Wat? Wordt het bij ulieden ongelofelijk geoordeeld, dat God de doden opwekt? Handelingen 26:8
Met betrekking tot de zielen van onze gelovige vrienden en vriendinnen die afgereisd zijn, zijn we niet bevreesd. We weten zeker dat zij bij Jezus zijn en Zijn heerlijkheid aanschouwen, volgens het gebed van onze Heere Zelf. Wij weten slechts weinig van de staat van de mensen buiten het lichaam, maar wij weten genoeg om er buiten alle twijfel op te vertrouwen dat: Zij zijn bovenmate gezegend Zij zijn vrij van zonde, zorg en wee en rusten bij hun Heiland. Onze belangrijkste zorg betreft hun lichamen, die wij aan het duistere en eenzame graf hebben toevertrouwd. Wij kunnen ons niet met het feit verzoenen dat hun lieve gezichten door de vingers van het verderf ontdaan worden van al hun schoonheid en dat al de tekenen van de waardigheid van hun menszijn hun luister verliezen in verderfelijkheid.
Het schijnt hard dat de handen en voeten en al het fijne weefsel van hun edele vormen tot stof ontbonden en volkomen afgebroken worden. Wij kunnen niet zonder tranen aan het graf staan. Zelfs de volmaakte Mens kon zich niet bedwingen en weende bij het graf van Lazarus. Het is een verdrietige gedachte dat onze vrienden dood zijn; wij kunnen ook niet met liefde naar het graf kijken. Wij kunnen niet zeggen dat wij vermaak scheppen in de catacombe en het grafgewelf. Wij betreuren het nog steeds en achten het natuurlijk om dit te doen, daar zulk een vreselijke ban, dat het de mens eenmaal gezet is te sterven ons heeft getroffen. God heeft het ons als een straf toegezonden en wij kunnen er niet blij mee zijn.
De heerlijke leer van de opstanding is bedoeld om de oorzaak van het verdriet weg te nemen. Wij hoeven ons om het lichaam niet méér te bekommeren dan over de ziel. Als het geloof geoefend wordt inzake de onsterfelijkheid, neemt het bij ons alle beven weg met betrekking tot de geesten van de rechtvaardigen. Hetzelfde geloof dat geoefend wordt inzake de opstanding zal even zeker alle hopeloze verdriet over het lichaam wegvagen. Want hoewel het lichaam kennelijk verwoest is, zal het weer leven. Het is niet vernietigd. De gedaante waarin wij in het stof liggen zal daar slechts een poosje slapen. Door de bazuin van de archangel zal het lichaam in grootsere schoonheid ontwaken, bekleed met eigenschappen die voor ons nu onbekend zijn. De liefde van de Heere tot Zijn volk is een liefde tot hun gehele menszijn. Hij heeft ze niet als geesten buiten het lichaam gekozen, maar als mannen en vrouwen van vlees en bloed. De liefde van Jezus Christus tot Zijn verkorenen is niet slechts een liefde tot het beste deel van hun natuur, maar ook tot datgene dat wij als het mindere achten. In Zijn boek staan al Zijn lidmaten opgeschreven. Hij bewaart al hun beenderen en de haren van hun hoofd zijn alle geteld.
Heeft Hij onze volmaakte mensheid niet aangenomen? Hij heeft een menselijke ziel aangenomen en verenigd met Zijn godheid, maar Hij heeft ook een menselijk lichaam aangenomen en daarmee heeft Hij blijk gegeven van Zijn verbondenheid met onze volkomen menselijke natuur, met ons vlees en bloed, zowel als met ons verstand en onze geest. Bovendien heeft onze Verlosser beide ziel en lichaam volkomen vrijgekocht. Het was geen gedeeltelijke verlossing die onze Losser teweeggebracht heeft.Wij weten dat onze Verlosser leeft, niet slechts ten opzichte van onze geest, maar ook met betrekking tot ons lichaam, zodat al zal de worm onze huid en ons vlees doorknagen, het lichaam toch zal opstaan, omdat Hij het uit de macht van de dood verlost heeft en vrijgekocht van de gevangenis van het graf.
Het is een vreugde te overdenken dat Christus de hele mens vrijgekocht heeft en de gehele mens geheiligd heeft, en geëerd zal worden in de zaligheid van de gehele mens. Het zal dus in het weten van de volkomen mens zijn om Hem te verheerlijken. De handen waarmee we gezondigd hebben, zullen opgeheven zijn in eeuwige aanbidding. De ogen waarmee we op het kwade gestaard hebben, zullen de Koning in Zijn schoonheid aanschouwen. Niet alleen zal het gemoed dat nu de Heere liefheeft eeuwig aan Hem verbonden zijn, en de geest die Hem aanschouwt zich eeuwig in Hem vermaken en gemeenschap met Hem hebben. Maar dit lichaam, dat een blok en een hindernis voor de geest geweest is en een aartsrebel tegen de soevereiniteit van Christus, zal Hem huldigen met stem, hand en hersenen en oor en oog. Wij zien uit naar de tijd van de opstanding en de voltooiing van onze aanneming tot kinderen, namelijk, de verlossing van ons lichaam.
