We zullen ons verheugen en in U verblijden; we zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan de wijn. Hooglied 1:4.
Het is een goede gewoonte van de gelovigen, die in de genade gewassen zijn, om met de Heiland in dadelijke omgang te komen. In onze tekst wordt niet zozeer over als wel tot de Zaligmaker gesproken: “We zullen ons verheugen en in u verblijden; we zullen uw uitnemende liefde vermelden, meer dan de wijn.” Natuurlijk spreken we in ons gebed en in onze lofzegging tot God, maar ik dring er op aan, dat we trachten, inniger omgang met de Heere Jezus Christus te verkrijgen dan de meesten van ons tot dusverre genieten. Soms vind ik het nodig om in het gebed niets te zeggen, maar, zittend of knielend, in volkomen stilheid tot mijn Heiland op te zien en zwijgende te aanbidden, om vervolgens met Hem te spreken, niets van Hem te vragen, maar als in een vertrouwelijk gesprek mijn ziel voor Hem uit te storten.
‘t Is mij dan als ware Hij bij mij en had ik slechts te wachten op sommige kostelijke woorden, eens door Hem gesproken en in de Heilige Schrift ons bewaard. O, hoe heerlijk zulke woorden, met nieuwe kracht komende van die dierbare lippen, die als overgoten zijn met heerlijk riekende mirre. Als ‘t u, geliefden, in de laatste tijd niet gebeurd is, met Jezus gemeenzaam om te gaan, laat het u dan nu gebeuren. Bedenk, dat u verkeert onder de schaduw van Zijn vleugelen; laat het nu niet slechts in uw verbeelding zo zijn, maar geloof het vast, want als Hij daar is, waar twee of drie in Zijn Naam verenigd zijn, dan kunt u er verzekerd van zijn, dat Hij niet afwezig blijft, waar deze grote vergadering van Zijn volk is samen gekomen om zijn lijden en dood te gedenken.
Ja, U bent hier, gezegende Meester, we zijn er zeker van, en we aanbidden U en we spreken tot U even werkelijk alsof ons oog U kon zien, bekleed met de rok zonder naad, alsof we U zagen opheffen en op ons leggen die gezegende doorboorde hand. En uit de diepste grond van onze harten herhalen we de woorden: “In U zullen we ons verblijden, uw uitnemende liefde zullen we vermelden”. Deze tekst hoeft door mij niet zozeer verklaard te worden, geliefde, u hebt hem slechts te genieten. Vergeet gerust de spreker en alles wat hem betreft, maar houd u uitsluitend met de tekst bezig laat hij uw ziel verkwikken en trek er zoveel geestelijk voedsel uit als u slechts mogelijk is.
Als u de tekst nauwkeurig betracht, merk dan in de eerste plaats op, dat we een tweevoudig besluit hebben en ik mag er bij voegen, een noodzakelijk besluit. Het is toch niet naar de aard van de menselijke natuur om zich in Christus te verheugen; het is niet overeenkomstig de neigingen van ons natuurlijk, zondig hart, om Zijn liefde te gedenken. Er moet zeer stellig een wilsactie zijn om tot zulk een besluit te komen. Welnu, laat het dan onze uitdrukkelijke wil zijn om te doen wat in onze tekst staat uitgedrukt. Het is volstrekt nodig. Er zijn immers zoveel dingen, die zich trachten in te dringen tussen onze ziel en onze Heiland. Hoeveel zorgen kunnen er zijn, die ons zoeken te verhinderen, ons in Hem te verheugen. Een hartelijk, vast besluit slechts kan ons hier baten.
Weg dan, weg ditmaal, ijdele zorgen, die ons van Jezus wilt afhouden. We hebben tot Hem gezegd, dat we blij willen zijn in Hem en we wensen metterdaad te tonen, dat die woorden ons ernst waren. O, er zijn vaak zoveel verontrustende gedachten, die onze gemeenschap met de Heeren komen bederven! Hoe zorgvuldig we de vensters en deuren van ons hart ook sluiten, die gedachten weten zich wel toegang te verschaffen. Onwillekeurig denken we aan een ziek kind, dat we thuis achterlieten of aan één of ander ongeval, dat ons in de loop van de week overkwam.
