Wie volhardt tot het einde zal zalig worden. Matt. 10:23
Deze tekst werd oorspronkelijk gericht tot de apostelen toen zij uitgezonden werden om in de naam van de Heere Jezus te onderwijzen en te preken. Misschien hadden zij stralende visioenen in het hoofd van eer en achting onder de mensen. Het was geen kleine waardigheid om tot de eerste twaalf herauten van het heil aan de kinderen van Adam te behoren. Moesten zij geremd worden in hun hoge verwachtingen. Misschien wel. Opdat ze niet hun werk zouden beginnen zonder de kosten overrekend te hebben. Christus geeft hen een volledige beschrijving van de behandeling die zij zouden kunnen verwachten en herinnert hen eraan dat zij geen loon zouden ontvangen om het feit dat zij met hun dienstwerk zouden beginnen, maar ”Wie volhardt tot het einde zal zalig worden”.
Het zou goed zijn als elke jonge gegadigde voor het ambt van predikant dit zou bedenken. Als alleen het leggen van de hand aan de ploeg een bewijs is van onze roeping door God, wat zouden er dan veel zijn. Maar helaas, teveel mensen zien achterom en blijken het koninkrijk niet waardig. De opwekking van Paulus aan Timotheüs is een heel noodzakelijke aansporing aan elke jonge dominee: ’’Wees getrouw tot de dood”. Het gaat er niet om getrouw te zijn voor een tijd, maar ’’getrouw te zijn tot de dood, hetgeen een mens in staat zal stellen om te zeggen: ”Ik heb de goede strijd gestreden”.
Hoeveel gevaren omringen de christelijke predikant! Zoals de officieren in het leger de uitgekozen mikpunten zijn voor scherpschutters, zijn het de dienaren van Christus ook. De koning van Syrië zei tegen zijn dienaren: ”Gij zult noch kleinen noch groten bestrijden maar de koning Israels alleen,” doet de aartsvijand zijn grootste aanval op Gods dienaren. Vanaf het eerste ogenblik van zijn roeping tot het werk zal de prediker van het Woord met verzoeking vertrouwd zijn. Als hij nog jong is, zijn er menigten van aantrekkelijke verzoekingen om het hoofd van de jeugdige heraut van het kruis op hol te doen slaan en hem te doen struikelen. Als de verlokkingen van vroege populariteit voorbij zijn wordt hij aangevallen voor het scherpe krassen van laster en de addertong van ondankbaarheid.
Men noemt hem uitgepreekt en oppervlakkig, terwijl hij eens gevleid en bewonderd werd; ja het gif van kwaadwilligheid volgt op de honingzoete beten van verafgoding. Laat hem nu zijn lendenen opschorten en de goede strijd des geloofs strijden. Laat hem in zijn nadagen fris en groen zijn, de gemeente regeren als onder het oog van God, waken over de zielen, wenen met de wenenden, blij zijn met de blijden, een voedsterheer zijn voor jong-bekeerden, huichelaars streng bestraffen, afwijkers getrouw behandelen, met ernstig gezag en vaderlijk gevoel spreken met hen die de eerste tekenen van verachtering vertonen. De zorg voor de zielen van honderden mee te dragen is genoeg om hem oud te doen worden terwijl hij nog jong is en om zijn gezicht met verdriet te tekenen tot men hem gelijk eens de Heiland zal aanzien voor een man van bijna vijftig jaar in plaats van dertig. ”Gij hebt nog geen vijftig jaren en hebt Gij Abraham gezien?” zeiden de tegenstanders van Christus tot hem toen Hij tweeëndertig was. Als de predikant zou vallen, broeders; als hij op een tinne gezet was zou hij omlaag geworpen worden; als hij op gladde plaatsen stond zou hij struikelen; als de banierdrager valt – en dat is heel goed mogelijk – welk een kwaad wordt daardoor de kerk aangedaan! Wat zullen de vijanden juichen!
Wat zullen de dochters van Palestina juichen! Hoe is Gods banier dan bevlekt en de naam van Jezus door het slijk gehaald! Als de dienaar van Christus een verrader wordt, lijkt het of de pilaren van het huis stonden te trillen; elke steen in het gebouw voelt de schok. Als satan erin zou slagen predikanten te laten vallen, lijkt het of een weelderige boom plotseling onder de bijl valt. Uitgestrekt in het stof ligt hij daar te verdorren en te rotten. Waar zijn nu de vogels die hun nest tussen zijn takken maakten en waar vluchten de dieren des velds heen die een gelukkige schaduw onder zijn takken vonden?
Ze zijn door ontsteltenis aangegrepen, en geschrokken vluchten zij weg. Allen die door het woord van de prediker getroost werden, door zijn voorbeeld gesterkt werden en door zijn onderwijs gesticht, vernederd en bedroefd zijn, roepen: ’’Helaas, mijn broeder”. Wegens deze vele gevaren en zware verantwoordelijkheid voor ons mogen we wel heel billijk een beroep op u doen onder onze bediening voedsel te vinden en u te smeken: ’’Broeders, bidt voor ons”. We weten dat, hoewel onze bediening door de Heere Jezus is aanvaard als wij tot nu toe door de kracht van de Heilige Geest getrouw mochten blijven, toch zal alleen wie tot het einde toe volhardt zalig worden.