Daar dit nu onze hoop is, hoewel wij het tot op zekere hoogte geloven en ons erin verheugen, moeten wij toch belijden, dat er soms vragen rijzen en het boze, ongelovige hart roept: “Kan het waar zijn? Is het mogelijk?” Op zulke momenten is de vraag in onze tekst buitengewoon nodig. “Wat? Wordt het bij ulieden ongelofelijk geoordeeld, dat God de doden opwekt?”
Vanmorgen zal ik u eerst vragen, geliefde broeders, de moeilijkheden onder ogen te zien. In de tweede plaats willen wij ons inspannen om de moeilijkheid op te lossen. Er is maar één manier om dat te doen, en wel een heel eenvoudige. Dan zullen wij ten derde een paar woorden zeggen over onze relatie tot deze waarheid.
I. Laten we dan eerst DE MOEILIJKHEID ONDER OGEN ZIEN.
Wij zullen geen ogenblik terugschrikken voor de stoutmoedigste en duidelijkst verzekering van ons geloof in de opstanding, maar zullen de moeilijkheden ervan in het licht stellen. In verschillende tijden zijn er pogingen gedaan door misleide christenen om de leer van de opstanding en verwante waarheden af te zwakken of afwezig te verklaren om ze meer aanvaardbaar te maken voor sceptische of filosofische geesten, maar dit is nooit gelukt. Niemand is ooit overtuigd geworden van een waarheid door te ontdekken dat zij die belijden haar te geloven er zich half voor schamen en een verdedigende toon aanslaan. Hoe kan een mens overtuigd worden door iemand die zelf niet gelooft, want daar komt het eerlijk gezegd op neer. Als wij onze leerstellingen wijzigen, bijstellen en verzachten, doen wij concessies die nooit wederkerig door de ander gedaan worden en die slechts ontvangen worden als toegevingen dat wij zelf niet geloven wat wij beweren. Door dit beleid van knippen en kortwieken, knippen we de lokken van onze kracht af en breken we onze eigen arm. Niets hiervan heeft enige invloed op mij, nu niet en nooit.
Wij geloven dan ook zeer zeker dat hetzelfde lichaam dat in het graf gelegd wordt weer zal opstaan, en dit bedoelen we letterlijk, zoals wij het zeggen. Wij gebruiken geen figuurlijke taal noch spreken we van een mythe. Wij geloven dat de lichamen van de doden werkelijk uit het graf zullen opstaan. Wij stemmen het feit toe en verheugen ons erin dat er een grote verandering zal plaatsvinden in het lichaam van de rechtvaardige. Dat de stof waaruit het opgebouwd is alle grofheid en verderfelijkheid die ermee verbonden is, verloren heeft. Dat het aangepast is aan de hogere doeleinden. Terwijl het lichaam nu slechts een tent is geschikt voor de ziel of de lagere verstandelijke vermogens, zal het dan aangepast zijn aan de geest of het hoogste deel van onze natuur. Wij verheugen ons dat, hoewel het gezaaid wordt in zwakheid, het in heerlijkheid opgewekt zal worden. Desniettegenstaande weten we dat het hetzelfde lichaam zal zijn. Hetzelfde lichaam dat in het graf gelegd wordt, zal weer opstaan. Het lichaam waarin wij sterven, zal absoluut gelijk zijn aan het lichaam waarin wij weer uit het stof zullen opstaan.
Maar laten we bedenken dat identiteit niet hetzelfde is als het hebben van dezelfde substantie en het voortbestaan van atomen. Wij noemen deze beperking niet om de verklaring minder scherp te doen zijn, maar eenvoudig omdat het waar is. Wij zijn het ons trouwens bewust dat wij in dezelfde lichamen wonen als we die twintig jaar geleden hadden. Toch wordt ons verteld, en we hebben geen reden om eraan te twijfelen, dat wellicht geen deeltje van de stof waaruit ons lichaam samengesteld is er twintig jaar geleden ook al was. De veranderingen die onze fysieke vormen vanaf onze vroege kinderjaren tot aan de volwassenheid hebben ondergaan, zijn erg groot. Toch hebben wij dezelfde lichamen. Het lichaam waarin wij sterven zal hetzelfde lichaam zijn waarin wij geboren zijn, iedereen geeft dat toe, hoewel het niet hetzelfde is in al zijn deeltjes. Ja, elk deeltje kan door een ander vervangen zijn, toch zal het lichaam hetzelfde zijn. Dus zal het lichaam waarin wij opstaan hetzelfde lichaam zijn waarin wij sterven. Het zal erg veranderd zijn, maar deze veranderingen zullen niet zodanig zijn dat zijn identiteit aangetast wordt.
