En alzo wij van het onweder geweldig geslingerd werden, deden zij de volgende dag een uitworp; en de derde dag wierpen wij met onze eigen handen het scheepsgereedschap uit. En als noch zon noch gesternten verschenen in vele dagen, en geen klein onweder ons drukte, zo werd ons voorts alle hoop van behouden te worden benomen. En als men lange tijd zonder eten geweest was, toen stond Paulus op in het midden van hen en zeide: O mannen! men behoorde mij wel gehoor gegeven te hebben, en van Kreta niet afgevaren te zijn, en deze hinder en deze schade verhoed te hebben; doch alsnu vermaan ik ulieden goedsmoeds te zijn; want er zal geen verlies geschieden van iemands leven onder u, maar alleen van het schip. Want deze zelfde nacht heeft bij mij gestaan een engel Gods, Wiens ik ben, Welken ook ik dien, zeggende: Vrees niet, Paulus! gij moet voor de Keizer gesteld worden; en zie, God heeft u geschonken allen, die met u varen. Daarom zijt goedsmoeds, mannen! wantik geloof God, dat het alzo zijn zal, gelijkerwijs het mij gezegd is, Handelingen 27:18-25
Hier zien wij een gelovige, die volijverig is om anderen te troosten; het is tijd, dat mijn lezer dat ook tracht te doen. De bemoedigende woorden, die voor ons liggen, zijn ditmaal van een mens; maar omdat hij slechts herhaalt wat de Heere hem gezegd had, zijn ze niet minder kostelijk; en ze zijn misschien nog profijtelijker, omdat ze ons door hun voorbeeld opwekken om ook anderen moed in te spreken. De gelovige loopt in het gezicht. Hij mag dan onder de menigte verscholen zijn, en zijn omstandigheden en toestand mogen hem voor enige tijd in de achterhoede laten, zijn licht zal op de één of andere wijze toch uit de duisternis te voorschijn komen. Paulus is slechts een gevangene, zolang het schip veilig vaart; hij wordt met onderscheiding behandeld, maar blijft toch te midden van de andere gevangenen, die mee naar Rome gaan.
Maar er steekt een storm op, het schip wordt heen en weer geslingerd; en hij, die tot nu toe slechts een gevangene was, wordt de eerste van de gehele bemanning. De stuurman, de kapitein, de hoofdman treden op de achtergrond, u ziet ze nauwelijks onder het wanhopige scheepsvolk op het wegdrijvende vaartuig. Paulus is nu het middelpunt van het gehele gezelschap. Aller oog is op hem gericht. Hij is evenzeer meester op het schip als Cesar, toen deze in dergelijke weersomstandigheden de zeelieden bemoedigde door te zeggen: “Vreest niet, u vaart Cesar en al zijn schatten.”Paulus is groter dan Cesar, want hij spreekt minder van zichzelf, en meer van de eeuwige God. Hij wordt klaarblijkelijk geacht en geëerd, zelfs door degenen, die hem gevangen hielden.
Paulus in dit schip vertoont treffende overeenkomst met de Heere Jezus, toen Deze op de Galilese zee in een schip voer. Er zijn altijd verschillende punten van overeenkomst tussen elke ware gelovige en zijne Heere. Al is Hij in ieder opzicht groot en verheven en volmaakt, toch, zo wij Jezus volgen, gelijken wij op Hem. Wij zijn miniatuur-afdrukken van Zijn levensgroot portret, schaduw van Zijn heerlijk licht. Wanneer Paulus aan boord van dat vaartuig, de vrees van de schepelingen ziende, hen vriendelijk toespreekt met de woorden:“Doch alsnu vermaan ik ulieden, goedsmoeds te zijn,” dan is de vertroostende kracht van diewoorden aan zijn Meester ontleend. Indien u, beste vriend, in oprechtheid en waarheid een gelovige bent dan zult u een plaats vinden, waarin u voor anderen het beeld van uw Heere moet vertonen. Als ik zo mag spreken, Paulus was daar aan boord profeet, priester en koning. In onze tekst profeteert hij, want hij verklaart, dat hun leven gespaard zal blijven. Hij handelt als priester, want hij bidt voor hen allen; en bijna had ik er bijgevoegd: in zijn broodbreken leek hij enigermate op Melchizédek, die mensen zegende en brood en wijn voortbracht. En wat zijn koninklijk ambt betreft, was Paulus niet inderdaad een koning? Geen menselijk wezen was ooit een kroon meer waardig. Te midden van dit gezelschap was hij groter
gebieder dan Cesar, en allen erkenden dit. Zij voelden zich verplicht, hem te gehoorzamen, want hij stond ver boven hen allen – zonder aanmatiging, bescheiden, vriendelijk, zelfverloochenend, belangstellend en toch zonder tegenspraak hun meerdere. Zo wij meer geloof hadden, zouden wij in onze eigen achting dalen, maar onze invloed op anderen zou toenemen, want ook wij zouden onder de mensen wandelen als profeten, priesters en koningen. Zijn niet de heiligen de tweemaal geborenen, van hoger afkomst en edeler stam, de uitnemendsten van de aarde, in wie zich verheugt al wie God vreest?