Maar, lieve Heiland! we willen ons thans niet van U laten aftrekken we zullen uw liefde gedenken. Weg met zorgen en angsten, weg! U mag ons niet ophouden. Kom tot mij, o Heilige Geest! en help mij nu, een gelukkig uur te hebben; help mij, opdat ik mij alleen verblijde in mijn Heere, genieten in Zijn liefde en aan niets buiten Hem mijn aandacht wijde? Dat moeten we zo beslist mogelijk verlangen, geliefden, en anders zal het ons niet gelukken. Het is niet genoeg, het Huis des Heeren te betreden, een vrome houding aan te nemen en voorts voor het uiterlijke te doen wat plaats en tijd vereist. Nee, dat alles is niet genoeg om met Jezus in innige gemeenschapsoefening te treden. We moeten Hem aanbidden in geest en in waarheid; het moet geen schijnvertoning, geen vorm zonder wezen zijn.
Noodzakelijk noemde ik het besluit, dat in onze tekst wordt uitgedrukt. Maar het is niet minder een billijk en gepast besluit. Zouden we ons niet verheugen en blij zijn in onze Heere Jezus Christus?
“Waarom zouden Koningskinderen
Treurend door het leven gaan?”
Ja, waarom zouden de bruiloftskinderen vasten, terwijl de Bruidegom bij hen is? Met zulk een Gastheer als we hebben in Christus zou de vreugde verre van ons blijven? Zou het betamelijk zijn voor een hart, dat met Christus nauw is verbonden, om in een andere dan blijde stemming te verkeren?
Ik weet het, u hebt vele dingen, waarin gij u niet kunt verheugen; denk daar thans niet aan. Maar u kunt u wel verblijden in de Heiland – in Zijn Persoon, Zijn werk, Zijn ambten, Zijn macht, Zijn glorie, Zijn komst en Zijn wederkomst. O, voorwaar, aan dit alles kunnen we niet denken zonder blijde aandoening; het is alleszins gepast, dat we ons in onze Heere verheugen. Onze blijdschap moet zichzelfs verdubbelen, met vreugde mogen we scheppen uit de fonteinen des heils.
Is het nu in elk opzicht betamelijk, dat we vrolijk zijn in onze Heiland, wat kan billijker zijn dan dat we Zijn liefde gedenken? Is het geen schande, dat we Hem soms kunnen vergeten? Zo diep en onuitwisbaar moest zijn Naam in onze harten gegraveerd zijn, dat het onmogelijk moest zijn, Hem ooit of te immer uit onze gedachten kwijt te raken. Gedenken we zijn liefde, want voorzeker, als er iets is, dat in onze herinnering moet leven, dan is het die onsterfelijke liefde, die ons heerlijkst deel op aarde uitmaakt en die het voornaamste deel van onze zaligheid in de hemel zal zijn.
Welnu dan, laat ons met de hulp van ‘s Heeren Geest het vaste besluit nemen. Wat we ook mogen doen, als we straks dit bedehuis zullen verlaten, laat tenminste voor het eerste half uur ons hartelijk voornemen zijn om te blijven bij de verzekering, in onze tekst vervat: “We zullen ons verheugen en in U verblijden; we zullen uw uitnemende liefde vermelden, meer dan de wijn.”
En denkt u ook niet, dat dit besluit, als we het ten uitvoer mogen brengen, ons een rijke zegen zal bereiden? O, wat is het goed voor een Christen om zich in de Heere te verblijden!
Ik weet wat het zegt, zeer bedrukt van geest te zijn; ik geloof niet, dat er hier iemand is, die weet wat het is, zo diep terneergeslagen te zijn als ik het soms ben. En dan voel ik, dat er geen hulp voor mij is en geen hoop voor mijn leven en arbeid, zolang ik uit die treurige toestand niet uitga om mij te verheugen in mijn Heiland. Dan roep ik: “o, mijn ziel, mijn ziel! waartoe zijt ge gekomen? Waarom buigt u zich zo neer en waartoe zijt u zo onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog prijzen, Hij is de menigvuldige verlossing van mijn aangezicht en mijn God!”