Nu zijn er veel moeilijkheden aan deze hoop verbonden. Ten eerste dat er heel veel doden vergaan zijn. De grote meerderheid van de dode lichamen is vergaan en volkomen ontbonden en het grootste deel van alle andere lichamen wacht hetzelfde lot. Als wij lichamen zien die versteend zijn of mummies die gebalsemd zijn, denken wij dat als alle lichamen op deze wijze bewaard gebleven waren, wij gemakkelijker zouden geloven dat ze weer tot leven zouden komen. Maar als wij een oude sarcofaag zouden openen en niets vinden dan wat bruin poeder, als wij een graf op de begraafplaats openen en een paar verkruimelde stukjes bot vinden, wanneer wij denken aan oude slagvelden waar duizenden gevallen zijn, waar desniettegenstaande door het verloop van de lijd geen spoor van een mens overblijft, daar de botten zo volkomen tot aarde vergaan zijn en in sommige gevallen door de wortels van de planten opgezogen zijn en in andere organismen zijn overgegaan, dan schijnt het zeker ongelofelijk dat de doden opgewekt worden.
Het wonder wordt groter als wij bedenken op welke vreemde plaatsen vele van deze lichamen nu kunnen zijn. Want de lichamen van sommigen zijn in diepe mijnen achtergelaten waar ze nooit meer bereikt kunnen worden. Zij zijn door eb- en vloedstromen naar diepe ravijnen van de oceanen gebracht. Daar liggen ze, ver weg in de ongebaande woestijn, waar slechts het oog van de gier hen kan zien, of begraven onder bergen van gevallen stenen. Waar liggen eigenlijk geen overblijfselen van mensen? Wie zal een plekje op de aarde aanwijzen waar het verkruimelende stof van Adams zonen niet ligt? Waait er een enkele zomerse wind door onze straten zonder deeltjes mee te voeren van wat eens mens geweest is? Is er een enkele golf die op een kust kapot breekt, die geen opgelost overblijfsel bevat van wat eens menselijk was? Zij liggen onder elke boom; zij verrijken de akkers; zij vervuilen de beken; zij liggen verstopt onder het veldgras. Toch zullen overal vandaan, waar dan ook, de verspreide lichamen terugkeren, zoals Israël uit de ballingschap. Zo zeker als God God is, zullen onze doden leven en op hun voeten staan, een zeer groot heir.
En, bovendien, om het wonder alle begrip te boven doen gaan, zullen zij tegelijk opstaan of misschien in twee grote afdelingen. Er staat ergens in de Schrift (Openb. 20:5 en 6) dat er tussen de opstanding van de rechtvaardigen en de opstanding van de goddelozen een tussenpoos van duizend jaar zal zijn. Velen denken dat deze passage slaat op een geestelijke opstanding, maar ik kan dat niet aannemen. Deze woorden moeten zeker een letterlijke betekenis hebben. Hoor ze en oordeel zelf. “Maar de overigen der doden werden niet weder levend, totdat de duizend jaren geëindigd waren. Deze is de eerste opstanding. Zalig is hij, die deel heeft in de eerste opstanding; over deze heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen heersen duizend jaren”. Toch, laten we aannemen dat die grote tussenpoos er is, wat een mensenmassa zal er gezien worden als de rechtvaardigen opstaan, een “schare die niemand tellen kan”, een onvoorstelbaar gezelschap, slechts door God geteld, zal plotseling opstaan van “bedden van stof en stille klei”.
De pauze van duizend jaar zal als niets zijn in Gods oog en spoedig voorbij zijn en dan zullen de onrechtvaardigen ook opstaan. Welk een krioelende scharen! Waar zullen zij staan? Welke vlakten kunnen hen bevatten? Zullen zij niet het hele vasteland bedekken, inclusief de bergtoppen? Zullen zij de zee zelf niet moeten gebruiken als een vlakke vloer voor Gods grote rechtszitting? Zij zullen in één ogenblik voor God staan als de bazuin van de aartsengel helder zal klinken en schel de oproep voor de laatste zitting zal doen horen.