Maar broeders, wat is het gezicht van een mens die als een dienaar van Christus tot het einde toe volhardt, heerlijk! Ik heb zojuist in mijn hart een foto genomen van een mens die me heel, heel dierbaar is. Ik denk dat ik het kan wagen een ruw beeld van hem te schetsen, als een gepast voorbeeld van hoe eervol het is tot het einde toe te volharden. Deze man begon te preken toen hij nog jong was. Voortgekomen uit voorouders die de Heere liefhadden en Zijn kerk dienden, voelde hij de gloed van heilige geestdrift. Nadat zijn bekwaamheid gebleken was, ging hij naar de universiteit en na zijn studie voltooid te hebben vestigde hij zich op een plaats waar hij vijftig jaar onafgebroken gewerkt heeft. In zijn vroegere tijd werden zijn nuchtere ernst en gezonde leer door God erkend hetgeen bleek uit vele bekeringen in eigen gemeente en daarbuiten. Aangevallen door laster en scheldwoorden was het zijn voorrecht om door zijn leven mensen te overtuigen van het tegengestelde.
Hij leefde langer dan zijn vijanden en hoewel hij een generatie vrienden begraven had vond hij veel warme harten die tot op het laatst om hem heen stonden. Hij bezocht zijn kudde, preekte op zijn eigen kansel en maakte veel reizen naar andere gemeenten. De jaren volgden elkaar zo snel op dat hij ongemerkt aan het hoofd kwam te staan van een groot geslacht kinderen en kleinkinderen, van wie de meesten in de waarheid wandelden. Toen hij tachtig was preekte hij nog steeds tot zijn tijd was gekomen om te sterven. Hij was erg gebrekkig geworden maar even gelukkig en vrolijk als in het hoogtepunt van zijn jeugd. Toen hij laatst met mij sprak kon hij naar waarheid zeggen: ”Ik weet niet of mijn getuigenis voor God ooit veranderd is wat de grondstukken van de leer betreft. Ik heb veel ervaring gekregen, maar van de eerste dag tot nu heb ik aan mijn hoorders geen nieuwe leerstukken gepreekt. Ik hoefde geen schuldbelijdenis te doen wegens dwalingen op hoofdpunten, maar ben vastgehouden bij de leer der genade en kan zeggen dat ik die meer dan ooit liefheb”. Hij leek zoveel op de oude Paulus dat hij verlangde te preken zolang zijn wankelende knieën hem naar de kansel konden dragen.
Ik ben dankbaar dat ik zulk een vader in Christus had. Hij is juist enige uren in Christus ontslapen en op zijn sterfbed sprak hij even opgewekt als men maar kan doen in de volle kracht van zijn gezondheid. Hij sprak zeer aangenaam over de dierbaarheid van Christus en hoofzakelijkheid over de veiligheid van de gelovige, de waarheid van de belofte, de onveranderlijkheid van het verbond, Gods trouw en de onfeilbaarheid van het Goddelijk besluit. Wat hij onder andere op het laatst zei is wel de moeite waard om in uw geheugen als een schat te bewaren. ’’Zijn belofte staat vast als zijn troon,” zei hij, ”Hij moet ophouden koning te zijn voor Hij Zijn belofte kan breken en Zijn volk verliezen.
Goddelijke soevereiniteit geeft ons allen zekerheid”. Hij ontsliep heel rustig; want zijn dag was voorbij en de nacht was gekomen. Wat kon hij beter doen dan gaan rusten in Jezus? Geve God dat het ons lot zou zijn om zolang wij adem hebben het Woord te preken, tot het einde vast staande in de waarheid van God. En al zijn wij dan niet dat onze zonen en kleinzonen die leer preken die ons lief is, als we toch maar mogen zien dat onze kinderen in de waarheid wandelen. Beste vrienden ik zou niet weten wat ik liever had als mijn levensdoel dan tot in de dood trouw gehouden te worden aan mijn God. Nog steeds een winnaar van zielen. Nog steeds een trouwe heraut van het kruis te zijn en van de naam van Jezus te getuigen tot mijn laatste uur. Alleen worden zalig, die zo in het ambt mogen staan.
Onze tekst komt echter ook voor in Mattheüs 24:13, waar hij niet gericht is tot de apostelen maar tot de discipelen. Toen de discipelen naar de enorme stenen keken die gebruikt waren in de bouw van de Tempel, bewonderden zij het bouwwerk en zij verwachtten dat hun Heere enige woorden zou preken van overvloedige lof. In plaats daarvan deed Hij iets heel anders. Hij is niet gekomen om bouwkunst te bewonderen, maar om levende stenen te houwen uit de steengroeve van de natuur. Om deze levende stenen op te bouwen tot een geestelijke tempel. Dit was een voorbeeld van praktisch gebruik van de opmerkingen van de discipelen, door ze voor een tijd van tegenspoed te waarschuwen. Daarin zouden er moeiten komen als er nog nooit eerder geweest waren. Jezus voegde eraan toe ”en ook nooit zal zijn”. Hij beschreef een tijd van vele valse profeten, waarin de liefde van velen zou verkouden en waarschuwde: ”Wie volharden zal tot het einde zal zalig worden”. Dus deze ernstige waarheid geldt voor u allen.
Al is een Christen niet geroepen tot een gevaarlijke post waarin hij in het openbaar getuigenis moet geven van Gods genade, is hij toch bestemd om naar Zijn vermogen van Jezus te getuigen en een brandend en schijnend licht te zijn in zijn eigen omgeving. Hem is wellicht niet de zorg voor een gemeente opgedragen, maar hij heeft veel meer zakelijke zorgen. Hij heeft veel met de wereld te maken. Hij wordt gedwongen met goddelozen om te gaan. In hoge mate moet hij, soms zes dagen per week, in een sfeer vertoeven die met zijn aard strijdig is. Hij is gedwongen woorden te horen die hem nooit zullen aansporen tot liefde en goede werken en daden te zien waar een schadelijk voorbeeld van uitgaat. Hij wordt blootgesteld aan allerlei verzoekingen, want dat is het lot van hen die het Lam volgen. Satan weet hoe nuttig een standvastige volgeling van de Heiland is en hoeveel schade een onstandvastige belijder de zaak van Christus kan doen. Daarom schiet hij zijn pijlkoker leeg om de soldaat van het kruis zelfs dodelijk te verwonden.