Waarlijk, er is geen uitkomst voor ons, als we in het moeras van twijfel en vrees en ongeloof zijn verzonken, dan tot de Heere op te zien en in Hem ons weer te verheugen. Als u wilt beproeven, u te verheugen in uzelf, dan zult u ervaren, dat erin u geen rede tot blijdschap is te vinden, maar als u zich verblijdt in de Heere, dan hebt u de ware, blijvende en onveranderlijke bron van vreugde gevonden, want dan verheugt u zich in Hem, die gisteren en heden en tot in eeuwigheid dezelfde is. Ten allen tijde is er oorzaak tot de hoogste vreugde in Hem.
Kom dan, wees tezamen verheugd en laat uw loflied klinken tot eer van onze God. Het is voor ons nu geen tijd om het hoofd te laten hangen, het is nu ons Paasfeest, onze Heere is verrezen uit de dood en hij is bij ons en we moeten ons in Hem verblijden. Kom, geliefden, we behoren nu, voor een tijdje tenminste, ons verdriet en onze ellende en al de moeiten van deze wereld te vergeten. Ik voor mij, ik moet, ik wil mij in de Heiland verheugen en ik hoop, dat velen van u zich met mij in dit heerlijk werk zullen verenigen. Het is een werk, dat ook voor onze naasten zo heilzaam kan zijn. Ik geloof, dat de gelovigen anderen veel schade berokkenen, als ze met een bedrukt gelaat zich aan de wereld vertonen. Sprak de Heiland niet: “gij, wanneer u vast, zalf uw hoofd en was uw aangezicht, opdat het van de mensen niet gezien worde dat u vast”?
Als u uw verdriet opzij kunt zetten en u waarlijk in Hem kunt verheugen, zult u velen lokken tot de schone dienst van Christus, waarvan anders, als u treurende uw weg gaat, kwalijk gesproken wordt.
Kom, gij, die zwak zijt, neemt van het brood, dat u sterken kan. Kom, gij, die u de ogen hebt rood geweend in droefheid, droog uw tranen en laat uw oog weer schitteren van vreugde. Vier gedachtenis van Jezus Christus en wees blij in Hem. De engelen in de hemel kunnen geen hoger vreugde genieten dan deze, ze kunnen ze zelfs niet zo ten volle smaken, want Hij heeft hen niet zo liefgehad als u. Geen engel heeft ooit behoefte gehad aan verlossende genade, aan een liefde, die lijden en dood trotseert om gevallenen te redden. Geen engel heeft ooit in zulk een liefde kunnen genieten.
Wat ik u dan met alle ernst aanbeveel, het is het dubbele besluit om u te verblijden in de enige Verlosser van zondaren en te getuigen van zijn grote genade. Maar, bedenk het wel, we kunnen dat niet ten uitvoer brengen zonder de hulp van de Heilige Geest. Breng uw onmacht in het gebed voor de Troon van de genade en als u de Heere zegt, wat u doen wilt, voeg er dan de bede aan toe: trek mij, o Heere, dan zal ik U nalopen; help mij om in waarheid tot U te komen, toon mij uw vriendelijk aangezicht en ik zal mij verheugen en blij zijn in U.
Nu moet ik nog een stap verder gaan en u eraan herinneren, dat het besluit, in onze tekst uitgesproken, zeer gepast is voor ons tegenwoordig samenzijn. De meesten van ons toch zullen toetreden tot de tafel des Heeren om te eten van het brood en te drinken van de wijn ter gedachtenis aan het verzoenend sterven van onze Zaligmaker. Voorzeker, zo ooit, dan is het nu een uur voor ons om in Hem blij te zijn. Het is een ijdel werk en erger dan dat, tot de tafel van Christus te komen zonder zijn liefde te gedenken. Wat voordeel zou zulk komen ons kunnen aanbrengen?
“Verkondig de dood des Heeren, totdat Hij komt”.
In deze woorden wordt ons het rechte gebruik van het Avondmaal aangewezen. En als er nu in de avondmaalganger geen enkele gedachte aan Christus zoendood is, dan is hij slechts een toeschouwer en wat nut zal het blote zien van de heilige dingen doen? Waartoe zou het dienen, de tekenen van een vergeten en onbekende Jezus te zien, als uw gedachten niet bij Hem bepaald zijn? We zijn hier om Zijn dood met elkaar te gedenken, laten we ons dan met ons gehele hart in Hem verblijden en zijn liefde vermelden.
