaar, dan een prins van den bloede te behagen, zonder hem tot God te kunnen brengen.
Lezer, is het u ernst, terwijl u deze bladzijden leest? Is het u te doen om het heil uwer ziel? Zo ja, dan zijn wij reeds bij de aanvang te zamen overeengekomen. Maar dan moet het ook om niets minder te doen wezen dan om Christus en de hemel te vinden. Ach, mochten wij dit tezamen zoeken Ik doe dit, door dit kleine boek als te wijden door gebed. Wilt u u niet met mij verenigen, en opzien tot God, en Hem vragen om u te zegenen, terwijl u het leest? Door Gods besturende voorzienigheid zijn deze bladen u in handen gekomen, u hebt enige ogenblikken, waarin u ze kunt lezen, en u voelt u geneigd om er uw aandacht aan te schenken. Dat zijn tekenen ten goede.Wie weet, of de gezette tijd van zegen voor u thans niet gekomen is! Hoe dit zij: De Heilige Geest zegt: “Heden, indien u Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet.”
WAT WILLEN WIJ?
Eens hoorde ik een geschiedenis, die, naar ik meen, in het Noorden van Engeland gebeurd is. Een predikant ging een bezoek brengen bij ene arme vrouw, met het voornemen haar enig geld ter hand te stellen, omdat hij wist, dat zij zeer arm was. Met zijn daalder in de hand klopte hij aan de deur, maar kreeg geen antwoord. Hij dacht, dat zij niet te huis was, en ging weg. Kort daarna ontmoette hij haar bij de kerk, en zeide haar, dat hij gedacht had aan haren nood: “Ik ben bij u aan huis geweest en heb verscheidene malen geklopt, en ik denk, dat u niet thuis was, want ik kreeg geen antwoord.” “Hoe laat was het, mijnheer?” “Het was omstreeks twaalf uur.” “Ach!” hernam zij, “ik was wel te huis, en ik hoorde ook wel kloppen, maar ik dacht, dat het de huisbaas was om de huur.” Menige arme vrouw weet, wat dit betekent. Welaan, het is mijne begeerte om gehoord te worden, en daarom wens ik te zeggen dat ik niet om de huur kom. Ja voorwaar! het doel van dit boek is niet om iets van u te vragen, maar om u te zeggen dat de zaligheid geheel uit genade is, dat is, dat zij gratis, dat zij om niet is.Dikwijls gebeurt het, wanneer wij zeer begerig zijn om de opmerkzaamheid onzer hoorders of lezers gaande te maken, dat zij denken: “Ach, nu zal ik op mijne plichten worden gewezen. Het is de man, die komt om hetgeen ik aan God verschuldigd ben, en gewis, ik heb niet om te betalen. Ik zal maar doen, alsof ik niet te huis was.” Welnu dit boek komt niet om iets van u te eisen, maar om u iets te brengen. Wij zullen niet spreken over wet, plicht of straf, maar over liefde, goedertierenheid, vergeving, genade en het eeuwige leven. Doe dus niet, alsof u niet te huis was, houdt u niet als doof, koester geen onverschilligheid in uw hart.
Ik vraag niets van u, noch voor God noch voor de mensen. Het is mijn bedoeling niet om iets te eisen of te begeren uit uw hand. Integendeel! in de Naam van God kom ik u een vrije gave brengen, en het zal u tot eeuwige vreugde strekken, zo ge haar wilt ontvangen. Open de deur, en laat mijn bede tot u inkomen. “Komt dan, en laat ons samen richten.” De Heere zelf nodigt u tot een samenspreking over uw tijdelijk en uw eeuwig geluk, en Hij zou dit niet gedaan hebben, zo Hij uw heil niet bedoelde. De Heere Jezus klopt aan uw deur, weiger niet om Hem open te doen, want Hij klopt met een hand, die aan het kruis was genageld voor iemand als u.
Daar Hij nu enig en alleen uw heil bedoelt, zo neig uw oor en kom tot Hem. Hoor aandachtelijk, en laat het goede woord doordringen tot uw ziel. Het zou kunnen zijn, dat de ure gekomen is, waarin u ingaat tot het nieuwe leven, dat het begin is van het zalige leven in de hemel. Het geloof is uit het gehoor, en lezen is een soort van horen. Het geloof kan tot u komen, terwijl u dit boek leest. Waarom niet? O gezegende Geest der genade, doe U het alzo zijn!
GOD RECHTVAARDIGT DE GODDELOZEN.
Wil naar een kort woord luisteren over een tekst, die u vindt in de brief aan de Romeinen, in het vierde hoofdstuk, het vijfde vers: “Doch degene die niet werkt, maar gelooft in Hem die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.” Romeinen 4:5.
Ik vraag uw aandacht voor deze woorden: “Hem, die de goddeloze rechtvaardigt”. Het schijnt mij toe, dat het zeer wondervolle woorden zijn. Verwondert het u niet, dat er zulk een uitdrukking in de Bijbel gevonden wordt: “Die de goddeloze rechtvaardigt”? Ik heb het als een beschuldiging horen inbrengen tegen God door mensen, die de leer des kruises haten, dat Hij goddelozen behoudt, en de snoodsten der snoden aanneemt.
Zie nu, hoe dit Schriftwoord de beschuldiging staaft, en het feit eenvoudig vaststelt. Door de mond van zijn dienstknecht Paulus, door de ingeving van de Heilige Geest noemt Hij zich: “Hem, die de goddeloze rechtvaardigt”. Hij maakt hen rechtvaardig, die onrechtvaardig zijn. Hij vergeeft hen, die verdienen gestraft te worden.
Hij bewijst gunst aan hen, die geen gunst verdienen. Niet waar? U hebt gedacht, dat de zaligheid was voor de deugdzamen, dat Gods genade was voor de reinen en heiligen, voor hen, die vrij zijn van zonde? Het is in uw hart opgekomen, dat, zo u voortreffelijk was, God u zou belonen, en u hebt gedacht, dat, wijl u onwaardig bent, het onmogelijk voor u is, om Gods gunst deelachtig te worden.
U moet wel enigszins verrast zijn bij het lezen van een tekst als deze: “Hem, die de goddelozen rechtvaardigt”. Het verwondert mij niet, dat u verbaasd bent, want hoezeer ik ook gemeenzaam bekend ben met Gods grote genade, heb ik toch nooit opgehouden mij er over te verwonderen. Het is dan ook wel verwonderlijk, niet waar, dat het mogelijk is voor een heilig God om een onheilige mens te rechtvaardigen. Naar de wettische natuur van ons hart spreken wij ook altijd van onze eigene goedheid en waardigheid, en wij blijven hardnekkig volhouden, dat er iets goeds in ons moet zijn, zo wij de aandacht Gods willen waardig zijn. Maar God, die door alle bedrog heenziet, weet, dat er hoe genaamd geen goed in ons is. Hij zegt: “Niemand is rechtvaardig, ook niet een.” Hij weet, dat “al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed.” En daarom is de Heere Jezus dan ook niet in de wereld gekomen, om goedheid en gerechtigheid te vinden onder de mensen, maar om goedheid en gerechtigheid met zich te brengen, en die te schenken aan hen, die ze in zichzelven niet bezitten.
Hij komt, niet omdat wij rechtvaardig zijn, maar om ons rechtvaardig te maken: Hij rechtvaardigt de goddeloze. Als een rechtsgeleerd raadsman voor de rechtbank verschijnt, begeert hij, zo hij een eerlijk man is, de zaak van een onschuldige te bepleiten, ten einde hem voor het hof te rechtvaardigen van de dingen, waarvan hij valselijk beschuldigd werd.
Het doel en het streven van de advocaat moesten wezen om onschuldigen te rechtvaardigen, niet om schuldigen vrij te pleiten. De mens heeft noch het recht, noch de macht om schuldigen te rechtvaardigen. Dat is een wonder, dat door God alleen tot stand kan worden gebracht. God, de oneindig rechtvaardige Souverein, weet dat op aarde niemand rechtvaardig is, dat er niemand is, die goed doet, dat er niemand is, die niet zondigt. En daarom heeft Hij in de oneindige vrijmacht Zijn Goddelijke natuur en in de majesteit Zijner onuitsprekelijke liefde het ondernomen, niet om de rechtvaardigen te rechtvaardigen, maar om goddelozen te rechtvaardigen. God heeft wegen en middelen bedacht om de goddeloze rechtvaardig voor Zijn aangezicht te doen verschijnen.