Broeders, velen van u hebben een veel langere ervaring dan ik. U weet hoe hard de geestelijke strijd is, hoe u zelfs ten bloede moet tegenstaan, strijdende tegen de zonde. Uw leven is een voortdurend toneel van strijd, uitwendig en inwendig. Misschien roept u zelfs nu uit met de apostel, ”0 ellendig mens die ik ben! wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?” De loopbaan van een Christen is altijd te strijden, zonder ophouden; altijd over een stormachtige zee zwoegend, zonder te rusten voor hij de haven van de heerlijkheid bereikt. Zo zal mijn God, als u tenminste zijn kind bent, u tot het einde bewaren. Hij zal u onderhouden als u uw ziel toevertrouwd hebt aan Zijn trouwe hoede, wat een eer wacht u dan! Ik heb nu iemand in het oog die ongeveer zestig jaar met deze gemeente verbonden is geweest en die deze week, oud en der dagen zat en rijp voor de hemel, door engelen in de boezem van de Heiland gevoerd werd.
Door Goddelijke genade geroepen toen hij nog jong was werd hij al vroeg lid van de christelijke gemeente. Door Goddelijke genade werd hij in staat gesteld vele jaren lang consequent en eervol te leven. Als ambtsdrager was hij aangenaam onder zijn broeders en nuttig met zijn godzalig voorbeeld en gezond oordeel. Hij maakte een goede opgang in verschillende gemeenten. Afgelopen zondag ging hij tweemaal naar Gods huis waar hij de laatste jaren gewoon was op te gaan en zich in het Woord verlustigde en veel mocht genieten aan de Avondmaalstafel. Hij ging naar bed zonder dat er iets ernstigs met hem aan de hand was; hij had de laatste avond van zijn leven doorgebracht met opgewekte gesprekken met zijn dochters. Voor het morgen was was hij in Christus ontslapen, met zijn hoofd op zijn handen. Hij mocht de rust ontvangen die er overblijft voor het volk van God.
Als ik aan mijn broeder denk, die ik overigens de laatste jaren slechts weinig gezien heb, kan ik me alleen maar verheugen in de genade die zijn weg licht maakte. Toen ik hem de week voor zijn afreizen bezocht was hij nog zeer helder, al was hij zeer oud. Hij was het toonbeeld van een oude heilige die op zijn Meester wachtte en bereid om te werken in zijn gemeente, zolang hij leefde. Zoals de meesten van u weten, heb ik het over Samuël Gale. Laten we God danken en moed scheppen. Laten we God danken dat Hij in deze gemeente zo veel lange jaren een christen heeft bewaard. Houdt moed in de hoop dat er te allen tijde in deze kerk velen gevonden zullen worden van wie hun grijze haren de kroon van de heerlijkheid zullen dragen. ”Wie volhart tot het einde, zal zalig worden”.
Maar, beste vrienden, volharding is niet het lot van de weinigen; zij is niet voorbehouden voor ijverige dienaren des Woords of standvastige ambtsdragers; zij behoort bij elke gelovige in de kerk. Dit moet wel zo zijn, want alleen door hun volharding zal de belofte vervuld worden: ”Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, die zal zalig worden”. Zonder volharding kunnen zij niet zalig worden; en omdat zij zalig moeten worden, zullen zij door goddelijke genade volharden.
Nu zal ik als God mij in staat stelt, kort en ernstig zo over onze tekst spreken: Volharding is het kenmerk van heiligen, het mikpunt van onze vijanden, de heerlijkheid van Christus, en de zorg van alle gelovigen.
In de eerste plaats: Volharding is het kenmerk van ware kinderen van God. Het is hun schriftuurlijk kenmerk. Hoe kan ik een christen herkennen? Uit zijn woorden? Wel, tot op zekere hoogte verraden woorden de man; maar wat een mens zegt is niet altijd een weergave van zijn hart, want met een gladde tong kunnen velen bedriegen. Wat zegt onze Heere? ”Aan hun vruchten zult gij hen kennen”. Maar hoe kan ik de vruchten van een mens kennen? Door hem een dag te observeren? Misschien kan ik raden hoe iemands karakter is als ik slechts één uur bij hem ben., maar ik kan niet met vertrouwen een uitspraak over zijn staat doen, al zou ik een week bij hem zijn.
Aan George Whitefield werd eens gevraagd wat hij van iemand dacht. ”Ik heb nooit bij hem gewoond,” was zijn zeer passend antwoord. Als wij, laten we zeggen tien, twintig of dertig jaar nauw met iemand omgaan kunnen wij door hem zorgvuldig gade te slaan zien dat hij de vruchten der genade door de Heilige Geest draagt; dan kunnen we met vrij grote zekerheid de juiste conclusie trekken. Zoals de echte magneetnaald in het kompas, afgezien van vele afwijkingen toch echt en natuurlijk naar de pool wijst, zo kan ik zien dat ondanks gebreken mijn vriend oprecht en consequent op heiligheid gericht is. Dan mag ik met enige zekerheid de gevolgtrekking maken dat hij een kind van God is.