Waarde lezer, laat ons het karakter van de Apostel zoals dat in Zijn toespraak openbaar wordt, overwegen, en hem vanuit deze gezichtspunten beschouwen.
Eerst ontdekken wij in hem de belijdende gelovige, dan de onverschrokken profeet en tenslotte de belangstellende trooster. Moge Gods goede Geest ook ons dat karakter geven.
1. Onze tekst vertoont ons Paulus eerst als de belijdende gelovige. Hoor hem zeggen: “Ik geloof God, dat het alzo zijn zal, gelijkerwijs het mij gezegd is.” Hij begint zijn geloofsbelijdenis met te zeggen, dat hij God gelooft. Wij kunnen voor ons geloof geen betere grond hebben. Het moet in ons hoofd en hart vaststaan, dat God er is, endat Gods woord zeker waar is. Volstrekt onfeilbaar en boven alle kritiek verheven. “Ik geloof God” – als iemand niets meer kan zeggen dan dit, in zijn engste betekenis, dan is hij op weg naar het geloof; maar wanneer hij het bedoelt in de zin waaruit de apostel er zich mee wilde uitdrukken, dan heeft zijn geloof een uitnemende hoogte bereikt en geestelijke kracht verkregen.
“Ik geloof God.” Het verbaast mij soms, dat het ons zo moeilijk valt om God te geloven. Beste vriend, deelt u mijn verbazing niet? Indien ons hoofd en hart waren, zoals zij behoren te zijn, dan zou het geloof in God vanzelf spreken. En zelfs nu moest het, in onze onvolmaaktheid, een krachtig argument zijn, waardoor wij werden gedwongen om geen enkele twijfel jegens God te koesteren. Het verwondelijkste van alles is, dat Gods kinderen Hem ooit kunnen wantrouwen; vooral degenen, die Zijn daden zo bijzonder mochten ondervinden. Laat schrijver en lezer verstomd staan, dat zij ooit durfden zeggen, het geloof in God zo moeilijk te vinden. Het is een grievende belediging tegenover God, zo wij over het geloof spreken als een moeilijke zaak. Als wij in die geest van een buurman spraken enzeiden: “Het valt ons moeilijk hem te geloven,” dan weet ik niet, wat wij al erger zoudenkunnen zeggen.
Indien een kind van zijn vader zei: “U kent mijn vader, hij staat hoog in aanzien, maar het kost mij heel wat moeite, hem te geloven,” wat een opzien en opspraak zou dat niet baren! “Het eigen kind van die man vindt het zo moeilijk, zijn vader te geloven!”Brengt het niet een blos van schaamte op ons gelaat en een traan van berouw in ons oog om te bedenken, dat wij ooit zo over God, onze hemelse Vader, gesproken hebben? Spreekt enig ander feit duidelijker van de diepte van onze zondeval? Is er een overtuigender bewijs van de natuurlijke boosheid van ons hart, dan dat wij ten aanzien van de levende God twijfel koesteren? Waarom vertrouwen wij Hem niet geheel en al, zonder enige terughouding? Waarom beantwoorden wij Zijn grote beloften met de vraag: “En is dat waar?” Wanneer wijin droeve beproeving geraken, waarom dan aan Zijn goedheid gewantrouwd? Waarom niet in grote en kleine dingen Hem alles overgelaten? Hij, Die in Zijn verbond en Zijn eden getrouw is zal zelfs tittel en jota van Zijn beloften houden. Hij Die ten opzichte van Christus trouw isgeweest, zal ook trouw zijn ten aanzien van ieder lid van Christus’ gemeente. Hij kan nietliegen. Het is onmogelijk, dat Hij Zichzelf zou verloochenen. Moest het ook ons niet onmogelijk zijn, Hem te wantrouwen? De apostel heeft in deze eenvoudige woorden: “Ik geloof God,” een uitnemende en heerlijke uitspraak gedaan. Neem deze ene regel ter harte, beste lezer, en herhaal die telkens weer: “Ik geloof God.” Wat ook in twijfel getrokken wordt, geloof altijd God.