Hij heeft het middel gevonden, waardoor Hij met volkomen rechtvaardigheid de schuldige kan aanzien en behandelen, alsof hij zijn gehele leven lang vrij ware gebleven van overtreding; Ja, Hij kan hem behandelen alsof hij volstrekt zondeloos ware. Hij rechtvaardigt de goddeloze.
Jezus Christus is in de wereld gekomen om zondaren zalig te maken. Dat is een zeer verwonderlijke zaak, een zaak waarover zij, die er van genieten, het meest van allen verwonderd moeten wezen. Ik weet, dat het mij tot op deze dag het grootste wonder is, waarvan ik gehoord heb, dat God mij rechtvaardigt. Ik voel mij, buiten de invloed van Zijn almachtige liefde, geheel en al onwaardig, vol van bederf en zonde. Ik weet, en ben ten volle verzekerd, dat ik gerechtvaardigd ben door het geloof, hetwelk is in Christus Jezus, en dat God met mij handelt, alsof ik volkomen rechtvaardig ben geweest, en dat ik een erfgenaam Gods geworden ben en een mede-erfgenaam van Christus; en toch moet ik mij van nature rangschikken onder de grootste zondaren.
Ik, die geheel en al onwaardig ben, word behandeld alsof ik een verdienstelijk man was. Ik word bemind met evenveel liefde, alsof ik altijd godvruchtig was geweest, terwijl ik toch te voren ongodvruchtig was.
Hoe kan men anders dan zich hierover zeer verbazen? Dankbaarheid voor zulk een genade bekleedt zich met het gewaad der verwondering. Dewijl dit nu zo zeer verwonderlijk is, wens ik u te doen opmerken, hoezeer dit het evangelie bruikbaar maakt voor u en voor mij. Indien God de goddelozen rechtvaardigt, dan mijn vriend, kan Hij ook u rechtvaardigen. De goddeloze, is dat niet juist zo iemand als u bent? Indien u te dezer ure nog onbekeerd bent, dan is die benaming volkomen toepasselijk op u. U hebt geleefd zonder God; u bent het tegenovergestelde van godvruchtig geweest.
In een woord, u was en u bent goddeloos. Wellicht bezoekt u op de dag des Heeren niet eens het huis des gebeds, maar leeft u zonder Zijn dag waar te nemen, zonder op te gaan naar Zijn huis, zonder te denken aan Zijn Woord, en dit bewijst, dat u goddeloos bent. Erger nog, u hebt gepoogd te twijfelen aan Gods bestaan, en bent wellicht zelfs zo ver gekomen om te zeggen, dat u dat doet.
U hebt geleefd, op deze schone aarde, welke vol is van de tekenen van Gods tegenwoordigheid, en u hebt uw ogen gesloten voor de duidelijke bewijzen Zijner macht en Godheid. U hebt geleefd, alsof er geen God was. Ja, u zou er grotelijks behagen in hebben geschept, indien u het voor uzelf duidelijk had kunnen bewijzen, dat er volstrekt geen God is. Wellicht hebt u vele jaren aldus geleefd, zodat u nu vrij sterk hiervan overtuigd bent, en met vaste schreden dezen weg bewandelt, terwijl God daar toch niet met u is. Indien men een opschrift op u plaatste met het woord GODDELOOS dan zou uw karakter daar even juist mede zijn aangeduid, als wanneer men zout water schreef boven de zee. Is het niet zo? Of wellicht bent u een geheel ander mens. U hebt voor het uitwendige alle vormen van de Godsdienst waargenomen, en toch was er uw hart niet in, maar was u in werkelijkheid goddeloos. Ofschoon u omgang hebt gehad met het volk van God, hebt u toch geen gemeenschap geoefend met God zelf. U hebt geleefd zonder liefde tot God in uw hart, zonder acht te slaan op Zijn geboden in uw wijze van leven.
Welnu, dan bent u juist de man, tot wie dit evangelie gezonden wordt, dit evangelie, hetwelk zegt, dat God de goddelozen rechtvaardigt. Het is zeer verwonderlijk, maar het is gelukkig zeer dienstig voor u. Het is juist wat u nodig hebt. Is het niet zo? Ach! Hoe wenste ik, dat u het mocht aannemen. Indien u verstandig bent, zult u de merkwaardige genade Gods opmerken, waardoor Hij voor iemand, als u bent, heeft willen zorgen, en u zult bij uzelf zeggen: “Die goddelozen rechtvaardigt! Waarom zou ik dan niet, en dat wel terstond, gerechtvaardigd worden?” En voorts: merkt op, dat het zo zijn moet, dat de zaligheid Gods is voor hen, die haar niet verdienen, die haar niet waard zijn.
Het is goed en nodig, dat dit in de Bijbel op stellige wijze wordt uitgesproken, want, mijn vriend, niemand anders heeft rechtvaardiging van node dan zij, die in zichzelf geen rechtvaardiging hebben. Indien iemand onder mijn lezers volkomen rechtvaardig is, dan heeft hij niet nodig gerechtvaardigd te worden. U bent u bewust, dat u uwen plicht goed volbrengt, dat u de hemel schier aan u verplicht, dat de hemel u eigenlijk nog dank schuldig is. Waarom zou u een Zaligmaker nodig hebben? Wat hebt u met genade van doen? Waartoe zou u rechtvaardiging dienen? U zult mijn boek thans wel reeds moe zijn, want u kunt er geen belang in stellen.
Mocht iemand van u zulke hoogmoedige gedachten koesteren, luister dan een ogenblik naar mij. Zo waarachtig als u leeft, u zult op die wijze verloren gaan. U, rechtvaardige mensen, wier gerechtigheid geheel van uw eigen maaksel is, bent of bedriegers, of bedrogenen; want de Schrift kan niet liegen, en zij zegt duidelijk: “Er is niemand die rechtvaardig is, neen, niet een.” In elk geval heb ik geen evangelie om te prediken aan de eigengerechtige, nee ik heb voor hen geen enkel evangeliewoord. Jezus Christus zelf is niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, en ik zal niet gaan doen, wat Hij niet gedaan heeft. Indien ik u al riep, u zou niet willen komen, en daarom zal ik u niet roepen in die hoedanigheid. Nee, ik vermaan u veeleer, om deze uwe gerechtigheid eens van nabij te bezien, en te zien welk een hersenschim zij is.
Zij is niet half zo reëel als een spinneweb. Laat haar varen! Vliedt van haar: O mijn vrienden, de enige mensen, die nodig hebben gerechtvaardigd te worden, zijn zij, die in zichzelf niet rechtvaardig zijn. Zij hebben het nodig, dat er iets voor hen gedaan worde, om hen rechtvaardig te doen staan voor Gods rechterstoel. Gelooft het vrij: de Heere doet alleen hetgeen nodig is. De oneindige wijsheid beproeft nooit hetgeen niet nodig is.
Jezus onderneemt nooit ene zaak of een werk, dat overbodig is. Hem te rechtvaardigen, die rechtvaardig is, is geen werk van God, dat zou de arbeid zijn van een dwaas; maar hem te rechtvaardigen, die onrechtvaardig is – dat is het werk der oneindige liefde en genade. De goddelozen te rechtvaardigen, dat is een wonder, Gode waardig. En gewis het is zo. En nu zie.
Indien er ergens in de wereld een geneesheer is, die kostelijke en onfeilbare geneesmiddelen heeft ontdekt, tot wie wordt die arts dan gezonden? Tot hen, die een volmaakt goede gezondheid genieten? Ik denk van niet: Breng hem in een streek, waar geen zieken zijn, en hij zal vinden, dat hij er niet op zijn plaats is. Er is daar niets voor hem te doen. “Die gezond zijn hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn”. Is het niet even duidelijk, dat de grote geneesmiddelen der genade en der verlossing bestemd zijn voor hen, wier ziel krank is? Zij kunnen niet bestemd zijn voor de gezonden, want voor hen zijn zij niet nut.
Indien u, mijn vriend, u bewust bent, dat u geestelijk krank bent, dan is de Medicijnmeester voor u in de wereld gekomen. Indien u vanwege uw zonde, geheel verloren, geheel vernietigd bent, dan bent u juist de persoon, voor wie het plan der verlossing gemaakt is.
Ik zeg, dat de liefdevolle Heere juist dezulken, als u bent, op het oog had, toen Hij het plan der genade gewrocht heeft. Stel eens, dat een edelmoedig, vrijgevig man het besluit genomen had, om allen die hem iets schuldig zijn, hun schuld kwijt te schelden, dan is het duidelijk, dat er alleen van werkelijke schuldenaars sprake kan zijn.