Hoewel werken een mens niet in het oog van God rechtvaardigen, rechtvaardigen zij wel iemands belijdenis in het oog van zijn medemensen. Ik kan niet zeggen dat u gerechtvaardigd bent omdat u zichzelf een christen noemt, als ik u werken niet zie. Uit uw werken zult u gerechtvaardigd worden, zoals Jacobus zegt. U kunt mij niet met woorden overtuigen dat u een christen bent, nog minder met uw ervaringen, die ik niet kan zien maar vertrouw dat u die hebt, tenzij u een aartshuichelaar bent zullen uw daden de waarheid spreken en dat wel heel luid. Als uw gang gelijk is aan het schijnende licht dat de hele dag schijnt, weet ik dat u op de weg der rechtvaardigen loopt. Alle andere gevolgtrekkingen zijn slechts het oordeel der liefde dat we dienen te gebruiken. Maar iemand kan slechts met zekerheid oordelen als iemands leven steeds consequent geweest is.
Bovendien toont overeenkomst met andere zaken dat volharding het kenmerk van de ware christen is. Hoe weet ik wie de winner is van een renwedstrijd? Er zijn toeschouwers en lopers. Wat een sterke man! Wat een geweldige spieren! Wat een lichaamskracht! Daar is het doel, en daar moet ik beoordelen wie de winnaar is: niet hier bij de start, want: ”Zij lopen wel allen, maar één wint de prijs”. Ik kan denken dat deze of die waarschijnlijk zal winnen, maar ik heb pas absolute zekerheid als de wedloop voorbij is. Daar gaan ze! Zie hoe zij zich met kracht voortbewegen met gespannen spieren. Maar de één struikelt; de ander valt flauw, een derde is buiten adem en anderen blijven ver achter. Er is er slechts één die wint – wie is het? Wel, die tot het einde doorliep. Dit kan ik opmaken uit de overeenkomst die Paulus ons steeds laat zien met de oude spelen. Slechts hij die blijft doorlopen tot hij het doel bereikt kan een christen genoemd worden. Een schip begint een reis naar Australië.
Als het in Madeira stopt of terugkeert na de Kaap bereikt te hebben, zou u dan vinden dat het een emigrantenschip naar New South Wales genoemd kan worden? Het moet de hele reis maken of het verdient de naam niet. Een man is begonnen een huis te bouwen en heeft één muur overeind staan. Beschouwt u hem als een bouwer als hij daar ophoudt en er het dak niet op zet of de andere muren voltooit? Prijzen wij mannen als dappere soldaten, omdat zij één wanhopige aanval kunnen doen, maar de veldtocht verliezen? Hebben wij de laatste tijd niet geglimlacht om de roemende telegrammen van kommandanten te velde waar beide kanten dapper vochten, maar geen van beiden het gezonde verstand had om door te stoten en de overwinning binnen te halen? Wat was de kracht van Wellington anders dan dat hij toen een veldslag gewonnen was, de oogst wist binnen te halen, die in bloed gezaaid was? En alleen hij is de ware overwinnaar en zal tenslotte gekroond worden, die doorstrijdt tot de oorlogstrompet niet meer klinkt. Met een christen is het net als met Napoleon; Hij zei: ’’Veroveringen hebben me gemaakt die ik ben en veroveringen moeten mij zo houden”. Onder God hebben overwinningen u gemaakt en overwinningen moeten u zo houden. Uw motto moet zijn: ’’Excelsior;” anders kent u niet de edele geest van Gods vorsten. Maar waarom stapel ik het ene voorbeeld op het andere, als de hele wereld weergalmt van de lof van de volharding?
Bovendien zegt ons het gezonde verstand van de mens dat zij die slechts beginnen en niet volharden niet zalig zullen worden. Wel, als iedereen zalig zou worden die Christus begon te volgen, wie zou dan verdoemd worden?In een land als dit hebben de meesten weleens een godsdienstige opwelling. Ik veronderstel dat er niemand voor mij zit die nooit eens besloten heeft een pelgrim te worden. U, mijnheer Gezeggelijk, werd ertoe gebracht door een christelijke vriend die enige invloed op u had om een eindje mee te gaan tot u bij Poel Mistrouwen kwam. En u vond zichzelf heel verstandig dat u eruit gekrabbeld was aan die kant die het dichtst bij uw huis was. En zelfs u, mijnheer Halsstarrig, bent niet altijd weerbarstig. U hebt perioden dat u doordenkt en teer bent. Toehoorder, wat was u onder de indruk tijdens de dienst! Wat was u enthousiast tijdens die opwek- kingsdienst! Toen u een ijverige broeder hoorde spreken bij de schouwburg, wat gaf dat een indruk! O ja! Uw winkel ging een paar zondagen dicht.
Bijna een maand lang vloekte u niet en werd u niet dronken, maar u kon het niet langer volhouden. Als zij die begonnen, zalig zouden worden, waarom zou u dan veilig zijn, hoewel u op dit ogenblik zo ver van de godsdienst af bent als de duisternis van middernacht van het stralende middaglicht? Bovendien laat het gezonde verstand ons zien, zeg ik, dat een mens moet volhouden; anders kan hij niet zalig worden; want de slechtsten zijn zij die beginnen en het daarna opgeven. Als u alle zwarte bladzijden van misdaad zou opslaan om de zoon des verderfs te vinden, waar zou u die vinden? Wel, onder de apostelen. De man die wonderen gedaan had en het Evangelie gepredikt had verkocht zijn Meester voor dertig zilverlingen. Judas Iskarioth verraadt de Zoon des mensen met een kus! Waar vindt u een slechtere naam dan die van Simon de Tovenaar? Simon ’’geloofde ook,” zegt de Schrift; toch bood hij de apostelen geld als zij hem de Heilige Geest wilden verkopen.