Jezus, als ‘t geloofsoog staart
Op Uw wondre offerande,
Dat dan alles ons ontvall’,
Slechts ons hart in liefde brande.
Daar is balsem voor de ziel,
Daar is troost voor bange harten;
Ongekende, reine vreugd,
Ons bereid door Uw smarten.
Bedenk, geliefden, dat we ook hebben te betrachten de heerlijke vruchten van Christus dood, als we tot Zijn tafel toetreden. Een van die vruchten van dat verzoend sterven is, dat Hij Zijn volk voedt; Zijn verbroken lichaam is het brood geworden voor onze zielen, ja, het is waarlijk spijs. Zijn bloed, dat vloeide om veler zonden weg te nemen, is waarlijk drank geworden. Door Zijn dood heeft Hij ons het leven gegeven en bij Zijn voltooid verlossingswerk en Zijn voortdurend tussentreden als Middelaar heeft Hij ons het brood en de wijn gegeven, waardoor dat leven kan worden versterkt.
Hij heeft alles volbracht en Hij is in heerlijkheid ingegaan om de vruchten van dat volbrachte werk aan de zijnen te verzekeren en toe te passen. Als we aanzitten aan ‘s Heeren tafel, wordt dit alles ons krachtig herinnerd; welnu, het brood is gereed en de beker is gevuld. We hebben niets meer te doen om het feest voor te bereiden; we hebben niets meer te doen dan te komen en deel te nemen aan de maaltijd. We mogen ons volkomen voeden met het hemelse brood.
In de rechte stemming van hart toetredende, kunnen we niet anders dan ons verblijden in de Heere om Zijn grote liefde te vermelden. We worden daartoe ook thans opgewekt, nu de Heere ons een feestmaal wil bereiden. Zij, die knielen rondom een zogenaamd altaar, tasten mis in hun opvatting van de betekenis van het Heilig Avondmaal. We geloven, dat het er juist op aankomt om het Avondmaal te gebruiken, terwijl we rondom een tafel aanzitten. De bedoeling is niet aanbidding, maar gemeenschapsoefening. We komen hier om gemeenschap te oefenen met Hem, die eens met Zijn discipelen om de tafel was geschaard en juist aan die tafel hen maakte tot zijn vrienden. Vreugde past bij een koninklijk feestmaal.
Welnu, zou u tot de tafel van de Koning komen in een droefgeestige stemming? Zou u met droefheid komen zien wat onze Koning ons heeft gebracht. Nu Hij het brood en de wijn voor ons heeft bereid als een feestmaal, waarbij de ziel zich mag verkwikken en versterken, zou u daar toetreden, terwijl uw hoofd zich buigt als een bieze? Nee, nee, dit zij ons besluit: “we zullen ons in U verheugen en uw liefde vermelden meer dan de wijn”.
Als een aardse koning een feestmaal bereid heeft, dan gaan de schuimende bekers omhoog, dan worden blijde kreten geslaakt en dan heerst er grote, geestdriftige vreugde. En de wijn, die de wereld schenkt en die zo vaak aan de wijn van Gomorra doet denken, zal die nu meer vreugde verschaffen, zij het dan ook slechts in schijn; dan de drank, die de hemelse Wijnstok ons biedt?
O nee, veel hoger blijdschap dan ooit werd gesmaakt door hen, die aan een aards gastmaal mochten aanzitten, moet ons thans vervullen. Onze blijdschap moet inniger, moet waarachtig en heilig zijn. Geen aardse goederen, hoe rijk en schitterend ook, kunnen ons ooit zulk een reine vreugde bereiden, als die ons thans mag ten deel vallen. Het komt mij daarom bijzonder billijk en gepast voor, dat we ons verheugen in de Heere en Zijn liefde vermelden, als we het hooggetijde van Gods Kerk gaan vieren. Ook mag de bede niet achterblijven: “help ons o God, help ons, zulks te doen met een volkomen hart!”