De een is hem duizend geldstukken schuldig; een ander vijftig geldstukken. Voor een iegelijk behoeft de rekening slechts gekwiteerd te worden, en de schuld is vernietigd. Maar de edelmoedigste mens kan geen schulden kwijtschelden van hen, die hem niets schuldig zijn. Het is niet in de macht der almacht ons te vergeven, waar geen zonde is. De vergeving kan dus niet zijn voor u die geen zonde hebt. Vergiffenis is voor de schuldigen. Vergiffenis is voor hen, die zondig zijn. Het zou ongerijmd zijn om van vergeving te spreken tot hen, die geen vergeving van node hebben, om hen te begenadigen, die nooit iets misdreven hebben.
Denkt u, dat u verloren moet gaan omdat u een zondaar bent? Dit is juist de reden, waarom u behouden kunt worden. Omdat u uzelf als zondaar erkent, wens ik u aan te moedigen om te geloven, dat de genade verordineerd is voor dezulken, als u bent. Het is waarlijk zo, dat Jezus zoekt en zalig maakt, wat verloren is. Hij stierf, en heeft een werkelijke verzoening aangebracht voor werkelijke zondaren. Als de mensen niet met woorden spelen, als zij zich niet maar voor de schijn “ellendige zondaren” noemen, omdat het nu eenmaal het aangenomen woord, de gangbare term is, dan gevoel ik een onuitsprekelijke blijdschap om hen te ontmoeten.
Het zou mij verheugen om de ganse nacht met mensen te spreken, die zich van harte en oprecht gemeend, als zondaars erkennen. De herberg der genade sluit nooit haar deuren voor dezulken, noch in de week noch op Zondag. Onze Heere Jezus is niet voor denkbeeldige zonden gestorven, zijn hartebloed werd gestort om de scharlakenrode vlekken af te wassen, die door niets anders afgewassen kunnen worden. Hij, die een zwart zondaar is, is juist de man, voor wien Jezus Christus gekomen is om hem wit te maken.
Een leraar heeft eens gepredikt over Matt. 3:10 “En ook is alrede de bijl aan de wortel der bomen gelegd,” en hij predikte op zulk een wijze, dat een van zijn hoorders tot hem zei. “Men zou gedacht hebben, dat u voor misdadigers hebt gepredikt. U had die leerrede in de gevangenis moeten houden.” “O nee,” antwoordde hij, “als ik in de gevangenis zou prediken, zou ik niet over die tekst spreken, daar zou ik tot tekst nemen. 1 Timotheus 1:15 “Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken.” Juist. De wet is voor de eigengerechtige om hun hoogmoed te vernederen: het evangelie is voor de verlorenen, om hun wanhoop weg te nemen.
Indien u niet verloren bent, wat doet u dan met een Zaligmaker? Zou de herder de schapen gaan zoeken, die nooit afgedwaald zijn? Waarom zou de vrouw haar huis met bezemen keren om de geldstukken te vinden, die zij nooit uit hare beurs verloren heeft? Nee, het medicijn is voor de kranken; het levend maken is voor de doden; de vergiffenis is voor de schuldigen; de losmaking is voor hen, die gebonden zijn; het openen van de ogen is voor de blinden. Hoe kan men de Zaligmaker, Zijn sterven aan het kruis, en het evangelie der genade verklaren, tenzij dat men veronderstelt, dat de mens schuldig en doemwaardig is? De zondaar is de reden van bestaan voor het evangelie. U, mijn vriend, tot wie dat woord thans komt, indien u onwaardig, indien u doemwaardig bent, dan bent u juist de man, voor wie dit evangelie is verordineerd, en beschikt, en verkondigd. God rechtvaardigt de goddelozen. Ik zou dit gaarne heel duidelijk maken. Ik hoop, dat ik dat reeds gedaan heb; maar toch! Hoe duidelijk het ook zij, de Heere alleen kan het de mens doen begrijpen.
Op de eersten aanblik schijnt het voor iemand, die ontwaakt is, iets zeer verwonderlijks, iets dat ten hoogste verbaast, dat de zaligheid voor hem, verloren en schuldig mens, bestemd is. Hij denkt, dat hij de zaligheid deelachtig kan worden, als hij berouw heeft, vergetende dat zijn berouw een deel uitmaakt van zijn zaligheid, “Ach,” zegt hij, “maar ik moet dit wezen, of dat wezen” en dat is heel waar, want hij zal dit en dat wezen als het gevolg der zaligheid of der verlossing, maar de zaligheid, de verlossing komt tot hem voor dat de gevolgen der verlossing in hem aanwezig zijn. Zij komt tot hem, terwijl er nog geen ander woord is, dat zijn karakter kan beschrijven, dan dat naakte, ellendige, afschuwelijke woord: “goddeloos”. Dat is alles, wat hij is, als Gods evangelie komt om hem te rechtvaardigen. Mag ik er dan bij hen, die niets goeds in zich hebben – die vrezen, dat er niet eens een goed gevoel, een enkele gewaarwording in hen is, die hen bij God kan aanbevelen op aandringen, om vastelijk te geloven, dat onze genadige God machtig en gewillig is,bom hen aan te nemen zonder iets, dat hen aannemelijk maakt, en hun geheel vrijwillig en uit eigen beweging te vergeven, niet omdat zij goed zijn, maar omdat Hij goed is. Geeft Hij geen vruchtbare jaargetijden? Zendt Hij geen regen en zonneschijn op hun tijd op de goddeloosten der volken? Ja, zelfs Sodom had zijn zon, en Gomorra had zijn dauw.
O mijn vriend, de grote genade van God gaat mijn begrip te boven, gaat uw begrip te boven, en ik wens, dat u er een waardig denkbeeld van zult vormen. Zo hoog de hemel is boven de aarde, zo hoog zijn Gods gedachten boven onze gedachten. Hij kan overvloediglijk genade schenken. Jezus Christus is in de wereld gekomen om zondaren zalig te maken, vergeving is voor de schuldigen. Probeer niet uzelf op te sieren en u anders voor te doen dan u werkelijk bent, maar kom, zoals u bent tot Hem, die de goddelozen rechtvaardigt. Een groot kunstenaar had eens een schilderij gemaakt, waarop hij een optocht van de leden van de gemeenteraad had voorgesteld, en om een historische betekenis aan zijn schilderij te geven, wilde hij er ook de portretten van personen op brengen, die welbekend waren in de stad. Een straatveger met verwilderde haren, vuil en in lompen gehuld, was bij iedereen in de stad welbekend, en er was voor hem een geschikte plaats op de schilderij.
De schilder zei tot die ruwe en havelozen man: “Ik zal u goed betalen, als u in mijn atelier wilt komen, en mij uw portret wilt laten schilderen.” Hij kwam de volgende morgen, maar werd spoedig weer weggezonden, want hij had zijn gezicht gewassen, zijn haar gekamd, en fatsoenlijke kleren aangetrokken. Men had hem nodig als bedelaar, en in geen andere hoedanigheid was hem verzocht geworden om op het atelier van de schilder te komen. Evenzo zal het Evangelie u in zijn zalen ontvangen, zo u komt als zondaar, maar niet anders.
Wacht niet, totdat u uzelf verbeterd hebt, maar kom terstond om verlossing te vinden. God rechtvaardigt de goddelozen en daarmee wordt u bedoeld, wordt u opgezocht op het punt, waar u uzelf thans bevindt.
U wordt gezocht en zalig gemaakt, terwijl u nog in uw ergste toestand bent. Kom in uw alledaagse kleren, niet in uw zondagsgewaad. Ik bedoel: kom tot uw hemelse Vader met al uw zonde en al uw zondigheid. Kom tot Jezus, zoals u bent, melaats, onrein, naakt, niet geschikt om te leven, en niet bereid om te sterven. Kom, u, die tot het uitvaagsel der mensheid behoort; kom, schoon u nauwelijks naar iets anders dan naar de dood durft uitzien.
Kom, schoon de wanhoop om u heen waart, en als een akelige nachtmerrie op uw borst drukt. Kom, en vraag de Heere om nog een goddeloze te rechtvaardigen.
Waarom zou Hij het niet doen? Kom, want deze grote genade Gods is bestemd voor zo iemand als u bent. Ik zeg het u in de woorden van de tekst, en ik kan het niet in krachtiger bewoordingen uitdrukken: de Heere God neemt deze heerlijken, genaderijke titel aan: “Hem, die de goddelozen rechtvaardigt.” Hij maakt hen, die van nature goddeloos zijn, rechtvaardig, en behandelt hen alsof zij rechtvaardig waren. Is dat geen wondervol, heerlijk woord voor u? Lezer, sta niet op van uw plaats, voor u deze zaak wel bij uzelf hebt overwogen.