En bedenk dan dat deze opstanding niet enkel een herstel zal zijn van wat er eens was, maar voor de heiligen zal de opstanding een opvallende vooruitgang inhouden tegenover alles wat wij waarnemen. Wij planten een bloembol in de grond en hij staat op als een gouden lelie. Wij laten een zaadje in bladaarde vallen en het verschijnt als een prachtige bloem, glanzend in schitterende kleuren. Het zijn dezelfde planten die we in de aarde gestopt hebben, in wezen dezelfde, maar o, wat een verschil. Namelijk zo: de lichamen die in de begrafenis gezaaid worden zijn evenzoveel zaden. Door goddelijke kracht spruiten ze uit en overtreffen alle verbeelding in schoonheid. Dit maakt het wonder groter, want de Heere Jezus grijpt niet alleen de prooi tussen de tanden van de verderver uit, maar wat voedsel geworden is voor de wormen, as, stof, wekt Hij op naar Zijn heilig beeld. Het is alsof een haveloos, door de motten aangevreten kledingstuk in stukken gescheurd was en dan door één goddelijk woord in volkomen toestand hersteld wordt, en bovendien witter dan een voller op aarde het maken kan, en met ongekend kostbare franjes en borduurwerk versierd, en dit alles in één ogenblik. Laat het maar staan als een wereld van wonderen, alles overtreffend wonderlijk. Wij zullen geen ogenblik trachten om het afwezig te verklaren of de scherpe kanten van de waarheid weg te snoeien.
Een van de dingen die het moeilijk maken om het te geloven is dit, dat er geen overeenkomstige zaken in de natuur zijn om het te ondersteunen. Er zijn verschijnselen om ons heen die er enigszins op lijken, zodat wij kunnen vergelijken, maar ik geloof dat er in de natuur geen overeenkomstige zaak is waaruit we redelijkerwijs een bewijs kunnen gronden. Sommigen hebben bijvoorbeeld gezegd dat er een overeenkomst is tussen slaap en dood en dat ons ontwaken een soort opstanding is. Het beeld verdient bewondering, maar de overeenkomst is verte van perfect, daar in de slaap nog leven aanwezig is. Dat het leven doorgaat, blijkt uit de dromen voor een mens zelf, en voor de omgeving die de moeite neemt om de slapende gade te slaan. Men hoort hem ademen of herkent dat zijn hart slaapt. Maar in de dood heeft het lichaam geen polsslag of andere levenstekenen meer. Het blijft zelfs niet intact, zoals het lichaam van de slapende. Stelt u zich eens voor dat het ene lid na het andere van de sluimerende afgerukt, in een mortier fijngestampt en het pulver met klei en bladaarde vermengd wordt. Zie hem dan eens ontwaken als u hem roept. Dan zou u iets hebben dat u een overeenkomst zou kunnen noemen. Maar een slaap zonder meer waaruit een mens wakker schrikt, is bij lange na niet het tegenbeeld of een profetie van een opstanding.
Vaker horen we de ontwikkeling van insecten als een opvallende overeenkomst noemen. De larf is een mens in zijn huidige conditie; de pop is een type van een mens die gestorven is en het volledige insect is een voorstelling van een mens in zijn opstanding. Een bewonderenswaardige gelijkenis, dat is zeker, maar niet meer dan dat, want er is leven in de pop; er is een organisme; de hele vlinder is in wezen aanwezig. Geen waarnemer zal de pop voor een dood ding aanzien. Pak haar op en u zult er alles in vinden dat eruit zal komen. Het volkomen schepsel is daar kennelijk in slapende toestand aanwezig. Als u de pop zou kunnen vermorzelen, al haar levensvocht zou uitdrogen, tot stof zou verbrijzelen, chemische processen erop los zou laten, volkomen zou oplossen en later terug zou brengen tot de toestand van een vlinder, dan zou u de overeenkomst met de opstanding gezien hebben. Maar dit is in de natuur nog steeds ongekend. Ik zie niets verkeerds in het beeld; het is zeer leerzaam en interessant. Maar van daaruit de opstanding bewijzen, zou wel helemaal kinderachtig zijn.
De overeenkomst met het zaad is ook niet afdoende. Het zaad dat in de grond gestopt wordt sterft en staat te zijner tijd weer op; vandaar dat de apostel het gebruikt als een gepast voorbeeld van de dood. Hij zegt ons dat het zaad pas weer levend wordt als het sterft. Wat is dood? Dood is het uiteenvallen van een organisme in zijn oorspronkelijke deeltjes. Zo valt het zaad uiteen in zijn elementen. Het valt terug uit het levens- organisme in de niet-organische toestand. Maar de levenskern blijft altijd aanwezig en het organisme krijgt het voedsel waaruit het zichzelf weer opbouwt.