Laat ons nu ook onze aandacht er bij bepalen, dat we, komende tot ‘s Heeren tafel, aan een zeer gelukkig bij–elkaar–horen worden herinnerd. Onze tekst spreekt in het meervoud: wij zullen ons verblijden, wij zullen uw liefde vermelden. En nu weet ik niet, hoe u er onder staat geliefde broeders en zusters, maar ik zou niet graag alleen naar de hemel gaan. Als niemand anders de pelgrimstocht wil aanvaarden, ja, dan moet Christen wel alleen de staf opnemen en alleen naar de hemelstad reizen, totdat hij een medepelgrim vindt, maar ik wil het liefst met Christinne en de kinderen en het hele gezelschap gaan.
Als ik het enige kind van de Heere was, dan zou ik zeker ook veel genieten van de omgang met mijn Heiland, maar toch verhoogt het grotelijks mijn vreugde, als ik zovelen van u aanzie, met wie ik reeds een groot aantal jaren niet alleen in kennis ben, maar ook nauw verbonden in geloof en liefde. Velen van u waren eenmaal in een gans bittere gal en samenknoping van ongerechtigheid en zijn als een vuurbrand uit het vuur gerukt door middel van de prediking van he Evangelie aan deze plaats en nu is het zo’n onuitsprekelijk groot geluk voor ons, dat we met elkaar mogen toegaan tot de tafel des Heeren.
Sommigen van u, geliefden, zullen spoedig het einde van uw levensweg hebben bereikt en naar het hemels tehuis gaan. Komt dan, we willen ons verblijden in onze Heere, nietwaar? Vóór u ons gaat verlaten, willen we nog eens gezamelijk een heilig lied aanheffen. Laat ons nog eens genieten van uw rustig, gelukkig, kalm gelaat. Een lieve zuster ging van morgen de ruste is, terwijl we hier in het bedehuis tezamen waren. En nu ben ik er zeker van, dat haar ziel zich verlustigt voor de troon van God. Straks volgt u haar, maar zolang u hier nog bent, zullen we ons met elkaar verblijden, nietwaar? Aan ‘s Heeren tafel zullen we de beker van de dankzegging opnemen, met wat zwakheden en zorgen we hier ook te worstelen hebben en we zullen Hem gedenken, totdat we met Hem zullen aanzitten in zijn koninkrijk en we van de nieuwe wijn zullen drinken hierboven.
En gij, mannen en vrouwen, die nog midden in de strijd van het leven bent gewikkeld, we zullen schouder aan schouder staan om elkaar te steunen en te schragen in zo menigerlei beproeving en moeite. We zijn één in Christus en er is tussen ons een band van de gemeenschap, die nooit en door niets kan gebroken worden; een band, die ons tezamen snoert voor tijd en eeuwigheid. We treden toe tot de tafel des verbonds om te eten en te drinken, niet ieder afzonderlijk voor zichzelf, maar in gemeenschap met al de gelovigen en dit te weten moet onze blijdschap verhogen. Verheug ik mij niet om mijzelf, dan zal ik het immers toch doen, omdat ik weet, dat anderen blijdschap genieten. Heb ik misschien een zware last te dragen, ik zal mij verheugen in de gedachte, dat gij niet in dat geval verkeert. En is het omgekeerd, gaat gij gebukt onder het kruis, het zal u tot vreugde zijn, als mij niet zulk een kruis is beschikt. En zijn we allen, u en ik, kruisdragers, welnu, dan mogen we ons daarin verheugen, dat we allen eenzelfde God hebben, die ons wil helpen dragen. Geloven we het vast, dat ons kracht naar kruis en kruis naar kracht wordt geschonken.
En wat wordt onze feestvreugde niet verhoogd, als we zien, dat ook de Jeugdige leden van de kerk zich bij ons willen voegen, dat ook de zonen en de dochters van Gods volk met ons ‘s Heeren Naam komen belijden! Mij is iemand van hoge positie bekend, die in zijn gebed nooit nalaat, God te prijzen en te danken, dat heel zijn familie tot Christus was gebracht. En hij is gelukkig niet de enige, die voor die rijke zegen des Heeren mag danken. Velen onder ons mogen ervan getuigen en dat is ons immers ook een oorzaak van grote blijdschap?