“GOD IS HET DIE RECHTVAARDIG MAAKT“. Romeinen 8:33
Het is een wondervolle zaak, dit gerechtvaardigd worden, of rechtvaardig gemaakt zijn. Als wij nooit Gods wetten hadden verbroken, zouden wij dat niet nodig hebben, want dan zouden wij in onszelf rechtvaardig zijn. Hij die zijn leven lang de dingen gedaan heeft die hij heeft moeten doen, en nooit iets gedaan heeft dat hij had moeten laten, is door de wet gerechtvaardigd.
Maar u, waarde lezer, behoort niet tot dezen, daarvan ben ik geheel overtuigd. U bent te eerlijk om voor te geven, dat u zonder zonde bent, en daarom hebt u nodig gerechtvaardigd te worden. Indien u uzelf nu rechtvaardigt, dan zult u uzelf eenvoudig bedriegen. Doe daar dus geen moeite voor. Het is de moeite niet waardig. Indien u uwen medestervelingen vraagt om u te rechtvaardigen, wat kunnen zij doen? U kunt heel goedkoop bewerken, dat sommigen van hen goed van u spreken, en anderen zullen nog goedkoper, dat is voor niets kwaad van u spreken.
Hun oordeel heeft niet veel waarde. Onze tekst zegt: “God is het, die rechtvaardig maakt,” en daar komt het oneindig meer op aan. Het is een verbazingwekkend feit, dat wij zorgvuldig moeten overwegen. Kom en zie.
In de eerste plaats, niemand dan God zou er ooit aan gedacht hebben om schuldigen rechtvaardig te maken. Zij hebben geleefd in openlijken opstand. Zij hebben met beide handen kwaad gedaan. Zij zijn gegaan van kwaad tot erger. Zij zijn teruggekeerd tot de zonde, zelfs nadat zij door hun zonden geleden hadden, en dus voor een tijd gedwongen waren geweest om haar te verlaten. Zij hebben de wet verbroken, en het evangelie met voeten getreden. Zij hebben geweigerd de genade aan te nemen, en hebben volhard in goddeloosheid. Hoe kan hun vergeving geschonken, hoe kunnen zij gerechtvaardigd worden? Hun medemensen wanhopen aan hen en zeggen. “Er is niets meer aan hen te doen.” Zelfs de Christenen beschouwen hen met meer smart dan hoop. Niet alzo hun God. Hij, die in de majesteit Zijner verkiezende genade sommigen van hen van voor de grondlegging der wereld heeft uitverkoren, zal niet rusten, voor dat Hij hen heeft gerechtvaardigd en hen heeft aangenomen in de Geliefde. Is er niet geschreven: “Die Hij tevoren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt”? U ziet alzo dat er sommigen zijn, die de Heere besloten heeft te rechtvaardigen, waarom zouden u en ik niet tot hun getal behoren? Niemand dan God zou er ooit aan gedacht hebben om mij te rechtvaardigen.
Ik ben mij zelven een wonder. Ik twijfel niet, of dezelfde genade is ook in anderen verheerlijkt geworden. Zie Saulus van Tarsen, die woedde tegen de dienstknechten Gods. Als een hongerige wolf kwelde en scheurde hij de lammeren en schapen rechts en links; en toch heeft God hem neergeworpen op de weg naar Damascus, zijn hart veranderd en hem zo volkomen gerechtvaardigd, dat hij na korte tijd de grootste prediker der rechtvaardiging door het geloof is geworden, die ooit geleefd heeft.
Zeer dikwijls moet deze man er zich over verwonderd hebben, dat hij ooit gerechtvaardigd is geworden door het geloof in Christus Jezus; want eenmaal was hij zeer gesteld op de zaligheid door de werken der wet.
Niemand dan God zou er ooit aan gedacht hebben om een man als Saulus de vervolger was, te rechtvaardigen; maar de Heere God is majestueus in genade. Maar zelfs, indien iemand er al aan gedacht zou hebben om de goddelozen te rechtvaardigen, zou toch niemand dan God alleen bij machte zijn geweest om het te doen. Het is volstrekt onmogelijk dat iemand misdaden zou kunnen vergeven, die niet tegen hemzelf begaan zijn. Iemand heeft u grotelijks beledigd; u kunt hem vergeven, en ik hoop, dat u hem ook wilt vergeven; maar geen derde is in staat om hem, buiten u om, vergiffenis te schenken. Indien het onrecht u aangedaan is, moet de vergiffenis van u komen. Indien wij tegen God hebben gezondigd, heeft God het in Zijn macht om te vergeven, want de zonde is gepleegd tegen Hem. Daarom is het, dat David zegt in de eenenvijftigste Psalm: “Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen”; want nu kan God, tegen Wie de zonde gepleegd is, de zonde ook wegnemen. Hetgeen wij aan God schuldig zijn, kan onze grote Schuldeiser ons kwijt schelden, indien het Hem behaagt, en zo Hij ons kwijtscheldt, is het kwijtgescholden. Niemand dan de grote God, tegen Wie wij de zonde gepleegd hebben, kan die zonde uitdelgen.
Laat ons dan niet treuzelen om tot Hem te gaan en genade van Hem te ontvangen. Laat ons niet ter zijde afgeleid worden door priesters, die willen, dat wij onze zonden aan hen zullen belijden. Zij worden door het Woord van God niet gemachtigd om ons deze eis te stellen. Doch al waren zij ook verordineerd om in de Naam Gods de vergeving der zonden uit te spreken, dan moet het toch nog beter zijn om tot de Heere te naderen door Jezus Christus, de Middelaar, en uit Zijn hand de vergiffenis te verkrijgen, daar wij er toch zeker van zijn, dat dit de rechte wijze is in dezen. Godsdienst bij volmacht, dat is: mijn godsdienstige belangen door een ander te laten voorstaan, is al te gewaagd. Veel beter is het, dat uzelf de belangen van uw ziel behartigt, en ze aan niemand anders overdraagt. God alleen kan de goddelozen rechtvaardigen; en Hij kan het doen op volmaakte wijze. Hij werpt onze zonden achter Zijn rug. Hij delgt ze uit. Hij zegt, dat zij, zo men ze zoekt, toch niet gevonden zullen worden. Om geen andere reden dan om Zijn oneindige goedheid heeft Hij een heerlijk middel beschikt, waardoor Hij scharlakenrode zonden wit kan maken als sneeuw, en waardoor Hij onze overtreding zo ver het Oosten is van het Westen van ons weg kan doen.
Hij zegt: “Ik zal uw zonden niet meer gedenken.” Hij gaat zelfs zo ver, dat Hij een einde maakt aan de zonde. Iemand van ouds heeft in verwondering uitgeroepen: “Wie is een God gelijk U, die de ongerechtigheden vergeeft, en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat? Hij houdt Zijn toorn niet in eeuwigheid: want Hij heeft lust aan goedertierenheid.” Thans spreken wij niet van recht, noch van Gods handelingen met de mensen naar hun werken. Als u verklaart met de rechtvaardige Heere te willen handelen naar de regel der wet, dan dreigt u de eeuwige toorn, want dat is het, wat u verdient.
Geloofd zij Zijn Naam, Hij heeft niet met ons gedaan naar onze zonden; maar Hij handelt met ons overeenkomstig de regelen der vrije genade en der oneindige ontferming, en Hij zegt: “Ik zal hen in genade ontvangen en hen vrijwilliglijk liefhebben.”Geloof het, want het is waar, dat de grote God machtig is om de schuldigen met overvloedige genade te behandelen; ja, Hij is machtig om met de goddelozen te handelen alsof zij altijd godvruchtig waren geweest. Lees met aandacht de gelijkenis van de verloren zoon, en zie hoe de vergevende Vader de terugkerende afgedwaalde met evenveel liefde ontvangt, alsof hij nooit van zijn Vader ware weggegaan, en zich nooit met hoeren had verontreinigd.
Zó ver zelfs ging hij hierin, dat de oudste broeder er ontevreden om werd; maar de Vader heeft zijn liefde daarom toch niet teruggehouden. O mijn broeder, hoe schuldig u ook bent, zo u slechts terug wilt keren tot uw God en Vader, zal Hij met u handelen alsof u nooit iets verkeerds gedaan had. Hij zal u aanzien alsof u rechtvaardig bent, en dienovereenkomstig met u handelen. Wat zegt u hiervan? Ziet u niet, want ik wens duidelijk te laten uitkomen, welk een heerlijke zaak dit is – dat, gelijk als er niemand dan God aan gedacht zou hebben om de goddelozen te rechtvaardigen en gelijk niemand dan God dit ook kon doen, God het echter wel wezenlijk kan? Zie het triomfantelijke woord van de apostel: “Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het, die rechtvaardigt.” Indien God iemand rechtvaardigt, dan is hij gerechtvaardigd, en wel voor eeuwig.