Gaat het ook zo met de dode lichamen, waar geen spoor van overblijft? Wie zal een kern van leven in het ontbonden lijk ontdekken? Ik zal niet zeggen dat er geen wezenlijke kern kan overblijven, die beter geleerden zouden kunnen waarnemen, maar ik zou wel willen weten waar dit in het vergane lichaam dan wel moet verblijven. In de hersenen? De hersenen behoren tot de eerste dingen die verdwijnen. De schedel is ledig. In het hart? Dat vergaat snel, veel sneller dan de beenderen. Nergens heeft een microscoop enig levensbeginsel kunnen ontdekken in lichamen die opgegraven zijn. Spit de grond om waarin het zaad begraven ligt, wanneer u ook maar wil, en u zult het aantreffen waar u het geplaatst hebt, als het inderdaad uit de grond naar boven zal komen. Maar dat is niet het geval met de man die enige honderden jaren begraven ligt. Van hem is het laatste overblijfsel onherkenbaar verdwenen.
De toekomstige generaties zijn niet beter te ontdekken dan die welke weg zijn. Denk aan hen die begraven zijn voor de zondvloed. Waar, vraag ik u, hebben we het kleinste overblijfsel van hen? Maal uw tarwe tot fijn meel en gooi het in de lucht en zie tarwevelden verschijnen; dan zult u een perfecte overeenkomst zien. Maar nu denk ik niet dat de natuur al een parallel geval heeft. De opstanding is uniek en met betrekking tot deze zou de Heere wel kunnen zeggen: “Zie, Ik schep wat nieuws op de aarde”. Met uitzondering van de opstanding van onze Heere en die als een wonder aan enige weinigen geschonken is, hebben wij niets in de geschiedenis dat we hiermee in verband te brengen. Daar hoeven wij ook geen bewijs te zoeken; wij hebben een veel zekerdere grond om van uit te gaan. Hier dan is de moeilijkheid en een belangrijke ook: kunnen deze dorre beenderen leven? Wat? Wordt het bij ulie- den ongelofelijk geoordeeld, dat God de doden opwekt?
2. Hoe moeten we hiermee omgaan? Wij zeiden dat we in de tweede plaats de MOEILIJKHEID ZOUDEN WEGHALEN. Wij hebben ons niet bediend van ijdele grootspraak; de zaak is eenvoudig. Lees de tekst meer met gepaste nadruk en u hebt de oplossing. Wat? Wordt het bij ulieden ongelofelijk geoordeeld, dat God de doden opwekt?
Het zou ongelooflijk kunnen schijnen dat de doden opgewekt worden, maar waarom zou het onmogelijk schijnen dat God, de Almachtige, de Oneindige, de doden opwekt? Neem aan dat er een God is en er blijven geen moeilijkheden over. Neem aan dat God bestaat en dat Hij almachtig is. Neem aan dat Hij gezegd heeft dat de doden opgewekt zullen worden en het geloof is niet moeilijk meer, maar onvermijdelijk. Onmogelijkheid en ongeloof – beide verdwijnen in Gods tegenwoordigheid. Ik geloof dat dit de enige manier is om met de moeilijkheden van het geloof om te gaan. Het heeft geen zin om naar de rede te lopen om wapens tegen het ongeloof. Het Woord van God is de echte verdediging van het geloof. Het is dwaas om met hout en hooi te bouwen als er vaste stenen te krijgen zijn. Onze logica is: “God heeft het gezegd”. Dit is ook onze redekunst. Als God verklaart dat de doden opgewekt zullen worden, dan is dat voor ons niet ongelofelijk. Het woord moeilijkheid staat niet in Gods woordenboek. Is er iets te moeilijk voor de Heere? Stapel de moeilijkheden maar op als u wilt; maak de leer maar steeds moeilijker voor de rede om te omvatten. Zolang er geen duidelijke tegenstrijdigheid en inconsequentie in zijn, verheugen we ons in de gelegenheid om grote dingen met betrekking tot een grote God te geloven.
Toen Paulus onze tekst uitsprak, sprak hij tot een Jood. Hij had het tegen Agrippa, iemand tegen wie hij kon zeggen: “Koning Agrippa, gelooft gij de profeten? Ik weet dat gij ze gelooft!” Daarom was het goed om zo tot Agrippa te redeneren: “Wat? Wordt het bij ulieden ongelofelijk geoordeeld, dat God de doden opwekt?” Want in de eerste plaats had Agrippa als Jood het getuigenis van Job: “Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan. En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen. Denwelke ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot”.