Ja, Heere, we zullen Uw liefde vermelden – man en vrouw, zoons en dochters en sommigen van ons kunnen er nog bijvoegen: ook de kleinkinderen – wij allen samen zullen ons verenigen rondom Uw tafel en gezamenlijk vermelden Uw oneindige liefde, die U hebt willen verheerlijken aan onze vaders, aan ons en aan onze kinderen. We kunnen niet nalaten, van deze liefde openlijk te getuigen en er ons hartelijk in te verblijden. Nog bij een ander punt moet ik uw aandacht bepalen. Het zou ons kwalijk passen, met een bedrukt gemoed tot ‘s Heeren tafel toe te treden als we ons herinneren, dat het hier niet alleen geldt een herdenking, maar een als bij voorbaat inleven in de heerlijkheid, die komen zal. We moeten dit doen “totdat Hij komt.”
Heb ik deze morgen niet getracht, U als het ware het trompetgeschal van Zijn komst te doen horen? Waarlijk, ik zou niet ontsteld geworden zijn, als Hij gekomen was, terwijl we hier in Zijn Naam vergaderd waren en ik tot u sprak van de glorieuze verschijning van de grote God en onze Zaligmaker Jezus Christus. Ook zou het niemand van u ontstellen, als in het holst van deze zelfde nacht, terwijl u in uw slaap nederlegt, het geroep tot uw oor zou doordringen: “ziet, de Bruidegom komt!” want Hij kan immers komen elk ogenblik en Hij zal komen in een uur, waarin ge Hem niet verwacht. O, we mogen opspringen bij deze blijde hoop.
We komen tot ‘s Heeren tafel ter herdenking van Zijn eerste komst in de heerlijke verwachting van en het onwankelbare geloof aan zijn wederkomst, als de rechtvaardigen zullen blinken als de zon in het koninkrijk van hun Vader. Deze heerlijke verwachting en dit vaste geloof mogen onze harten vervullen, terwijl we deelnemen aan het feestmaal, ons thans bereid. De zilveren trompet van het grote jubelfeest doe zijn vreugdetonen schallen en als u tot de tafel nadert, laat uw hart dan vrolijk zijn in de Heere, Wiens liefde u in deze heilige stonde inzonderheid gedenkt. Nog een enkel ogenblik en ik ga eindigen; maar nog even moet ik verwijlen bij mijn derde punt betreffende het dubbele besluit, waarvan onze tekst spreekt; laat ons dit besluit ook uitvoeren.
Dat moet altijd het praktische einde zijn van elke toespraak, dat we komen tot de daad. We hebben met de woorden van onze tekst tot de Heere gezegd: “we zullen ons in U verheugen, we zullen uw liefde vermelden meer dan de wijn.” Zeer goed, maar nu moet dit geen ijdele klank voor ons blijven; wat betekenen woorden en beloften zonder dat ze bezegeld worden door onze daden? “We zullen Uw liefde vermelden.” Dierbare Heiland! Uw liefde ja, die U reeds had in de stille eeuwigheid; Uw liefde, die reeds werkzaam was, vóór U de aarde hadt gegrondvest; Uw vér vooruitziende liefde, die ons reeds zag in onze diepe val, vóór Adam zondigen kon. Welk een liefde van de Hemelse Bruidegom, die zich lotgemeen heeft willen maken met Zijn Bruid in Zijn vernedering en lijden om haar te redden en op te heffen uit haar smadelijke val! Hij heeft de heerlijkheid van Zijn Vader daarvoor willen verlaten en zich gestort in de dood.
Ik moet hier ingaan in de diepte van de genade, als ik verder spreek over Christus liefde tot arme zondaren. We zullen Uw liefde vermelden; Uw liefde, die, eens begonnen, nooit heeft gewankeld, nooit is verminderd, nooit zal vergaan.
Liefde, voor ons niet te peilen;
Liefde, die zichzelf vergeet;
Liefde, die de Vorst des Levens
Gal en alsem smaken deed.