Paulus’ vaste geloof was gegrond op openbaring, want hij zegt: “Ik geloof God, dat het alzo zijn zal, gelijkerwijs het mij gezegd is.” Hij geloofde, dat God hem iets gezegd had. Hijspreekt van een zeker “het” dat hem gezegd was. Een engel had het hem gezegd, maar wijhoeven hem om dit middel van Goddelijke mededeling niet te benijden, aangezien het geschreven Woord van God een zekerder getuigenis is dan iets anders zijn kan. Zelfs het woord, dat op de berg van de verheerlijking gehoord werd, toen Petrus, Johannes en Jacobus Christus in Zijn heerlijkheid zagen, al was het ook een waar, zuiver en duidelijk woord, wordttoch door Petrus niet gesteld boven de Schrift, want hij zegt: “Wij hebben het profetischewoord, dat zeer vast is.” Niets is zo zeker als het geïnspireerde Woord, de man, die aan deingeving van het Woord tornt, geeft de grond van het geloof op. U, welwillende vriend, en ik, wij beiden kunnen evenals Paulus zeggen, te geloven, dat God ons iets gezegd heeft, want wij nemen de Bijbel aan als Zijn Woord, tot ons – ja, tot ons gericht. Wij behoren niet tot degenen,die van een zeker hoofdstuk zeggen: “Dat is voor de Joden;” want in Christus Jezus is nochJood noch Griek. Alle beloften zijn ja en amen in Christus Jezus, God tot heerlijkheid door ons. Wij zijn het ware Israël, die God in de geest dienen, en niet in het vlees betrouwen, en de beloften zijn vast aan al het zaad, niet alleen dat uit de wet is, maar ook dat uit het geloof van Abraham is. Wij geloven aan inspiratie en openbaring, en gronden ons geloof daarop, zoalsPaulus deed. “Ik geloof, dat het mij gezegd is,” is onze ondubbelzinnige belijdenis.
Geef er acht op, dat Paulus’ geloof, gegrond op God en het feit van de openbaring, eenonwankelbare overtuiging van de volstrekte zekerheid van deze openbaring was. “Het zal alzo zijn, gelijkerwijs het mij gezegd is.” “Het zal zijn.” U kunt dit toepassen op alles wat God uzegt. Welke belofte Hij ook gegeven, welke verklaring Hij ook afgelegd heeft in Zijn heilig Woord, dat zal alzo zijn, gelijkerwijs dat u gezegd is. Zoals de drukpers een juiste afdruk op het papier achterlaat, zo geven het eeuwige voornemen en de beloften van God hun nauwkeurige afdruk in uw leven en het mijne, zodat ieder woord in vervulling gaat. Wij zullen Zijn woord beproeven, en het waar bevinden. Wij zullen de vervulling van Zijnbeloften verwachten en ook verkrijgen. “Het zal alzo zijn, gelijkerwijs het mij gezegd is: er zalaan het einde geen “errata” of “corrigendum” of “supplement” verschijnen. Wat God,geschreven heeft, dat heeft Hij geschreven; en zo blijft het. Augustinus schreef aan het eind van zijn leven bekentenissen en verbeteringen, maar zo doet de God van Augustinus niet. Op de jongste dag, wanneer de rol van de geschiedenis gesloten en het woord “einde” er ondergeschreven wordt, dan zullen alle tegensprekers en bestrijders beschaamd staan, en al hun beweringen zullen ijdel blijken te zijn. Heeft Hij het gezegd, en zal Hij het niet doen? Heeft Hij gesproken en zal het niet geschieden? Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar Gods Woord zal geenszins voorbijgaan. Hierin ligt de blijdschap van de gelovigen. Hij kan zeggen:“Ik geloof God, dat het alzo zijn zal, gelijkerwijs het mij gezegd is.”