Ik las onlangs in een boek, dat vol venijn is tegen het evangelie en tegen hen, die het verkondigen, dat wij een soort van theorie voorstaan, waardoor wij ons inbeelden, dat de zonde kan weggenomen worden van de mensen. Doch wij staan geen theorie voor, wij verkondigen een feit. Het meest grootse, het meest majestueuze feit op de aarde is dit, dat Christus door Zijn dierbaar bloed de zonde werkelijk wegdoet, en dat God, om Christus wil, met de mensen handelt naar Zijn Goddelijke barmhartigheid, de schuldigen vergeeft en rechtvaardigt, niet om iets, dat Hij ziet in hen, of om iets, dat Hij voorziet, dat in hen wezen zal, maar naar de rijkdom Zijner genade, die er in Zijn eigen hart is.
Dit hebben wij gepredikt, dit prediken wij, en dit zullen wij prediken, zo lang als er adem in ons is. “God is het, die rechtvaardigt, die de goddelozen rechtvaardigt. Hij schaamt zich niet om dit te doen, noch schamen wij ons om dit te prediken. De rechtvaardiging, die van God zelf komt, is boven alle twijfel verheven. Zo de Rechter mij vrijspreekt, wie kan mij dan veroordelen? Indien het hoogste gerechtshof in het heelal mij rechtvaardig heeft verklaard, wie zal dan beschuldigingen tegen mij inbrengen? Rechtvaardigmaking door God is een voldoende antwoord voor een ontwaakt geweten. Door die rechtvaardigmaking geeft de Heilige Geest vrede in ons gemoed, en dan zijn wij niet langer beangst. Met deze rechtvaardigmaking kunnen wij antwoorden op al het brullen en smalen van satan en van alle goddeloze mensen.
Daarmee zullen wij kunnen sterven, daarmee zullen wij opstaan van de doden en met vrijmoedigheid de laatste grote rechtspleging kunnen tegemoet gaan, want: “Nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis, Dat Christus alleen mijn Gerechtigheid is, Nu tart ik de dood, nu verwin ik het graf. Nu neemt mij geen satan de zegekroon af.” Vriend, de Heere is machtig om al uw zonden uit te delgen. Ik doe geen schot in het wilde als ik dit zeg. “Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden.” Al was u geheel en al gedompeld in misdaden en ongerechtigheden, met „n enkel woord kan Hij de bezoedeling van u wegnemen en zeggen: “Ik wil, word gereinigd.” De Heere is groot van ontferming.
ALLES UIT GENADE” II
“IK GELOOF DE VERGEVING DER ZONDEN. U OOK?”
Hij kan op dit uur de verklaring uitspreken -“Uw zonden zijn u vergeven, ga heen in vrede”; en zo Hij dit doet, is er geen macht in de hemel, op de aarde of onder de aarde, die u onder verdenking kan brengen, veel minder nog onder de toorn. Twijfel niet aan de kracht van de almachtige liefde. U zou uw medemens niet kunnen vergeven, indien hij tegen u misdreven had, zoals u tegen God misdreven hebt; maar u moet Gods koren ook niet meten met uw maat. Gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Gods wegen hoger dan uw wegen en Zijn gedachten dan uw gedachten. “Wel,” zegt u, “het zou wel een groot wonder zijn, indien de Heere mij vergiffenis schonk.” Dat is ook zo. Het zou een zeer groot wonder zijn, en daarom zal Hij het doen; want Hij doet “grote dingen, die men niet doorzoeken kan,” en die wij niet verwacht hadden .Ik zelf ging gebukt onder een vreselijk gevoel van schuld, waardoor mij het leven ondragelijk werd; maar toen ik het bevel hoorde: “Ziet op Mij, wordt behouden, alle gij einden der aarde! want ik ben God en niemand meer,”( Jesaja 45:22 naar de Engelse overzetting) toen heb ik op Hem gezien, en in een ogenblik had de Heere mij gerechtvaardigd.
Ik zag Jezus Christus, zonde gemaakt voor mij, en dat gaf mij rust. Toen zij, die door de vurige slangen gebeten waren in de woestijn, naar de koperen slang opzagen, werden zij terstond genezen; en zo was het met mij toen ik op de gekruisigde Heiland zag. De Heilige Geest, die mij in staat stelde om te geloven, gaf mij vrede door het geloof. Ik was er even zeer van verzekerd, dat ik vergiffenis had verkregen, als ik te voren er van overtuigd was, dat ik veroordeeld zou worden. Ik was te voren overtuigd veroordeeld te zullen worden, omdat het Woord van God dit zegt en mijn geweten ervan getuigde; maar toen de Heere mij had gerechtvaardigd, was ik daar evenzeer van overtuigd, en wel door deze zelfde getuigenis. Des Heeren woord in de Schrift luidt: “Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld,” en mijn geweten gaf getuigenis, dat ik geloofde, en dat God, door mij te vergeven, rechtvaardig is.
Aldus heb ik het getuigenis des Heilige Geestes en het getuigenis van mijn eigen geweten, en deze twee komen te zamen overeen. O! Hoe wenste ik, dat ook mijn lezer het getuigenis Gods in deze mocht ontvangen, want dan zou hij zeer spoedig ook het getuigenis in zichzelf hebben. Ik verstout mij om te zeggen, dat een zondaar, gerechtvaardigd door God, op nog vaster grond staat, dan een rechtvaardige, die door zijn werken gerechtvaardigd is, indien zo iemand dan ook zou kunnen bestaan. Wij zouden er nooit zeker van kunnen zijn, dat wij genoeg goede werken gedaan hebben. Het geweten zou altijd verontrust zijn door de mogelijkheid, dat wij toch nog te kort komen, en wij zouden slechts de aarzelende uitspraak van een feilbaar oordeel hebben om op te steunen. Maar als God zelf rechtvaardigt, en de Heilige Geest daarvan getuigt door ons vrede te schenken met God, dan dragen wij de bewustheid in ons om, dat de zaak werkelijk tot stand is gekomen, en wij hebben rust.
Geen tong kan uitspreken hoe diep de eeuwige kalmte is die over de ziel komt, welke de vrede Gods heeft verkregen, die alle verstand te boven gaat. Vriend. O! Zoek die vrede TERSTOND.
RECHTVAARDIG EN DIE RECHTVAARDIG MAAKT.
Wij hebben de goddeloze gerechtvaardigd gezien, en de grote waarheid overwogen dat God alleen de mens kan rechtvaardigen. Thans gaan wij nog een stap verder en vragen: Hoe kan een rechtvaardig God schuldige mensen rechtvaardigen. En op die vraag ontvangen wij een volledig antwoord in de woorden van Paulus in Romeinen 3:21-26. Wij zullen de zes verzen van dit hoofdstuk lezen, opdat wij deze schriftuurplaats in haaar volle samenhang kunnen nagaan. “Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de Wet en de Profeten; namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven: want er is geen onderscheid; want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is: Welken God voorgesteld heeft tot ene verzoening, door het geloof in Zijn bloed, tot ene betoning van Zijn rechtvaardigheid door de vergeving der zonden, die te voren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods; tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid in dezen tegenwoordige tijd; opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende degene, die uit het geloof van Jezus is.” Vergun mij u hier iets mede te delen van een persoonlijke ervaring.Toen ik mij onder de hand des Heilige Geestes bevond en van zonde overtuigd was, had ik een zeer duidelijk besef van Gods rechtvaardigheid. De zonde, wat zij ook voor andere mensen mag zijn, werd mij een ondraaglijke last. Ik was niet zo zeer bevreesd voor de hel; ik was bevreesd voor de zonde. Ik kende mij zelven voor zo schuldig, dat ik voelde, dat zo God mij niet strafte voor de zonde, Hij dit dan toch behoorde te doen. Ik was er van overtuigd, dat de Rechter der ganse aarde zulke zonde, als de mijne was, behoorde te veroordelen. Ik zat op de rechterstoel, en ik veroordeelde mij zelven ter dood, want ik beleed, dat, zo ik God ware geweest, ik niet anders had kunnen doen, dan zulk een zondig, schuldig schepsel tot de diepste diepten der hel te veroordelen.