Liefde, die Hem zelfs deed sterven,
Gans verlaten, aan het hout;
Liefde, die Hem ‘t graf deed ingaan,
‘t Graf – zo donker en zo koud.
Liefde, die niet rust, voor alle
Uitverkoornen zijn bevrijd
Uit de boeien van de zonde,
Juichen in de Heerlijkheid.
Die liefde van Christus, die in Zijn hart was in Zijn heerlijkheid aan de rechterhand des Vaders en nog even groot is als toen Hij aan het vloekhout hing op Golgotha om onze schuld te betalen – we zullen van haar spreken en haar prijzen. Het wonder in dit alles is voor mij, dat het Christus is, die deze liefde betoont. Ja, het is en het blijft een eeuwig wonder, dat Hij, die het geen roof behoefde te achten, Gode even gelijk te zijn, ons tot voorwerpen van zijn liefde heeft willen maken. Ik kan begrijpen, dat mijn moeder, mijn vrouw, mijn kinderen mij beminnen, maar hoe zou ik kunnen vatten, dat Christus mij liefheeft?
O, geliefden, wat zijn wij in onszelf? Immers nietswaardige, diepschuldige zondaren? En toch heeft Hij, de Zoon van God, Die alles is en in allen, ons in gunst willen aannemen. Veronderstel, dat al de heilige engelen en al de verlosten ons hadden liefgehad, dan zou de liefde van die allen tezamen niet meer zijn dan enige stofjes aan de weegschaal die de evenaar niet kunnen doen doorslaan. Maar de liefde van Christus is een berg, of nee, is meer dan al de bergen van de aarde samen. Met haar is niets te vergelijken.
Ziedaar, wat we in de eerste plaats hebben in te denken en uit te spreken, als we ‘s Heeren liefde willen vermelden. Laat ons nu in de tweede plaats, elk voor zich, tot Christus zeggen: ik zal uw liefde voor mij vermelden. Broeders en zusters, het valt mij niet moeilijk te geloven, dat Hij u liefheeft, maar er zijn tijden, waarop het mij een groot mysterie toeschijnt, dat mij datzelfde voorrecht te beurt valt. Naar waarheid kan ik zeggen, dat het mij dikwijls reeds als een zaligheid des hemels is voorgekomen te mogen zitten aan de voeten van de armste en geringste van Gods knechten en zelf te mogen dienen, als ik maar de zekerheid in mijn hart mocht hebben van Christus liefde voor mij persoonlijk.
In mijn geestelijke broeders en zusters zie ik zoveel goeds en aantrekkelijks, dat ik Gods genade in hen kan bewonderen; maar ach, in mijzelf zie en voel ik zoveel verkeerdheden, dat ik er mij over moet verbazen, dat Christus mij ooit heeft kunnen liefhebben. En nu veronderstel ik, dat het elk van u in in dit opzicht gaat als mij; ja, ik ben er zeker van dat het zo is, als uw hart recht staat voor God. Want om de waarheid te zeggen, er is in niemand van onze enige heerlijkheid, waarom Hij ons zou hebben kunnen begeren en in ons is niets voortreffelijks, dat Hem zou bewogen hebben om voor ons de dood in te gaan.
Nee, God bevestigt Zijn liefde over ons, dat Christus voor ons gestorven is, toen we nog zondaars waren. Toen wij nog krachteloos waren, heeft Hij te zijner tijd voor de goddeloze de dood gesmaakt. En die goddelozen, dat zijn wij, geliefden! Welnu, zouden we bij zulk een heerlijk Evangelie niet blij zijn en ons verheugen? Zouden we er niet telkens weer bewonderend van getuigen, dat het ooit mogelijk geweest is voor Hem om ons te trekken met koorden van de liefde en ons met zichzelf in een levende, innige en eeuwigdurende gemeenschap te brengen? En zelfs dit is nog niet alles.