Paulus’ geloof had een gezegende strekking. Ik wens dat de lezer hier zijn volle aandacht aan geeft. God had hem gezegd, dat Hij hem geschonken had allen, die met hem voeren, en hij maakt hun dat tot hun troost bekend. Het is een groot ding, zo ons geloof zeer velen omvat. Ikheb sommigen gekend, tot wie God gezegd had: “Geloof in de Heere Jezus Christus, en gijzult zalig worden, gij en uw huis;” maar zij hebben die belofte alleen voor zichzelf aan– genomen, en hun is geschied naar hun geloof. Tot zover hebben zij de laatste drie woordjes niet geloofd, en wanneer hun kinderen opgroeien en door hun zonden hun hart bedroeven, wat is daarvan de oorzaak dan het ongeloof van de ouders? Indien wij niet gelovig voor onze kinderen gebeden hebben, is het dan een wonder, zo zij nog niet gered zijn? Het gebeurt vaak, dat wij door een belofte gedeeltelijk te aanvaarden, een zegen weren, die wij verkregen hadden, zo wij de belofte in haar volle uitgestrektheid hadden geloofd. O, hoe uitnemend en heerlijk is een geloof, dat allen omvat, die het verbond der genade insluit. Hebt u lang genoeg op de belofte gestaard, om haar gehele betekenis te verstaan? Welk een rijkdom van zegeningen ligt niet in een enkele belofte opgesloten, al bevat die misschien slechts een dozijn woorden! Ik mag mijn moeiten graag in één bundel samenbinden, de meeste tijdschriften, doorblader de volksliteratuur en daar vindt u een ongeloof van de slechtste soort.
Helaas! Zover is het al gekomen, dat mannen, die zichzelf Christenen noemen, hun pen lenen om valse leer te verspreiden; en zelfs de kansel misbruiken om de waarheid te belasteren, die zij geroepen zijn te prediken! Eerlijkheid schijnt niet meer op aarde te wonen, en van een geweten geen sprake meer te zijn. Laat dus de gelovigen zich uitspreken, al noemt men ons enghartig, onbeschaafd, onvatbaar voor ruime denkbeelden, enz. Wat maakt het uit, hoe men ons noemt? Al wat zij zeggen en lasteren, laat het ons te nadrukkelijker doen getuigen: “Ik geloof God.” Het is iets zeldzaams geworden, iemand te ontmoeten, die iets gelooft. Wie in onze dagen de naam heeft van wijs te zijn, beweert niet te geloven. Hij erkent wel, meningen te bezitten, maar is gereed, ze voor andere te ruilen, omdat “voor het tegengestelde minstens evenveel te zeggen valt.”
Dat is niet volgens Christus, noch volgens de gewoonte van de ouden, die de gezonde woorden vasthielden en bereid waren, te sterven voor de waarheid, die hun ziel zalig gemaakt had. Indien ooit, dan is het nu tijd, dat de gelovigen zich duidelijk en klaar uitspreken. Vrees niets. Is er iets te vrezen voor hem, die God gelooft? Ligt er iets schandelijks in, uw geloof in de God van de waarheid uit te spreken? Wat mij aangaat, ikword liever om dweperij uitgelachen, dan toegejuicht om “geavanceerde en verlichte denkbeelden.” Ik word liever met de Gereformeerden veracht, dan dat ik heers met degenen, die aan de Bijbel tornen. Wij stonden stil bij Paulus’ getuigenis als van een gelovige, die belijdenis doet.
2. Thans willen wij hem beschouwen als de onverschrokken profeet. Het zij verre van een ieder van ons, zich voor profeet te willen uitgeven, want daartoe zijn wij niet geroepen. Toch is ieder wel-onderwezen Christen in zekere zin een profeet, en mag profeteren naar de mate van zijn geloof, indien hij de goede methode volgt. Paulus was niet vlug met zijn profetieën, hij vertrouwde alleen op openbaring. Hij zei: “Het zal alzo zijn.” Maar wat zou alzo zijn? “Het zal alzo zijn, gelijkerwijs het mij gezegd is.” Zo ver mag u altijdgaan, en dan zult u voor menigeen nog een wonderlijke persoonlijkheid zijn. Wanneer u slechts zover gaat, zal men verbaasd staan, dat u zeggen durft: “Het zal alzo zijn, gelijkerwijs het mij gezegd is.” Wij spreken met stellige zekerheid, waar zij alleen gissen enveronderstellen kunnen. Wij kunnen niet achter de sluier zien die de toekomst verbergt, maar wij weten sommige.