Hij had ook het getuigenis van David, die in de zestiende Psalm zegt: “Mijn vlees zal rusten in hope”. Hij had het getuigenis van Jesaja in het zesentwintigste hoofdstuk, het negentiende vers. “Uw doden zullen leven, ook mijn dood lichaam, zij zullen opstaan; waakt op en juicht, gij, die in het stof woont! Want uw dauw zal zijn als een dauw der moeskruiden, en het land zal de overledenen uitwerpen”. Hij had het getuigenis van Daniël in het twaalfde hoofdstuk, het tweede en het derde vers, waar de profeet zegt: “En velen van die, die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden, en tot eeuwige afgrijzing. De leraars nu zullen blinken, als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk”. En ook in Hosea 13:14 had Agrippa een getuigenis, waar de Heere verklaart: “Ik zal hem van het geweld der hel verlossen, Ik zal ze vrijmaken van de dood; o dood! Waar zijn uw pestilentiën? Hel! Waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn”. Zo had God de opstanding duidelijk in het Oude Testament beloofd. Dat zou voor Agrippa meer dan voldoende moeten zijn. Als de Heere het gezegd heeft, hoeven we er niet langer aan te twijfelen.
Aan ons christenen is nog vollediger bewijs gegeven. Herinner u wat de Heere gesproken heeft met betrekking tot de opstanding. Zonder enige terughoudendheid heeft Hij Zijn voornemen om de doden op te wekken verklaard. Het is de moeite waard om te letten op Joh. 5:28: “Verwondert u daar niet over, want de ure komt, in dewelke allen, die in de graven zijn. Zijn stem zullen horen En zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis”. Ook in Joh. 6:40: “Dit is de wil desgenen, Die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk die de Zoon aanschouwt, en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en Ik zal Hem opwekken ten uitersten dage”.
De Heilige Geest heeft dezelfde waarheid door de apostelen gesproken. In dat dierbare en zeer gezegende achtste hoofdstuk aan de Romeinen hebben we een getuigenis in het elfde vers. “En indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont”. Ik las u zojuist de tekst uit de eerste brief aan de Thessalonicensen voor, die wel veel inhoudt, waar ons bevolen wordt niet te treuren als degenen die geen hoop hebben. U hebt nog een bewijs in Filippensen 3:21: “Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen”.
Tegelijkertijd kan het een goede zaak zijn om ons heen te kijken en op te merken welke hulpmiddelen de Heere gegeven heeft voor ons geloof. Ik ben er heel zeker van, beste vrienden, dat er veel wonderen in de wereld zijn die we niet geloofd zouden hebben als we er alleen van hoorden, als we er niet mee in aanraking gekomen waren door ervaring en waarneming. Hoewel de telegraaf slechts een uitvinding van mensen is, zou men duizend jaar geleden net zo veel moeite gehad hebben om in het bestaan ervan te geloven als in de opstanding der doden nu. Wie zou in de dagen dat er nog middelen per paard vervoerd werden geloofd hebben dat er een boodschap van het ene einde Engeland naar het andere einde van Engeland kon flitsen? Toen onze zendelingen m tropische landen de inboorlingen vertelden over ijsvorming en dat men over het bevroren water kon lopen, en van schepen die in volle zee door ijsbergen omringd werden, dat het water eromheen zo vast en hard was als een rots, weigerden de inboorlingen zulke absurde verhalen te geloven. Alles is een wonder tot we eraan gewend raken, en dat wij ons verwonderen over de opstanding en die ongelofelijk achten, is te danken aan het feit dat wij haar nooit waargenomen hebben. Dat is alles. Na de opstanding zullen we haar beschouwen als een goddelijk tonen van Zijn macht, waarmee we even vertrouwd zullen zijn als we nu zijn met schepping en voorzienigheid.
Zal de opstanding een groter wonder zijn dan de schepping? U gelooft dat God de wereld uit niets geschapen heeft. Hij zei: “Laat de wereld zijn”, en de wereld was. Uit niets scheppen is even wonderlijk als verspreide deeltjes bij elkaar roepen en opnieuw formeren tot wat zij geweest zijn. Elk werk vereist almacht, en als we zouden moeten kiezen is de opstanding het gemakkelijkste. Als het niet zo vaak gebeurde, zou de geboorte van elk kind ons stomverbaasd doen staan. We beschouwen een geboorte terecht als een bovennatuurlijke openbaring van goddelijke macht. Alleen omdat we die kennen en zo vaak zien, zien wij de wonderwerkende hand van God in de geboorten van mensen en in ons verdere bestaan niet. Deze zaak, zeg ik, doet ons stomverbaasd staan, omdat we er nog niet mee vertrouwd geworden zijn. Er zijn andere daden van God die net zo wonderlijk zijn.