Hoe berucht is Demas niet geworden die deze tegenwoordige boze wereld liefhad. Hoeveel kwaad heeft Alexander de kopersmid Paulus gedaan? ”Hij heeft mij veel kwaads betoond,” zei hij; ”de Heere vergelde hem naar zijn werken”. En toch stond die Alexander vooraan in het gevaar en stelde in de schouwburg te Efeze zelfs zijn leven in de waagschaal om de apostel te redden. Er zijn er geen zo slecht als zij die eens goed waren. ”Als het zout zijn smaak verliest, waarmee zal het dan gezouten worden?” Wat het beste is als het rijp is, is het slechtst wanneer het rot is. Drank die op een bepaalde tijd het zoetst is, wordt het zuurst op een andere tijd. ”Die zich aangordt beroeme zich niet als degene die zich losmaakt”. Zelfs het gezonde verstand leert u dat het er niet om gaat om te beginnen, maar tot het einde toe te volharden; dat bewijst dat iemand een kind van God is.
Maar wij hoeven geen overeenkomsten te zoeken en naar het gezonde verstand te kijken. De Schrift is duidelijk genoeg.Wat zegt Johannes?”Zij zijn uit ons uitgegaan”. Waarom? Zijn zij ooit heiligen geweest? O nee, ”Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn; maar dit is geschied, opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet allen uit ons zijn”. Het waren geen christenen, anders waren waren zij niet afgevallen. Petrus zegt: ’’Maar hun is overkomen, hetgeen met een waar spreekwoord gezegd wordt: De hond is teruggekeerd tot zijn eigen uitbraaksel en de gewassene zeug tot de wenteling in het slijk”. Dit laat meteen duidelijk zien dat de hond nog altijd een hond was, al heeft hij uitgespuwd wat hem niet toekwam. Als men met tegenzin afstand doet van zijn zonden en niet omdat men ze haat, maar omdat men ze niet kan vasthouden, komt men op een meer gunstige tijd terug en slikt weer in wat men scheen te verlaten. De zeug die gewassen was – breng haar in de salon, stel haar aan het gezelschap voor.
Zij was gewassen, en goed ook. Wie heeft er ooit zo’n achtenswaardig lid van de broederschap der zwijnen gezien? Breng haar binnen! Jawel, maar houdt u haar daar ook? Wacht maar af. Omdat u er geen mens van gemaakt hebt, zult u haar bij de eerste gelegenheid in de modder zien wentelen. Waarom? Zij was geen mens, maar een zeug. En zo menen we te leren uit talrijke andere Schriftplaatsen, als we de tijd hadden om ze aan te halen, dat zij die zich onttrekken ten verderve helemaal geen gelovigen waren; want volharding is het kenmerk van de rechtvaardigen. ”De rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van handen is zal in sterkte toenemen”. Wij ontvangen niet alleen het leven door het geloof, maar het geloof houdt het in stand. ”De rechtvaardige zal door het geloof leven”. ’’Maar indien iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen”.
Wat wij, vrienden, uit de Schrift geleerd hebben is overvloedig bevestigd door de waarneming. Elke dag kan ik de Heere wel danken dat wij in zo’n talrijke gemeente betrekkelijk weinig mensen hebben van wie gebleken is dat het geen echte christenen zijn. Maar ik heb genoeg gezien en de Heere weet meer dan genoeg om over u te ijveren met een godvruchtige ijver. ”Wie heeft hen gehinderd der waarheid gehoorzaam te zijn”. Ik herinner mij een jongeman van wie ik even goede gedachten had als van u allen en ik geloof dat zijn leven er toen naar was. Hij verkeerde onder ons, één van de meest veelbelovende onder onze kinderen en wij hoopten dat de Heere hem voor Zijn zaak zou gebruiken. Zijn geweten sprak nog genoeg na een lange periode van leven in een verborgen zonde om zich in zijn goddeloosheid onbehaaglijk te voelen, maar toch liet hij de zonde niet varen. Toen hij het tenslotte niet meer kon ontkennen en anderen ervan af wisten, schaamde hij zich zo voor zijn christelijke naam dat hij vergif innam om de schande te ontgaan die hij zich op de hals gehaald had. Hij werd nog gered, door menselijke bekwaamheid en Gods goede voorzienigheid. Maar waar en wat hij nu is, weet God alleen, want hij nam weer vergif in, nog dodelijker dan het andere, hetgeen hem de slaaf van zijn eigen lusten maakte.
Denk nu echter niet dat het alleen deze jongeman is. Het is een heel betreurenswaardig feit dat er naar verhouding meer afval gevonden wordt onder de ouderen dan onder de jongeren. Als u in dit opzicht zoekt naar een grote zondaar, zult u hem zeker negen van de tien keren met grijze haren op het hoofd zien. Heb ik niet vaak gezegd, dat u in de Schrift niet veel gevallen vindt van jongeren die afgedwaald zijn? U leest van gelovigen die in zonde gevallen zijn, maar het waren allemaal oude mensen. Daar is Noach – geen jongeman. Daar is Lot, geen kind toen hij dronken was. Daar is David met Bathseba – geen jongeman in de hitte van zijn hartstocht. Daar is Petrus, die zijn Meester verloochende – toen was hij bepaald geen jongen. Dit waren mannen met ervaring, kennis en wijsheid. ”Wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle”.