Doet u dat nooit? Indien iemand negen, tien, twaalf, veertien pakjes heeft te dragen, al zijn ze ook klein, wat een last is dat? Hij stopt er een paar in deze zak, en een paar in die zak, maar hij kan ze bezwaarlijk allemaal bergen en loopt gevaar er enkele van te verliezen. Als hij echter verstandig is, pakt hij ze alle samen tot één pak. Dan zijn zij wel niet lichter, maar gemakkelijker te dragen. Bind al uw moeilijkheden samen, en breng ze tot de Heere. Doe met uw zegeningen juist het omgekeerde. Open uw pak en haal alles uit elkaar, zij zullen wel niet méér worden, maar zij zullen u wel meer blijdschap geven, wanneer u ze telt en afzonderlijk beschouwt. Zorg, dat uw geloof al de zegeningen omvat, die in de beloften begrepen zijn, en bedenk, dat het alzo zijn zal, gelijk God het u gezegd heeft. Paulus geloofde ook, toen aan de buitenkant bezien, “alle hoop van behouden te worden,
voorts benomen werd.” Paulus geloofde op hoop tegen hoop. Wanneer de hoop zucht: “Ik vind geen rust voor het hol van mijn voet,” dan roept het geloof: “Gebruik uw vleugels.”Wanneer er voor het geloof niets anders overblijft dan het Woord om op te vertrouwen, dan is het geloof blij, want nu kan het met Zijn Schepper verkeren, zonder door uiterlijke dingen afgetrokken te worden. Heeft niet het Woord van de Heere de hemelen gemaakt? En zou het dan onvoldoende zijn voor onze zielen? Het is iets groots, te staan zoals de hemelboog, zonder pilaren, onbeweeglijk, alleen rustende op de onzienlijke God. Alleen, zeg ik? Is het niet een rusten op de Enige, die in staat is, te ondersteunen, aangezien God alles is in allen? Alvorens van dit punt af te stappen, moet ik nog opmerken, dat, omdat Paulus geloofde wat God hem gezegd had, hij zijn geloof duidelijk en onverschrokken uitsprak.
Hij verborg zijn vertrouwen niet, maar openbaarde het voor de oren van degenen, die dat vertrouwen niet deelden. Of zij het nu met hem eens zouden zijn of niet, hij sprak onversaagd. Hij wierp geen paarlen voor de zwijnen, door nodeloos zijn geloof uit te kramen; maar toen het nodig was, tot troost van anderen getuigenis af te leggen, aarzelde hij geen ogenblik, en beleed voor soldatenen zeelieden: “Ik geloof God.” Tegenwoordig zijn de mensen zo vreselijk bescheiden, dat zij God niet durven verheerlijken. God verlosse ons van zulk een lafheid! Het ongeloof schreeuwt in iedere straat, moet het geloof dan stom blijven?
Zo u gelooft, dan bestaat er tegenwoordig dringend behoefte aan belijdenis van uw geloof, want het ongeloof wint veld. Lees dingen, die komen zullen, want God heeft ze ons meegedeeld, en daarom kunnen wij profeteren, dat het zal zijn overeenkomstig Zijn openbaring. Leer van Paulus, geen verwaand dromer maar een voorzichtig spreker te zijn.
Met zijn voorspelling eerde hij God, want hij zei: “Het zal alzo zijn, gelijkerwijs het mij gezegd is.” Maar waarom? Omdat hij God geloofde. Indien God geen geloof waard is, dan zalhet niet alzo zijn, gelijkerwijs het mij gezegd is; maar Zijn woord moet vervuld, en Zijn belofte moet gehouden worden, omdat Hij een getrouw God is. Waag er nimmer de eer van God aan door een roekeloze bewering van uw eigen bevinding; maar u mag Gods trouw aan Zijn eigen beloften en bedreigingen steeds op de proef stellen. En houdt u verzekerd, dat Hij immer èn Zichzelf èn Zijn dienaar zal handhaven, door te doen gelijkerwijs Hij hem gezegd heeft.