De tekst spreekt niet alleen van Christus liefde en van die liefde voor ons, maar hij spreekt ook van Christus zelf. We zullen ons verheugen en in U ons verblijden – niet slechts in uw liefde, maar in uw persoon. Tracht uw gedachten bij Christus zelf te bepalen; bij Hem, God en mens en bij al de wonderen, die verborgen liggen in Immanuel, God met ons. Uw werk, o Heiland, is heerlijk, maar heerlijker nog is de hand, Die dit werk heeft gewrocht. Al wat Uw liefde tot stand bracht, schittert in hemelse glans, maar wat zullen we zeggen van de Geest, die dat alles wist uit te denken? De blik van Uw liefde, die U op mij geslagen hebt, is reeds verrukkelijk, maar Uw ogen, ze zijn schitterender dan de morgensterren.
Ja, de Heiland Zelf is nog veel schoner dan al Zijn gaven; deze zijn reeds oneindig in waarde en wat moet Hij Zelf dan niet zijn? Kom dan; geliefden, laten we ons in Hem verheugen en verblijden en Zijn uitnemende liefde vermelden meer dan de wijn! Onze tekst zegt: “we zullen vermelden”, maar, helaas, er zijn er onder u, die niets te vermelden hebben, omdat ze Hem niet kennen. Een mens kan niet spreken over iets, waarvan hij nimmer heeft gehoord, dat hij niet heeft gezien dat hij niet kent. Maar u, broeders en zusters, laat ons vermelden, wat wij weten van Christus liefde.
Ik herinner mij levendig de eerste dag, dat ik met bewustheid Zijn liefde voor mij mocht ervaren. O, als ik een blik terug werp, dan zie ik stromen van liefde, die op mij neerdaalden, toen ik nauwelijks wist, dat ze voor mij bestemd waren en ik herinner mij, dat vele dagen voorbijgingen, eer ik ertoe kwam, een liefdeblik met mijn Heiland te wisselen. Maar van die tijd af, o, wat is Zijn liefde voor mij geweest! Wat is zij voor mij geweest in dagen van ziekte, van zorg en verdriet; in dagen van ontrouw, inzinking en ongeloof! Want, och, onze liefde is als de schijngestalten van de maan, zo veranderlijk en afwisselend. Maar Jezus liefde is altijd dezelfde gebleven. Nietwaar? Sommigen van u zouden een boekdeel kunnen vullen met ervaringen van die liefde, als u slechts een vaardige pen had. Ik denk wel eens bij mijzelf: als al het belangrijke, in verdichte werken neergeschreven, tezamen was te brengen, dan zou ik dat alles kunnen overtreffen door de eenvoudige mededeling van wat ik in mijn gewone leven mocht ondervinden en ik geloof, dat menig kind des Heeren hetzelfde kan zeggen.
Het leven van een Christen is vol belangrijke gebeurtenissen. Kort geleden noemde ik zulk een leven een snoer van diamanten, geregen aan een draad van goddelijke trouw en ik ben ervan verzekerd, dat dit niets te veel gezegd is. Spreek dan van die wondere gunsten van de Heere, aan ons betoond en verheug u nog meer in Hem, dan in al de gaven van Zijn genade.
Tot besluit moet ik zeggen, dat het volk van God, inzonderheid als het zich schikt om tot de verbondstafel toe te treden, zich in de Heere alleen en in niemand anders heeft te verheugen en niets te vermelden heeft dan alleen Zijn liefde. Laat uw gedachten met niets bezig zijn dan met wat Christus Zelf in uw hart heeft gewerkt; laat alleen Zijn beeld voor ‘t oog van uw ziel staan. ‘t Beeld van Hem, Wiens hoofd eenmaal een kroon van doornen droeg, maar waarop nu de gloriekroon bloeit.
Laat al wat tot de aarde behoort en het vlees pleegt te bekoren, nu eens voor uw oog wegvallen om alleen te staren op het vriendelijke gelaat van de Heere Jezus, die wij weldra hopen te zien, niet langer door nevelen heen, maar van aangezicht tot aangezicht.
God zegene u, geliefde vrienden! Het is mijn wens en gebed, dat u allen mocht verstaan de waarheid van de dingen, die we bespraken. Hebt u er nog geen kennis aan, dan moge de Heere er u toe brengen, want er is geen leven zo goed als dat geleid wordt aan Jezus voeten en geen vreugde is te vergelijken met de vreugde, die onze dierbare Heiland de Zijnen bereidt. Geeft u aan Hem over en ook u zult dat leven en die vreugde leren kennen.
Amen