Met verdriet herinneren we ons iemand die wij jaren geleden onder ons hoorden bidden, en wel heel aangenaam. Hij werd door ons allen geacht en vertrouwd. Ik weet nog dat een lieve broeder heel vriendelijk, maar niet al te verstandig, zei: ”Als hij geen kind van God is, ben ik het ook niet”. Maar wat heeft hij broeders, tot onze schande en verdriet gedaan? Hij verviel in de ergste en vuilste zonde. Waar is hij nu? Misschien in een kroeg of nog ergere plaatsen. Zo hebben we gezien dat de zon die bij deze aarde hoort verduisterd kan worden. Sterren kunnen doven en alle menselijke heerlijkheid kan wegsmelten en schande kan overblijven. Er gaat geen waar kind van God verloren. Houd dat vast. Maar dit is het kenmerk van een waar kind van God, dat het volhardt tot het einde. Als een man niet volhoudt, maar laf, heimelijk naar zijn oude meester terugkeert en zijn oude kleren weer aantrekt en het juk van satan weer op zijn schouders neemt, is dat een vast bewijs dat hij nooit door Jezus Christus, zijn Voorganger uit het geestelijke Egypte gehaald is en dat hij nooit dat eeuwige leven ontvangen heeft dat niet kan sterven, omdat hij uit God geboren is. Hiermee, vrienden, heb ik dan genoeg gezegd om ontegenzeggelijk te bewijzen dat het echte kenmerk van de christen volharding is en dat zonder die niemand heeft bewezen een kind van God te zijn.
Ten tweede is daarom de volharding het mikpunt van al onze geestelijke vijanden.
Wij hebben veel tegenstanders. Kijk naar de wereld. De wereld heeft er geen bezwaar tegen dat we een poos christen zijn. Zij zal daarin al onze misstappen door de vingers zien, als wij nu terugkeren en worden wat we vroeger waren. Denk eens aan uw oude kameraden, die u vroeger zulke beste vrienden noemde. U had toen slechte vrienden. Zouden zij het u niet graag vergeven dat u christen was, als u maar terugging en werd als vroeger? O zeker! Zij zouden uw godsdienst beschouwen als een vlaag van dwaasheid, maar zij zouden het gemakkelijk door de vingers zien, als u die voortaan maar liet varen. ”0,” zegt de wereld, ”kom terug – kom weer terug in mijn armen. Word verliefd op mij en hoewel u harde woorden tegen mij gesproken en mij wreed behandeld hebt, wil ik het u vrolijk vergeven”. De wereld heeft het altijd gemunt op de volharding van de gelovige. Soms zal ze hem doen terugkeren door intimidatie. Zij zal hem met haar tong vervolgen en gebruik maken van wrede spot. Op een andere tijd zal ze hem met list vangen: ”Kom toch bij mij terug; o, kom toch terug! Waarom worden wij het niet eens? U bent voor mij bestemd en ik voor u!” En zij wenkt zo lief en zo zacht, zoals Salomo’s hoer vroeger. Zij wenst alleen dat u geen pelgrim meer bent en in IJdelheidskermis gaat wonen om handel te drijven.
Uw tweede vijand is het vlees. Wat is zijn doel. ”O,” roept het vlees, ”we zijn het zat, wat worden we moe als we pelgrim zijn: kom geef het op”. Luiheid zegt: ’’Blijf zitten waar je zit. Genoeg is genoeg; althans deze saaie bedoeling”. Dan roept de wellust: ’’Moet ik altijd gedood worden? Kunt u nooit eens aan mij toegeven? Gun me tenminste een poosje verlof van deze voortdurende strijd? Wat het vlees betreft mag de keten heel zacht zijn als zij ons maar vasthoudt en voorkomt dat wij naar de heerlijkheid zullen jagen.
Dan komt de duivel; soms slaat hij op de grote trom en roept met donderende stem: ”Er is geen hemel; er is geen God; u bent wel dwaas dat u wilt volharden”. Of hij verandert zijn tactiek en roept: ”Kom terug! Ik zal u beter behandelen dan vroeger. U vond mij een harde heer, maar dat was een misverstand. Kom maar en probeer het maar met mij; ik ben anders dan tien jaar geleden. Ik ben nu achtenswaardiger. Ik eis niet dat u teruggaat naar de schouwburg of het casino. Kom mee en heb op een bescheiden manier de genietingen lief. Ik kan net zo goed een lakens kostuum aantrekken als een geruit pak. Ik kan me bewegen aan de hoven van de koningen en ook in de binnenplaatsen en steegjes van de bedelaars. ”O, kom terug”, zegt hij ”en geeft u aan mij”. Op deze manier doet deze helse drieëenheid, de wereld, het vlees en de duivel, een aanval op de christelijke volharding.
Er worden herhaaldelijk aanvallen gedaan op iemands volharding in het dienen: ”Wat voor voordeel is er in de dienst van God?” Soms zegt de duivel tegen mij, zoals tot Jona: ’’Vlucht naar Tarsis, en blijf niet in dit Ninevé; zij geloven u toch niet al spreekt u in de naam van God!” Tegen u zal hij zeggen: ”Wel, u hebt het alle zes dagen van de week zo druk; wat hebt u eraan om uw zondag in een zondagsschool door te brengen met een stel ondeugende kinderen? Waarom moet u de straat op om te folderen? Wat zal het u veel opleveren. Zou u er niet beter aan toe zijn als u wat rust had?” O dat woord rust. Sommigen houden er zeer veel van; maar u dient te bedenken dat wij die rust bederven als wij die hier proberen te krijgen, want de rust is slechts weggelegd voor het leven voorbij het graf. Wij zullen eens genoeg rust hebben als we eenmaal in Gods tegenwoordigheid gekomen zijn. De duivel is erop uit om de deugd van het volhardend dienen te vermoorden.