De apostel sprak deze profetie uit voor de oren van allen, die in het schip waren. De meesten waren ongelovigen, maar hij zei onverschrokken: “Het zal alzo zijn, gelijkerwijs God mij gezegd heeft.” Sommigen stonden in rang boven hem – officieren van het Romeinse leger:maar hij zegt onversaagd, ook tot hen: “Het zal alzo zijn, gelijkerwijs het mij gezegd is.” Hetis soms moeilijk, Christus te belijden in beschaafd gezelschap, in tegenwoordigheid van zijn meerdere. Mijn lezer zij onbevreesd. Zeg met David:
“Dan doe ik zelfs aan koningen verstaan, Hoezeer mij Uw getuigenissen strelen; Dan zal ik mij niet schamen, noch uw daên Uit slaafs ontzag of dwaze vrees verhelen.”
Paulus beleed zijn geloof in tegenwoordigheid van zeer ruwe mannen, zelfzuchtige zeelieden, wrede soldaten, en gevangenen, maar schroomde niemand. Belijdenis van geloof in God hoeft zelfs de vrienden van de hel niet te ontzien, en voor de engelen in de hemel kan geen liefelijker klank in de oren ruisen. Nergens, op geen plaats en in geen enkel gezelschap is het getuigenis van geloof in de levende God ongepast; vrees dus niet, ze uit te spreken. Mijn vriend, laat de wereld uw plechtige overtuiging horen, dat God waardig is, geloofd te worden. Protesteer tegen het ongeloof en handel aldus als een goed Protestant. Belijd Christus, en wees alzo inderdaad Zijn discipel. Spreek als een profeet in de Naam van de Heere en zeg wat Hij u in Zijn Woord heeft gezegd. Vrees niemand. Laat de vreze Gods alle andere vrees buitensluiten.
Paulus geloofde zo vast en zeker wat God gezegd had, dat de kracht van zijn geloof allen rondom hem aangreep. Al geloofden zij zelf niet, toch maakte dat kalme gezicht, te midden van de storm, die praktische zin, die brood nam en brak, die praktische blik, die dadelijk inzag dat de bemanning niet behouden kon worden, wanneer de scheepslieden met de boot vluchtten, op allen de indruk, dat hij niet slechts van geloof praatte, maar dat zijn geloof een deel van zijn leven was. Dat het de bron van al de moed en het beleid was die hem tot leider stempelden. Hij handelde als een man, die praktisch, d.i. werkelijk gelooft; zijn geloof was overtuiging, en daarom handelde hij uit zijn geloof. Veel Christenen schijnen hun Godsdienst als een vroom bedrog te beschouwen, achten Gods beloften bijzonder geschikt om er over te redekavelen, en houden Gods voorzienigheid voor een dichterlijke gedachte. Dat moet ophouden. Laat God de grootste Faktor zijn in uw dagelijkse overwegingen en berekeningen, de voornaamste Kracht en de Leidsman van ons leven. Wij moeten handelen en wandelen in de overtuiging, dat het alzo zijn zal, gelijkerwijs het ons gezegd is.
Paulus was intussen zelf ook in gevaar, want hij was in het schip met degenen, die hij troostte,en leed met hen dezelfde ontbering, en toch zei hij: “Ik geloof God.” Voor degenen, die eengoed inkomen hebben, een goede gezondheid genieten en alom geëerd worden, is het nietmoeilijk, tot een arme vrouw, die haast van de honger omkomt, te zeggen: “U moet God maar geloven en op Hem vertrouwen.” Hoort u die man, die gewoon was te land te reizen, aanzeelieden zeggen, wat zij te doen hebben? Alleen dat is waar geloof, dat stand houdt in doodsnood. Dat niet bezwijkt in gevaren, die anderen tot wanhoop drijven. Hoezeer wens ik,dat mijn vriend, de lezer, zo’n geloof bezit!