Bedenk ook dat er iets is, dat, hoewel u het niet gezien hebt, maar waarvan u wel een geloofwaardig bewijs hebt, deel uitmaakt van de historische waarheid; namelijk dat Jezus Christus uit de doden is opgestaan. Voor u is Hij de oorzaak van uw opstanding, het voorbeeld, de voorsmaak en de waarborg ervan. Zo zeker als Hij opgestaan is, zult u opstaan. Hij heeft bewezen dat de opstanding mogelijk is, ja. Hij heeft de zekerheid ervan bewezen omdat Hij de Vertegenwoordiger is van mensen. Hij is opgestaan voor hen die door Hem vertegenwoordigd worden. “Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden”. De opstanding van onze Heere uit het graf moet voor altijd elke twijfel over de opstanding van Zijn volk wegvagen. “Want indien de doden niet opgewekt worden, zo is ook Christus niet opgewekt”. Omdat Hij leeft, zullen wij ook leven.
Bedenkt ook, broeders en zusters, dat u, christenen, in uzelf reeds een groot werk als de opstanding ervaren hebt, want in uw binnenste bent u al uit de doden opgestaan. U was dood in misdaden en zonden en u bent levend gemaakt tot nieuwheid des levens. Vanzelf zullen de onbekeerden hier niets in zien. De onherborene zal mij zelfs vragen wat dit betekent, en voor hem zal het geen bewijsgrond zijn, want het is een zaak van ervaring, iets wat iemand niet aan een medemens kan uitleggen. Om het te weten, moet men zelf wedergeboren zijn. Maar gelovigen, u hebt reeds een opstanding uit het zondegraf meegemaakt en van de rotheid en verdorvenheid van kwade hartstochten en onreine begeerten. Deze opstanding heeft God in u gewerkt met een macht die gelijk is aan die welke Hij in Christus gewrocht heeft toen Hij Hem uit de doden opwekte en Hem in de hemel aan Zijn eigen rechterhand geplaatst heeft. Voor u is de levendmakingvan uw geestelijke natuur een zeker bewijs dat de Heere ook uw sterflijke lichamen zal levend maken.
De hele zaak is deze dat onze overtuiging van de zekerheid van de algemene opstanding rust op het geloof in God en Zijn Woord. Het is ijdel en onnodig om ergens anders naar te kijken. Als men de verklaring van God niet wil geloven, moet u hen maar laten gaan en hun ongeloof aan God overgeven. Mijn hoorder, als u een van Gods verkorenen bent, dan zult u uw God geloven, want God geeft geloof aan al Zijn uitverkorenen. Als u het goddelijk getuigenis verwerpt, geeft u er blijk van dat u een bittere gal bent en u zult erin verloren gaan, tenzij genade tussenbeide komt. Het Evangelie en de leer van de opstanding zijn in al hun heerlijkheid aan de mensen geopenbaard om een verdeling te maken tussen het kostelijke en het snode. “Wie uit God is”, zegt de apostel, “hoort de woorden van God”. Waar geloof is het zichtbare kenteken van de verborgen verkiezing. Wie in Christus gelooft, geeft blijk van Gods genade voor hem, maar wie niet gelooft geeft een zeker bewijs dat hij de genade van God niet ontvangen heeft. “Maar gij gelooft niet”, zei Christus, “omdat gij niet van Mijn schapen zijt, gelijk Ik u gezegd heb. Mijn schapen horen Mijn stem en Ik ken hen en zij volgen Mij”. Daarom moeten deze waarheid en andere christelijke waarheden hooggehouden en gehandhaafd worden en volledig aan de hele mensheid verkondigd worden om een verdeling tussen de mensen te maken, om de Israëlieten van de Filistijnen af te scheiden, het zaad van de vrouw van het zaad van de slang. Zij die God gekozen heeft, worden gekend door hun geloof in wat God gezegd heeft. Maar zij die ongelovig blijven, komen in hun zonde om, veroordeeld door de waarheid die zij moedwillig verwerpen.
3. Tot zover over deze punten. Laten we nu ONZE VERHOUDING TOT DEZE WAARHEID beschouwen.
Onze eerste relatie tot deze waarheid is deze: Kinderen van God, vertroost elkander met deze woorden. U hebt dierbaren verloren; formuleer het beter: zij zijn overgegaan naar een beter land en het lichaam dat achterblijft is niet verloren, maar tegen gezegende rente weggelegd. U zult verdrietig zijn, maar treur niet als degenen die geen hoop hebben. Ik weet niet waarom wij altijd treurzangen zingen op begrafenissen van heiligen en in de rouw gaan. Als ik mijn zin kreeg, zou ik willen dat men mij met witte paarden naar mijn graf bracht of op de schouders gedragen van mannen die in hun kleding zowel vreugde als verdriet uitdrukken, want wij horen niet te treuren over hen die in de heerlijkheid ingegaan zijn en onsterflijkheid geërfd hebben.