En gedurende al die tijd was het mij ten zeerste te doen om de eer van Gods Naam en de onschendbaarheid van Zijn zedelijke regering. Ik was mij bewust, dat het mijn geweten niet bevredigd zou hebben, indien ik op onrechtvaardige wijze vergiffenis verkreeg. De zonde die ik had bedreven, moest gestraft worden. Maar nu deed zich de vraag voor, hoe God rechtvaardig kan zijn en mij toch kon rechtvaardigen, die zo schuldig ben geweest. “Hoe kan Hij rechtvaardig wezen en toch tegelijk ook de Rechtvaardiger zijn?” vroeg ik mijzelf.
Ik werd gekweld en beangst door deze vraag, en ik kon er geen antwoord op vinden. Gewis, nooit zou ik een antwoord hebben kunnen uitdenken, dat mijn geweten zou hebben bevredigd. De leer van de verzoening is voor mijn gemoed een der stelligste bewijzen van de goddelijke ingeving der Heilige Schrift. Wie zou hebben kunnen denken, dat de rechtvaardige Heerser zou sterven voor onrechtvaardige rebellen? Dit is geen leerstelling der menselijke godenleer, geen droom van een dichterlijke verbeelding. Deze wijze van verzoening is alleen bekend geworden onder de mensen, wijl zij een feit is. Niemand zou in staat zijn geweest om zoiets te verdichten. God zelf heeft haar verordineerd; het is geen zaak der verbeelding. Ik had van het plan der zaligheid door Jezus’ offerande gehoord van mijne jeugd aan. Doch in het binnenste van mijn ziel wist ik er even weinig van, alsof ik een Hottentot was geweest. Het licht was daar, maar ik was blind. Het was volstrekt noodzakelijk, dat de Heere Zelf mij de zaak duidelijk zou maken.
Het was mij als een nieuwe openbaring, alsof ik nooit te voren in de Schrift had gelezen dat Jezus verklaard was te zijn een verzoening voor de zonde opdat God rechtvaardig zij. Ik geloof dat het als een openbaring moet komen tot de ziel van ieder wedergeboren kind van God, telkenmale als hij de heerlijke leer ontmoet van het plaatsbekledend lijden van de Heere Jezus. Ik begon te verstaan dat de zaligheid mogelijk was door een offer dat voor mij was gebracht, en dat er in zulk een offer door God voorzien is geworden. Het werd mij te zien gegeven dat Hij, die de Zone Gods is, evengelijk met de Vader, van ouds gesteld was geworden tot het Verbondshoofd van een verkoren volk, opdat Hij in deze hoedanigheid voor hen zou lijden en hen zou behouden. Daar onze val in de beginne niet persoonlijk was, daar wij in onze gemeenschappelijke vertegenwoordiger, de eersten Adam, zijn gevallen, is het mogelijk voor ons geworden om weder opgericht te worden door een tweede Vertegenwoordiger, door Hem namelijk, die het ondernomen heeft, om het Verbondshoofd te zijn van Zijn volk, zodat Hij hun tweede Adam is. Ik zag, dat ik vóór ik nog daadwerkelijk gezondigd had, toch reeds gevallen was door de zonde van mijn eerste vader; en ik verblijdde mij, omdat het nu volgens wet en recht mogelijk was geworden, om door een tweede Verbondshoofd en Vertegenwoordiger weder op te staan van dien val. De val in Adam liet een mogelijkheid ter ontkoming. De tweede Adam kan het verderf wegnemen, dat de eerste Adam over ons had gebracht. Toen ik gekweld werd door de vraag of het voor een rechtvaardig God mogelijk zou zijn om mij te vergeven, verstond ik, zag ik door het geloof, dat Hij, die de Zone Gods is, mens is geworden en in Zijn eigen gezegend lichaam mijn zonden gedragen heeft aan het kruis. Ik zag dat de straf die mij de vrede aanbrengt, op Hem was gelegd, en dat door Zijn striemen mij genezing was geworden. Waarde vriend, hebt u dit ooit gezien? Hebt u het ooit begrepen, hoe God ten volle rechtvaardig kan zijn; hoe Hij geen straf terughoudt en de scherpte des zwaards niet stomp maakt, en toch de goddeloze die zich tot Hem wendt, kan rechtvaardigen?
Het was omdat de Zone Gods, de Hoogheerlijke, het ondernomen heeft de wet te rechtvaardigen en te handhaven door de straf te ondergaan die ik had moeten ondergaan, dat God mijn zonde kan voorbijzien. De wet van God is meer gerechtvaardigd door de dood van Christus, dan wanneer alle zondaren in de diepte der hel waren geworpen. Want, dat de Zone Gods voor de zonde heeft geleden, was een heerlijker bevestiging der Godsregering dan wanneer het gehele mensengeslacht zou hebben geleden.
Jezus heeft om onzentwil de doodstraf ondergaan. Aanschouw het wonder! Daar hangt Hij aan het kruis! Dit is het grootste, het meest wondervolle gezicht, dat uw ogen ooit kunnen aanschouwen. Zoon des mensen – daar hangt Hij, ondragelijke pijnen lijdende, Hij, de Rechtvaardige, voor ons, de onrechtvaardigen, om ons tot God te kunnen brengen. O, de heerlijkheid van dat gezicht! De Onschuldige gestraft! DeHeilige veroordeeld! De Eeuwig – Gezegende tot een vloek gemaakt! De oneindig Heerlijke op smadelijke wijze ter dood gebracht!
Hoe meer ik zie op het lijden van de Zone Gods, hoe zekerder ik er van ben, dat dit het is, dat in mijn nood voorziet. Waarom heeft Hij geleden, zo het niet was om de straf van ons af te wenden? Indien Hij haar dan door Zijn dood van ons heeft afgewend, Zo is Zij afgewend en zij die in Hem geloven, behoeven niets te vrezen. Het moet wel zo zijn, dat, daar de verzoening geschied is, God ook de zonde kan vergeven zonder de grondvesten van Zijn troon te doen wankelen, of ook maar op de geringste wijze Zijn eigen wetten te schenden. Het geweten ontvangt een vol en bevredigend antwoord op zijn ontzaglijke vraag. De toorn Gods tegen de ongerechtigheid, waarin zij dan ook bestaat, moet vreselijk wezen boven alles, wat wij ons kunnen denken. Wèl heeft Mozes gezegd: “Wie kent de sterkte Uws toorns?” Maar als wij de Heere der heerlijkheid horen uitroepen: “Waarom hebt Gij Mij verlaten?” en Hem de geest zien geven, dan voelen wij dat aan de gerechtigheid Gods ten volle voldaan is door een gehoorzaamheid zo volkomen, door een dood zo vreselijk, door een Persoon zo goddelijk. Indien God zelf buigt voor Zijn eigen wet, wat meer kan er dan geschieden? De verdienste der verzoening is groter dan de strafschuldigheid der zonde. In de grote diepte van Jezus’ liefdevolle zelfopoffering kunnen alle de bergen onzer zonde wegzinken.
Om den wille van de oneindige goedheid van dezen vertegenwoordigende Mens kan de Heere wel in gunst neerzien op alle de andere mensen, hoe onwaardig zij in zich zelven ook mogen zijn. Het was een wonder der wonderen dat de Heere Jezus Christus in onze plaats zou staan, “En tot ons eeuwig leedbevrijden Het wreedste jammer wilde lijden.” Maar Hij heeft het gedaan. “Het is volbracht.” God zal de zondaar sparen omdat Hij Zijn Zoon niet heeft gespaard. God kan uw overtredingen voorbijzien omdat Hij die overtredingen op Zijn Eengeboren Zoon heeft gelegd. Indien u gelooft in Jezus (en dat is de zaak, waar het op aankomt) dan zijn uw zonden weggedragen door Hem die om onzentwil tot zonde werd gemaakt en de straf der zonde in onze plaats heeft geleden.Wat is in Hem geloven? Het is niet slechts te zeggen: “Hij is God en de Zaligmaker,” het is Hem geheel en ten volle te vertrouwen, en Hem van nu aan tot in alle eeuwigheid aan te nemen als uw zaligheid – uw Heere, uw Meester, uw Al.
