Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat uw Heilige de verderving zie. Psalm 16:10
Dit woord is eigenlijk in de Heere Jezus vervuld, maar het heeft met een zekere variatie ook betrekking op allen, die in Hem zijn. Onze ziel zal niet in haar afgescheiden staat worden verlaten, en ons lichaam, hoewel het verderving ziet, zal weer verrijzen. Het is meer de algemene bedoeling dan de bijzondere toepassing, waarbij wij de gedachten van onze lezers op dit ogenblik zouden willen bepalen. Wij kunnen geestelijk zeer diep wegzinken, totdat wij in de afgrond van de hel schijnen te worden ondergedompeld, maar wij zullen daarin niet worden verlaten. Het kan lijken, dat wij in hart, en ziel, en bewustzijn bij de poort van de dood staan, maar wij kunnen daar niet blijven. De inwendige dood van onze vreugde en hoop is misschien zeer ver gevorderd, maar hij kan niet tot zijn volle consequenties doorgaan, zodat hij zou uitlopen op het diepste verderf van zwarte wanhoop. Wij kunnen zeer diep wegzinken, maar nooit dieper dan de HEERE toelaat; wij kunnen voor een poos vertoeven in de diepste kerker van de twijfel, maar wij zullen daarin niet omkomen. De ster van de hoop staat nog steeds aan de hemel, wanneer de nacht het donkerst is. De HEERE zal ons niet vergeten en ons niet aan de vijand overleveren. Laten wij rust vinden in de hoop. Wij hebben te doen met Iemand, wiens goedertierenheid duurt tot in eeuwigheid. Wij zullen zeer zeker uit de dood, de duisternis en de wanhoop eenmaal opstaan tot het leven, het licht en de vrijheid.