Ik houd van de oude puriteinse gewoonte om de lijkkist op de schouders van de heiligen te dragen en een psalm te zingen bij het lopen naar het graf. Waarom niet? Wat valt er per slot van rekening te wenen over de verheerlijkten? Blaas de blijde bazuin. Laat de schelle klaroen de vrolijke toon van overwinning uitbazuinen. De overwinnaar heeft de slag gewonnen! De Koning heeft Zijn troon beklommen. “Juicht”, zeggen onze broederen van Boven, “verheugt u met ons, want wij zijn in de rust ingegaan”. “Zalig zijn de doden die in de Heere sterven, van nu aan: ja, zegt de Geest, dat zij rusten mogen van hun arbeid en hun werken volgen met hen”. Als wij in de rouw moeten gaan, want dat is natuurlijk, laat dan uw hart niet ontroerd zijn, want dat zou ongeestelijk zijn. God zij eeuwig dank dat wij boven de vrome doden Zijn levende beloften bezingen.
Laten vervolgens onze harten opgewekt zijn bij het vooruitzicht van onze ontbinding. Wij zullen spoedig heengaan. Broeders, wij moeten ook sterven; er is geen verweer in deze strijd. Er is een pijl en er is een schutter. De pijl is voor mijn hart bedoeld en de schutter zal dodelijk mikken. Er is een plaats waar u zult slapen, misschien in een eenzaam graf in het buitenland, of, misschien in een nis waar uw gebeente naast dat van uw voorouders zal liggen. Maar u moet tot stof wederkeren. Wel, laat ons niet wegkwijnen door dit treuren; het duurt maar kort; het is slechts een rust op weg naar de onsterflijkheid. De dood is een voorbijgaande gebeurtenis tussen dit leven en het volgende. Laten wij haar kalm tegemoetgaan, maar in de verwachting dat wij niet naar de dood, maar naar de opstanding uitzien.
Nogmaals: als wij een zalige opstanding verwachten, laat ons dan zuinig zijn op onze lichamen. Laten onze leden geen werktuigen van het kwade zijn; laten ze niet door de zonde verontreinigd worden. De christen mag zijn lichaam niet verontreinigen door vraatzucht, dronkenschap of onrein handelen, want onze lichamen zijn tempelen van de Heilige Geest. “Als iemand de tempel van God schendt, God zal hem schenden”. Wees rein. In uw doop zijn uw lichamen gewassen met rein water om u te leren dat u van nu aan rein van alle verontreiniging moet zijn. Doe al het boze van u weg. Lichamen die eeuwig in de hemel zullen wonen, mogen hier beneden niet onderworpen worden aan verontreiniging-
Ten slotte, en dit is een heel ingrijpende gedachte, zullen de goddelozen weer opstaan, maar het zal een ellendige opstandig zijn. Hun lichamen hebben gezondigd en hun lichamen zullen gestraft worden. “Vreest Hem”, zegt Christus, “die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel”. Zij zullen beide in een lijden gestort worden dat verderf over hen zal brengen dat zij eeuwig moeten verduren. Dit is heel verschrikkelijk. In het graf sluimeren zou oneindig de voorkeur verdienen boven zulk een opstanding – “de opstanding der verdoemenis”, zoals de Schrift het noemt. Een opstanding “tot versmaadheden en eeuwige afgrijzing”, zoals Daniël het noemt. Dat is wel een verschrikkelijke opstanding. U mag blij zijn als u eraan ontkomt. Het zou vreselijk genoeg zijn voor uw ziel om eeuwig de toorn van God te moeten lijden, zonder dat het lichaam erbij zou zijn, maar als lichaam en ziel zondigen, moeten lichaam en ziel lijden, en dat eeuwig.
Jeremy Taylor gewaagt van een zekere Acilius Aviola, die een hersenbloeding kreeg; zijn vrienden, die meenden dat hij dood was, brachten hem naar zijn brandstapel. Maar toen de hitte zijn lichaam warm maakte, kwam hij bij en merkte dat hij hopeloos te midden van de vlammen lag. Tevergeefs riep hij om redding; hij kon niet gered worden, maar hij kwam bij van zijn beroerte en ging over in een ondraaglijke kwelling. Zo zal het gaan als het zondige lichaam ontwaakt in zijn graf. Het lichaam zal met een schrik opstaan om berecht, veroordeeld en uit Gods aanwezigheid naar de eeuwige straf gedreven te worden. God geve dat u en mij dit niet zal overkomen, maar dat we nu in Christus Jezus geloven en zo een opstanding tot het eeuwige leven mogen ontvangen.
Amen.