Moge God u in zoverre een profeet maken, dat u in verschillende opzichten mag gaan profeteren. In de eerste plaats: dat God altijd het gelovige gebed hoort; in de tweede plaats: dat op het kwaad geen zegen van God kan rusten. Wees profeet genoeg om deze twee dingen te zeggen en handel zelf in de overtuiging, dat ze waarheid zijn. U kunt ook voorspellen, dat het Evangelie, wanneer het getrouw en eenvoudig wordt verkondigd, en de Heilige Geest het vruchtbaar maakt, zielen zal winnen. Dat moet u profeteren, zonder ophouden; en u mag daaraan toevoegen, dat de grootste zondaar, indien hij tot Christus komt, vergiffenis zal ontvangen; dat het goddeloze hart, hetwelk zich aan de Heiland overgeeft, vernieuwd wordt; dat de weerspannigste en onwilligste man, die door Gods vinger wordt aangeraakt, tot berouw en bekering komt en één van de ijverigste dienaren van de Heere wordt. Niemand zal u ooit beschamen, door het bewijs, dat u in Gods Naam leugentaal hebt gesproken. Spreek dus en hoed u voor zondig zwijgen.
3. Nog uit een derde oogpunt kunnen wij de Apostel beschouwen, namelijk als een belangstellend trooster.
Allen waren in ellende, want allen liepen gevaar, te vergaan. Het schip was in nood van de baren, de dood grijnsde hen aan, vertwijfeling stond op ieders gezicht te lezen, maar Pauluszei tot hen: “Ik vermaan ulieden, goedsmoeds te zijn.” Ongetwijfeld hielpen zijn vriendelijke stem en vaste toon om alle vrees te verbannen en zijn woorden ingang te doen vinden. Beste christenvriend, moeten wij niet overal, waar wij ook zijn, proberen om bedrukten te vertroosten? Naast de liefde tot God, is ieder Christen verplicht, vrede op aarde en liefde tot de naaste te bevorderen. Wanneer wij ook iemand ontmoeten, die ellende heeft – ik bedoel niet alleen geestelijke ellende – dan moeten wij proberen, verlichting te bieden. Zelfs een kind, dat een knikker verloren heeft, moeten wij zoeken te troosten.
Hij is verdrietig of verwacht straf; zo u kunt, geef hem een andere knikker of koop iets anders voor hem, en u zult zijn kleine hart verblijden. Wat een vreugde kunt u zo toch voor enkele stuivers kopen, wanneer u ze aan arme kinderen besteedt. Kan geld niet helpen, geef dan deelneming en troost en ook die zullen hun doel niet missen. Werp niet tegen dat u niet bekwaam bent, om op deze wijze als vertrooster te fungeren. Al doende leert men. Indien u wat moeilijk spreekt, er zijn nog betere wegen om te troosten. Een kind zei eens tot haar moeder: “Moeder, ik ben een poosje bij weduwe Brown gebleven, omdat zij zegt, dat zij mij zo gaarne bij zich heeft.” “Dat is goed”, antwoordde de moeder. “Maar, moeder! ik doe er eigenlijk niets, want ik kan haar niets vertellen, maar ik leg mijn wang tegen haar wang, en als zij huilt, huil ik ook, en dan zegt zij,dat dit haar troost.” Hier is wijsheid! Dat kind wijst ons de weg. “Ween met de wenenden”;dat is een uitnemende troost. Troost anderen met de vertroosting, waarmee uzelf door God vertroost bent geworden, want Paulus zei: “Zijt goedsmoeds, mannen! want ik geloof God, dat het alzo zijn zal, gelijk het mij gezegd is.” Hij was door de Heere getroost, en met deze troost troostte hij anderen. De Heere geve ons genade om naar zulken uit te zien, die in enigerlei beproeving verkeren, opdat wij hun harten mogen verblijden; maar laat ons bijzondere zorg wijden aan degene die in geestelijke nood is. Laat niemand in onze omgeving ooit reden hebben te klagen: “Niemand zorgde voor mijn ziel.” Troost Gods volk, en tracht tegelijkertijd zondaars voor Jezus te winnen, en de liefde van uw hart zal tegelijkertijd onverwachte zegeningen in uw eigen hart uitstorten. Geluk is aanstekelijk, en de blijdschap van uw vroomheid zal zo aantrekkelijk zijn, dat de zorgelozen en onverschilligen op de wegen van de Godsvrucht gaan letten. Zoek geen boodschapper van slecht nieuws te zijn, maar maak uw gesprekken aangenaam, door er de blijde boodschap van de zaligheid in te vlechten. Dan zult u uw Heere navolgen door te zeggen: “Zijt goedsmoeds.”