Indien u Jezus wilt hebben, dan heeft Hij u reeds. Indien u in Hem gelooft, dan zeg ik u dat u niet naar de hel kunt gaan: want dat zou wezen het offer van Christus te niet doen. Het is onmogelijk dat een offer aangenomen zou worden terwijl toch de ziel zou sterven voor welke dat offer ontvangen werd. Indien een ziel die gelooft veroordeeld kan worden, waartoe dient dan het offer? Indien Jezus in mijn plaats is gestorven, waarom zou ik dan moeten sterven? ledere gelovige heeft het recht te zeggen dat het offer voor Hem gebracht werd. Door het geloof heeft hij er zijn handen opgelegd en het zich toegeëigend en daarom kan hij ervan verzekerd zijn dat hij nooit zal omkomen. De Heere zou dit offer te onzen behoeve niet kunnen aannemen, en ons daarna toch veroordelen om te sterven. De Heere kan onze vergiffenis niet lezen in het bloed van Zijn eigen Zoon, en ons dan toch treffen door Zijn toorn.
Dat zou onmogelijk zijn. Ach! Dat u terstond de genade mocht ontvangen om op Jezus te zien en te beginnen met het begin, namelijk met Jezus die de bron en oorsprong is der genade voor schuldige mensen! “Hij rechtvaardigt de goddelozen”. “God is het die rechtvaardigt.” Daarom, en daarom alleen kan het geschieden en Hij doet het door het zoenoffer Zijns Zoons. Daarom kan het rechtvaardiglijk geschieden, zó rechtvaardiglijk dat niemand er iets tegen in te brengen kan hebben, en zo volkomen dat op de laatste ontzaglijke dag, als hemel en aarde voorbijgaan, er niemand zal zijn die de geldigheid dier rechtvaardiging zal kunnen betwisten. “Wie is het, die verdoemt? Christus is het, die gestorven is. Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het die rechtvaardig maakt”. Welaan, arme, nooddruftige ziel, wilt u in deze reddingboot komen zoals u bent? Hier kunt u gered worden uit de schipbreuk! Neem deze stellige verlossing aan. “Er is niets in mij”, zegt u. Er wordt u niet gevraagd om iets met u mee te brengen.
Mensen die moeten vluchten om hun leven te redden, moeten zelfs hun klederen achter laten. Om u aan te moedigen zal ik u iets mededelen omtrent mij zelven. Mijn enige hoop op de hemel ligt in de volle verzoening die op Golgotha is geschied voor de goddelozen. Daarop steun ik met alle macht. Nergens elders is er ook maar ene schaduw van hoop voor mij.
U bevindt u in dezelfde toestand als waarin ik mij bevind, want niemand van ons heeft in zichzelf iets dat als een grond van hoop door ons aangemerkt kan worden. Zo laat ons dan elkander de hand geven, en aldus, hand in hand, staan aan de voet van het kruis en onze zielen, eens voor altijd, aan Hem toevertrouwen die Zijn bloed heeft gestort voor de schuldigen. Wij zullen door een en dezelfde Zaligmaker behouden worden. Indien u, op Hem vertrouwende, omkomt, dan moet ik ook omkomen. Wat kan ik meer doen om mijn eigen vertrouwen te bewijzen in het evangelie dat ik u heb voorgesteld?
BETREFFENDE DE VERLOSSING VAN DE ZONDE.
Thans zou ik een eenvoudig woord wensen te spreken tot hen, die wel kennis hebben aan de rechtvaardigmaking door het geloof, hetwelk is in Christus Jezus, maar wier moeilijkheid daarin bestaat dat zij niet kunnen ophouden van te zondigen. Nooit kunnen wij gelukkig zijn, gemoedsrust smaken of geestelijk gezond zijn, vóór dat wij heilig worden. Wij moeten verlost worden van de zonde, maar hoe zal die verlossing tot stand komen? Dit is voor velen een vraag van leven of dood. De oude natuur is zeer krachtig, en zij hebben het beproefd om haar te bedwingen, maar zij wil zich niet laten bedwingen, en alzo gevoelen de zielen die er door geteisterd worden, zich eerder slechter dan beter worden.
Het hart is zo hard, de wil zo onbuigzaam, de hartstochten zo fel, de gedachten zó vluchtig, de verbeelding zó tomeloos, de begeerten zó ontembaar, dat het de mens is alsof hij een hol van wilde dieren in zijn hart heeft, die hem eerder zullen verslinden dan dat zij zich door hem zullen laten bedwingen. Wij kunnen van onzen oude mens zeggen wat de Heere tot Job van de Leviathan zei: “Zult u met hem spelen gelijk met een vogeltje? Of zult u hem binden voor uw jonge dochters?” De mens zou even goed kunnen hopen de noordenwind te houden in het holle van zijn hand als door zijn eigen kracht de onstuimige hartstochten te bedwingen die in hem woelen en werken. Dat is een groter werk dan al de fabelachtige werken van Hercules: God is hier nodig.”Ik zou wel kunnen geloven dat Jezus de zonde vergeeft”, zegt iemand, “maar mijn smart wordt hierdoor veroorzaakt, en mijn moeilijkheid is hierin gelegen, dat ik telkens opnieuw zondig, en dat ik zulke ontzettende zondige neigingen in mij bespeur. Even gewis als een steen die men in de lucht werpt spoedig weder op de aarde zal vallen, even gewis keer ik terug tot mijn toestand van gevoelloosheid schoon de ernstige, getrouwe prediking des evangelies mij had opgevoerd tot de hemel. Helaas! Ik word spoedig aangetrokken en als betoverd door de basiliskusogen der zonde. Ik word erdoor vastgehouden zodat ik van mijn eigen dwaasheid niet ontkomen kan.” Mijn vriend, de verlossing zou zeer onvolkomen zijn zo zij niet ook in die nood voorzag.
Wij hebben reiniging zowel als begenadiging van node. Rechtvaardigmaking zonder heiligmaking zou geen verlossing wezen. Dat zou wezen de melaatse rein te noemen en hem te laten sterven aan zijn krankheid. Dat zou wezen de opstand te vergeven, en de opstandeling een vijand te laten blijven van zijn vorst. Dat zou wezen de gevolgen weg te nemen, en de oorzaak voorbij te zien, dit zou ons een eindeloze en hopeloze taak op de schouders laten. Het zou de stroom voor een ogenblik tegenhouden terwijl er een fontein van onreinheid openbleef, die vroeg of laat met des te meer kracht en geweld zal opbruisen.
Herinner u dat de Heere Jezus gekomen is om op drieërlei wijze de zonde weg te nemen: Hij is gekomen om de straf der zonde, de macht der zonde, en ook om de tegenwoordigheid der zonde weg te nemen. U kunt terstond het tweede punt bereiken, de macht der zonde kan onmiddellijk worden verbroken, en dan bent u tevens op weg naar het derde punt, namelijk de wegneming van de tegenwoordigheid der zonde. “U weet, dat Hij geopenbaard is; opdat Hij onze zonden zou wegnemen”.
De engel zeide van onzen Heere: “Gij zult Zijn Naam heten Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hunne zonden.” Onze Heere Jezus is gekomen om in ons de werken des duivels te verbreken. Hetgeen bij de geboorte van onze Heere gezegd werd is ook verklaard bij Zijn dood, want toen de krijgsknecht Zijn zijde doorstak, kwam er terstond bloed en water uit. Daardoor werd de dubbele genezing aangetoond waardoor wij verlost zijn van de schuld en van de onreinheid der zonde.
Wordt u echter gekweld en benauwd door de macht der zonde, en door de boze neigingen van uw natuur, zie hier dan een belofte voor u. Geloof in die belofte, want zij staat geschreven in dat verbond der genade dat in alles wel geordineerd en bewaard is.
God, die niet liegen kan, zegt in Ezechiël 36:26 “Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven.” U ziet: het is immer “Ik zal. Ik zal”. “Ik zal geven,” en “Ik zal wegnemen.” Dit is de koninklijke stijl van de Koning der koningen, die machtig is om al Zijn wil te volbrengen. Geen van Zijn woorden zal ooit ter aarde vallen. De Heere weet zeer goed dat u zelf uw hart niet kunt veranderen, dat u zelf uw natuur niet kunt reinigen, maar Hij weet ook dat Hij het wel kan. Hij kan de huid van de Moorman, en de vlekken van de luipaard veranderen. Hoor dit, en wees verbaasd: Hij kan u herscheppen, Hij kan u wederom geboren doen worden. Dit is een wonder der genade, maar de Heilige Geest zal dat wonder tot stand brengen. Het zou een wondervolle zaak zijn zo iemand aan de voet van de Niagara waterval stond en door een enkel woord te spreken de St.-Laurensrivier stroomopwaarts kon doen vloeien, zodat de wateren, die zich thans met zulk een ontzaglijk geweld naar de diepte storten, uit de afgrond naar boven sprongen.