Als hij ons in het dienen niet kan tegenhouden, zal hij proberen te voorkomen dat wij in het lijden volharden. ’’Waarom zou u nog langer geduld hebben?” zegt hij. ’’Waarom zit u op de mesthoop uw zweren met een potscherf te krabben? Vloek God en sterf. U bent nog steeds arm sinds u christen bent. Uw zaak bloeit niet. U ziet toch dat u geen geld kunt verdienen tenzij u doet gelijk de anderen. U moet met de tijd meegaan; anders komt u niet vooruit. Laat alles maar zitten. Zo verzoekt de onreine geest ons. Of u hebt zich verbonden aan een goede zaak. Zodra u uw mond opendoet, lachen velen en ze proberen u af te maken. ”Wel,” zegt de duivel, ”u laten afmaken, wat voor nut levert het op? Waarom wordt u een bijzonder buitenbeentje en stelt uzelf bloot aan voortdurend martelaarschap? ”Het is allemaal mooi,” zegt hij, ”dat u martelaar wilt worden, naar de brandstapel gaan en er meteen vanaf te zijn; maar zoals Lord Cobham opgehangen te worden en dagenlang boven een vuurtje geroosterd te worden is niet erg aangenaam”. ” Waarom moet u steeds lijden,” vraagt de verzoeker? ’’Geef het op!”
U ziet dus dat de duivel ook zijn aanvallen doet op de volharding in het lijden. Of misschien valt hij uw volharding in standvastigheid aan. De liefde van velen is verkoud, maar u blijft vurig. ”Wel,” zegt hij, ”wat hebt u eraan als u zo vurig bent? Andere mensen zijn toch ook goed? U zou er geen aanmerkingen op kunnen maken. Waarom wilt u dan rechtvaardiger zijn dan zij? Waarom zou u de kerk voor u uitduwen en de wereld achter u aanslepen? Waar is het goed voor twee marsen per dag te maken? Is één niet genoeg? Doe gelijk de anderen: treuzelen. Slaap gelijk de anderen en laat uw lamp maar uitgaan zoals de tien maagden”. Zo worden er herhaaldelijk aanvallen gedaan om onze standvastige volharding.
Of anders gaat het om onze leer. ’’Waarom”, zegt satan, ’’houdt u vast aan deze kerkelijke geloofsbelijdenissen? Verstandige mensen worden liberaler; zij geven weg wat hun niet toebehoort – Gods waarheid. Zij zetten de oude palen terug. Acten van enigheid moeten herroepen worden. Dogmatiek en geloofsbelijdenis moeten opzij gezet worden als waardeloos hout; zij zijn niet nodig voor deze verlichte eeuw. Wees het hier mee eens en wordt een Ariaan die alles accepteert. Geloof maar dat zwart wit is; geloof maar dat waarheid en leugen erg aan elkaar verwant zijn en dat het er niet toe doet wat wij geloven, want wij hebben allemaal gelijk hoewel wij elkaar vierkant tegenspreken. De Bijbel is een wassen neus die op elk gezicht past. Hij leert niets belangrijks; u kunt hem laten buikspreken. ”Doe dat,” zegt hij. ”en blijf niet vast op uw mening staan”.
Ik denk dat ik bewezen heb – en ik hoef er niets meer aan toe te voegen – dat volharding het mikpunt voor alle vijanden is. Houdt uw schild dicht bij uw wapenrusting vast, christen, en roep krachtig tot God opdat u door Zijn Geest tot het einde mag volharden.
Ten derde, broeders: Volharding is de roem voor Christus.
Het strekt Hem zeer tot eer dat Hij al Zijn volk doet volharden tot het einde. Als zij zouden afvallen en verloren gaan zou elk ambt, werk, en elke eigenschap van Christus door de modder gesleurd worden. Als er een kind van God zou verloren gaan, wat zou er dan terecht komen van wat Christus in het verbond op Zich genomen heeft? Wat is Hij waard als Middelaar en Borg van het Verbond als Hij niet voor alle beloften aan Zijn zaad instond? Broeders, Christus is tot Voorganger en Leidsman van Zijn volk gemaakt om vele zielen naar de heerlijkheid te brengen. Maar als Hij ze niet in Zijn heerlijkheid brengt, waar is dan de eer van de opperste Leidsman? Waar is de kracht van Zijn dierbaar bloed als het niet metterdaad verlost? Als het slechts voor een tijdelijke verlossing zorgt en ons dan verloren laat gaan, wat is het dan waard? Als het de zonden slechts voor een paar weken uitwist en de zonden dan laat terugkomen en op ons blijven; waar, zeg ik, is dan de roem van Golgotha en waar is de luister van de wonden van Jezus? Hij leeft – Hij leeft om voorbede te doen. Maar hoe kan ik Zijn tussentreding eren als die vruchteloos is?
Bidt Hij niet: ’’Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt”. En als zij daar tenslotte niet gebracht worden, waar is dan de eer van Zijn tussentreding? Heeft de Pleiter dan gefaald en heeft de grote Middelaar dan tevergeefs ontslag gekregen wegens voldane arbeid? Is Hij niet tot op vandaag één met Zijn volk? Maar wat is de vereniging met Christus waard, als die vereniging de zaligheid niet waarborgt? Zit Hij heden niet aan de rechterhand van God om een plaats voor Zijn gunstgenoten te bereiden? En zal Hij een plaats voor hen bereiden en hen onderweg verliezen? Is het mogelijk dat Hij voor de harp en de kroon zorgt en geen zielen zalig maakt om die te gebruiken? Broeders, de ondergang van een waar kind van God zou Jezus zo tot oneer strekken dat ik het een Godslastering acht om er alleen maar aan te denken. Een ware gelovige in de hel! Wat zal er dan in de afgrond gelachen worden. Wat een verzetshouding! Welk een onheilige vreugde! ”0 Vorst van leven en heerlijkheid”, zegt de vorst uit de afgrond. ”Ik heb u verslagen”. Ik heb de prooi uit de hand van de machtige weggegrist en de wettige gevangene heb ik bevrijd. Ik heb een juweel van Uw kroon gerukt. Kijk maar, hier is hij.
U hebt deze ziel met uw bloed gekocht en toch is zij in de hel”. Hoor wat satan roept: ’’Christus heeft voor deze ziel geboet en nu laat God haar voor zichzelf boeten. Waar is Gods rechtvaardigheid?” Christus kwam uit de hemel naar de aarde om deze ziel te redden en het is mislukt en ik heb hem hier”. Terwijl hij de ziel in diepere golven van ellende dompelt klimt de juichkreet steeds meer godslasterlijk naar boven. ”Wij hebben van de hemel gewonnen! Wij hebben het eeuwige verbond verscheurd. Wij hebben het voornemen van God verijdeld. Wij hebben Zijn besluit ongedaan gemaakt. Wij hebben getriomfeerd over de macht van de Middelaar en Zijn bloed ter aarde gestort!” Zal dit ooit gebeuren? Een monsterlijke vraag! Dit kan nooit gebeuren.Die in Christus zijn worden zalig. Zij met wie Christus Zich in waarheid verenigd heeft, zullen zijn waar Hij is. Maar hoe kunt u weten of u met Christus verenigd bent? Broeders, dat kunt u alleen maar weten door gehoorzaamheid aan de woorden van de apostel: ’’Benaarstig u om uw roeping en verkiezing vast te maken”.
Ik besluit daarom door het laatste punt even aan te stippen: Volharding dient de grootste zorg voor een christen te zijn, zijn zorg bij dag en nacht. Geliefden, ik bezweer u door de liefde van God en de liefde voor uw eigen ziel, weest getrouw tot in de dood. Hebt u moeilijkheden? U moest ze overwinnen. Hannibal trok over de Alpen want zijn hart was vol woede tegen Rome. U moet de bergen van moeiten over, want ik vertrouw dat uw hart vol haat tegen de zonde is. Toen Smeaton de vuurtoren op de Eddystone gebouwd had, keek hij ongerust na een storm of het gebouw er nog stond en tot zijn grote vreugde zag hij het nog staan. Want een eerdere bouwer had een gebouw geplaatst dat hij onverwoestbaar achtte. Hij had de wens uitgesproken dat hij erin zou zitten in de zwaarste storm die er ooit zou komen. Dat gebeurde en men heeft hem en zijn vuurtoren nooit meer gezien. Nu zult u blootgesteld worden aan veel stormen. U moet in uw vuurtoren zijn in de zwaarste storm die er ooit gewoed heeft. Bouw dan vast op de Rots der eeuwen en maak uw staat vast voor de eeuwigheid. Als u deze dingen doet zult u nooit struikelen. Doe het alstublieft terwille van deze gemeente; want niets kan een gemeente zozeer onteren en verzwakken als de val van belijders. Duizend rivieren stromen naar de zee en maken de weilanden rijk, maar niemand hoort het geluid daarvan.
maar als er een stroomversnelling is, hoort men het bruisen kilometers in het rond en elke reiziger zal het vallen van het water opmerken. Duizend christenen kunnen hun Meester nauwelijks zo eren als een huichelaar Hem smaad kan aandoen.
Als u ooit gesmaakt hebt dat de Heere genadig is, bidt dan dat uw voet niet uitglijden zal. Het zou oneindig beter zijn om u in de grond te begraven dan begraven te worden in de zonde. Als ik verloren moet gaan, geve de Heere dat het niet gebeurt als een afvallige. Als ik tenslotte verloren moet gaan, zou het beter zijn dat ik de weg van de gerechtigheid nooit gekend had. Dat zou beter zijn dan dat ik die verstandelijk gekend had en nadat ik er iets van genoten had, weer terug zou keren naar de armoedige dingen van de wereld. Laat uw gebed niet zijn om bewaard te worden voor de dood maar wel voor de zonde. Voor uw bestwil, terwille van de gemeente, om Christus’ wil, bidt daar alstublieft om.
Maar u kunt slechts volharden met veel waakzaamheid in de binnenkamer, veel zorgvuldigheid in elke daad, veel vertrouwen op de sterke hand van de Heilige Geest, Die u alleen staande kan houden. Wandel en leef voor Gods aangezicht, wetend waarin uw grote kracht ligt. Dan kunt u erop vertrouwen dat u die mooie lofzang uit de Brief van Judas kunt zingen: ”Hem nu, Die machtig is van struikelen te bewaren en onstraffelijk te stellen voor Zijn heerlijkheid, in vreugde, de alleen wijze God, onze Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid. Amen”.
Eenvoudig geloof brengt de ziel bij Christus. Christus houdt het geloof levend. Dat geloof stelt de gelovige te volharden en zo gaat hij naar de hemel. Moge dat uw en mijn lot zijn, om Christus’ wil.
Amen.