Gods almacht alleen zou zulk een wonder kunnen werken; maar dat zou niets dan een juiste vergelijking wezen met hetgeen plaats zou hebben als de loop uwer natuur geheel van richting veranderde. Alle dingen zijn mogelijk bij God. Hij kan de richting veranderen van uw begeerten en van de stroom van uw leven, en, in plaats van afwaarts te gaan en van God weg, kan Hij uw hart zo neigen dat uw gehele wezen opwaarts streeft, naar God. Dat is het nu feitelijk wat de Heere beloofd heeft te doen voor allen die in het verbond zijn, en wij weten uit de Schrift dat alle gelovigen in het verbond zijn.
Laat mij deze woorden nogmaals lezen: “Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven.” Het is wel der moeite waard om na te denken over het feit, dat, wanneer de Heere het stenen hart wegneemt, dit dan ook geschied is, en dat dan geen macht ter wereld in staat zou zijn om het nieuwe hart, dat Hij schept, of die rechten geest, dien Hij in het binnenste van ons geeft, uit ons weg te nemen. “De genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk,” dat is onberouwelijk van Zijn kant. Hij zal niet ontnemen wat Hij eens gegeven heeft. Laat Hij u vernieuwen, en u zult vernieuwd wezen. De levensverbeteringen en de levensreinigingen van de mens komen spoedig ten einde, want de hond keert weder tot zijn eigen uitbraaksel; maar als God ons een nieuw hart geeft, dan hebben wij dat nieuwe hart voor altijd, en nooit zal het zich weder tot steen verharden.
Hij, die dat vlezen hart gemaakt heeft, zal het een vlezen hart laten blijven. Hierin kunnen wij ons verheugen; ja, wij kunnen ons voor eeuwig verblijden in hetgeen God in het rijk der genade geschapen heeft. Laat mij u de zaak heel duidelijk mogen voorstellen. Hebt u ooit gehoord van Rowland Hills gelijkenis van de kat en de zeug? Ik zal haar u voorstellen in mijn eigen woorden ten einde de veelzeggende uitspraak van de Heiland -“Gij moet wederom geboren worden,” duidelijk te maken. U ziet deze kat? Wat een zindelijk dier is het! Hoe goed weet zij zich met haar tong en haar poten te wassen? Het is werkelijk heel aardig om aan te zien! Hebt u dat ooit een zeug zien doen? Neen, nietwaar? Dat is tegen haar natuur. Zij wentelt zich liever in het slijk. Ga en leer deze zeug zich te wassen, en zie hoe bitter weinig u dit zal gelukken. Het zou ene grote verbetering zijn, die zeer bevorderlijk zou wezen aan de gezondheid, indien varkens zindelijk konden worden. Leer ze zich te wassen en te reinigen zoals de kat dat doet! Vergeefse moeite! U kunt die zeug wassen met geweld, maar zij spoedt zich terstond terug naar de modder, en weldra is zij weer even vuil als ooit te voren.
Het enige middel om een zeug zich te doen wassen is om haar in ene kat te veranderen, dan zal zij zich wassen en zindelijk wezen, maar ook niet eerder! Stel nu, dat die verandering heeft plaats gehad, dan zal, wat eerst moeilijk, ja onmogelijk was, zeer gemakkelijk en als van zelf gaan; het varken zal van nu voortaan in uw huiskamer kunnen wonen. Evenzo is het met de ongodvruchtige mens. U kunt hem niet dwingen om te doen wat een vernieuwd, een wedergeboren man van harte gaarne doet. U kunt hem onderrichten; u kunt hem een goed voorbeeld geven; maar hij kan de kunst der heiligheid niet leren, want hij is er niet toe geschikt. Zijn natuur leidt hem in een geheel andere richting.
Als de Heere hem echter tot een nieuw mens maakt, dan zal alles van gedaante veranderen. Die verandering is zó groot, dat ik eens een bekeerde heb horen zeggen: “Of de wereld is veranderd, of ik ben veranderd.” De nieuwe natuur volgt het goede na even natuurlijk en als van zelf, als de oude natuur het kwade heeft nagewandeld. Welk een zegen om zulk een natuur te ontvangen! De Heilige Geest alleen kan haar geven. Is het u ooit in de gedachten gekomen dat het een zeer wondervolle zaak is, dat de Heere een nieuw hart en een rechte geest geeft aan de mens? U hebt misschien wel eens een zeekreeft gezien, die in een gevecht met een anderen zeekreeft een van zijn poten verloren had, en dat er toen een nieuwe poot was gegroeid. Dat is iets merkwaardigs, maar veel meer verbazingwekkend is het feit, dat aan de mens een nieuw hart zou gegeven worden. Dat, voorwaar, is een wonder dat de kracht der natuur te boven gaat. Daar is een boom. Indien u er een tak afhouwt, zal een andere in deszelfs plaats groeien; maar kunt u de aard des booms veranderen; kunt u de zure sappen zoet maken; kunt u de doorneboom vijgen doen voortbrengen? U kunt er iets beters inenten, en dat is de overeenkomst die de natuur ons aanbiedt met het werk der genade.
Maar om de levenssappen van de boom geheel en volstrekt te veranderen, dat, voorwaar, zou een wonder zijn! Zulk een wonder nu, en zulk een verborgenheid van kracht werkt God in allen, die in Jezus geloven. Indien u uzelf overgeeft aan deze goddelijke werking, dan zal de Heere uw natuur veranderen, dan zal Hij de oude natuur in u ten onder brengen en een nieuw leven in u scheppen. Vestig uw vertrouwen op de Heere Jezus Christus, en Hij zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen en u een vlezen hart geven. Daar alles hard was, zal nu alles teder worden; waar alles verdorven was, zal nu alles deugdelijk worden, waar alles een nederwaartse strekking had, zal nu alles met alverwinnende kracht opwaarts streven. De leeuw des toorns zal plaats maken voor het lam der zachtmoedigheid; de raaf der onreinheid zal henen weg vlieden voor de duive der reinheid; de lage slang des bedrogs zal onder de voet der waarheid worden verpletterd.
Ik heb met mijn eigen ogen zulke wondervolle veranderingen in zedelijke en geestelijke karakters gezien, dat ik aan niemand wanhoop. Ik zou, indien dit betaamde, vrouwen kunnen aanwijzen die eens een onkuis leven leidden, en thans rein zijn als vers gevallen sneeuw; en mannen die godslasteraars waren, en nu allen, die hen omringen verkwikken door hun godsvrucht. Dieven werden eerlijke lieden, dronkaards werden matig, leugenaars werden waarheidlievend en spotters werden ijverig in de dienst des Heeren. Overal, waar de genade Gods in een mens is verschenen, heeft zij er hem toe gebracht om ongodvruchtigheid en wereldse lusten te verzaken, en matig, rechtvaardig en godvruchtig te leven in deze tegenwoordige boze wereld; en, waarde lezer, hetzelfde zal zij ook voor u doen. “Ik kan deze verandering niet totstand brengen”, zegt iemand. Wie beweert dat u het wel kunt? De Schrift die wij aangehaald hebben, spreekt niet van hetgeen de mens zal doen, maar van hetgeen God zal doen. Het is Gods belofte, en Hij zal volbrengen hetgeen waartoe Hij zich verbonden heeft.
Vertrouw op Hem om Zijn woord aan u te vervullen, en het zal geschieden. “Maar hoe zal het geschieden?” Wat hebt u hiermee van doen? Moet de Heere Zijn wijze van werken voor u verklaren, voor en aleer u Hem wilt geloven? Des Heeren werking in deze zaak is een grote verborgenheid: het is de Heilige Geest die het tot stand brengt. Hij die de belofte gedaan heeft, heeft het ook voor Zijn verantwoordelijkheid om die belofte te houden, en Hij is er volkomen toe in staat. God, die deze wondervolle verandering belooft, zal haar gewisselijk ook tot stand brengen in allen die Jezus ontvangen, want aan alle dezulken geeft Hij macht om kinderen Gods te worden. Ach! dat u het wilde geloven! Dat u de liefdevolle Heere de gerechtigheid wilde laten wedervaren om te geloven dat Hij dit voor u doen kan en doen wil, hoe groot een wonder het ook zij! Dat u wilde geloven dat God niet kan liegen! Dat u op Hem wilde vertrouwen om een nieuw hart te ontvangen, en een vaste geest, want Hij kan het u geven! Moge de Heere u geloof schenken in Zijn belofte, geloof in Zijn Zoon, geloof in de Heilige Geest, geloof in Hem zelven, en Hem zij lof, en eer, en heerlijkheid van nu aan tot in alle eeuwigheid!
Amen.