Want David, als hij in zijn tijd voor zijn geslacht de raad Gods gediend had, is ontslapen. Handelingen 13:36
Het is opmerkelijk, dat David in de zestiende Psalm zegt: ‘Want Gij zult mijn ziel niet verlaten, Gij zult niet toelaten dat uw Heilige de verderving ziet,’ en dat Paulus over hem zegt, als hij in Antiochië preekt, dat hij wél ‘verderving heeft gezien’. De sleutel tot deze schijnbare tegenstrijdigheid is het feit dat David niet van zichzelf sprak, maar van zijn Heere. Ook Petrus citeert in zijn gedenkwaardige Pinksterpreek de woorden van de psalmist en past die toe op zijn verrezen Verlosser en bevestigt heel duidelijk dat in de Psalm ‘David spreekt van Hem’.
Het is de moeite waard op te merken dat Petrus en Paulus geheel gelijk denken over deze uitspraak van David. Deze twee apostelen waren het lang niet altijd met elkaar eens. Maar hoezeer ze ook van mening verschilden over sommige zaken, ze waren het volkomen eens over de opstanding van Christus. Ik hoop dan ook dat, welke ook de verschillen mogen zijn tussen de ware evangeliepredikers, ze altijd één zullen zijn in het prediken van de verrijzenis van onze Heere. Deze hoeksteen van het evangelie mag nooit worden verplaatst of als zijnde minderwaardig worden afgekeurd.
Het goede nieuws, waarvan de prediking aan ons is opgedragen, is hetzelfde dat door Paulus is ontvangen en aan hem is overgeleverd. ‘Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften: en dat hij is begraven, en dat hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften.’ Hoog bovenaan het lijstje van in de verrijzenis van Christus vervulde Schriftwoorden staat het woord van David, dat hij, geïnspireerd door de Heilige Geest, reeds lang voor het plaatsvinden van de gebeurtenis opschreef: ‘Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten, Gij zult niet toelaten dat uw Heilige de verderving zie.’
De verrijzenis van Christus is de sluitsteen van ons geloof. Aangezien Paulus in staat is tegen zijn toehoorders te zeggen: ‘Maar hij, dien God opgewekt heeft, heeft geen verderving gezien,’ kan hij ook verder gaan met: ‘Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt; en dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door dezen een ieder die gelooft, gerechtvaardigd wordt.’
De gedachtengang van Paulus is deze. David kan zichzelf niet hebben bedoeld toen hij zei: ‘Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten, Gij zult niet toelaten dat uw Heilige de verderving zie.’ Want David stierf en zijn lichaam werd begraven en zag de verderving. Het moet dus wel zo zijn dat hij Christus bedoelde. Die werkelijk Gods ‘Heilige’ was. Op Hem was het profetische woord van toepassing, want God deed Hem geen verderving zien. Hij stierf en werd in het graf gelegd, maar Hij verrees ten derden dage. Gezien het klimaat daar was er meer dan genoeg tijd voor het verderven van zijn lichaam in het graf.
De geurige kruiden waarin ze het kostbare lichaam hadden gewikkeld waren niet in staat om de verderving tegen te gaan. Ze zouden hebben geholpen de onprettige lijklucht te versluieren, maar konden het ontbindingsproces niet stoppen. Maar Christus stond weer op en er kwam geen verderving over zijn lichaam, want dat lichaam was heilig. Het had geen enkele onvolkomenheid, noch de smet van de zonde, zoals onze lichamen dat hebben. Het was zuiver, want verwekt door de Heilige Geest. Hoewel geboren uit de maagd Maria was het verenigd met de Godheid en daar zelfs in de dood niet van gescheiden. Het zag geen verderving.
Het argument van de apostel is dus: David sprak niet over zichzelf, maar over iemand anders, toen hij zei, dat God zijn Heilige geen verderving zal laten zien. En deze woorden sprak hij, gedreven door de Geest van diezelfde Christus, Die wij u prediken als de Auteur en Voleinder van onze verlossing. Hij leeft en regeert heden, Koning der koningen en Heer der heren. Hij, die in Hem gelooft, ook al ware hij gestorven, zal leven, leven tot in eeuwigheid met zijn verrezen en heersende Heiland.
Als Paulus spreekt in de synagoge in Antiochië in Pisidië, gebruikt hij als terloops de woorden van onze tekst: ‘Want David, als hij in zijn tijd voor zijn geslacht de raad Gods gediend had, is ontslapen.’ Over deze woorden wil ik het nu hebben. Ik laat dus de gedachtengang als geheel, zoals hierboven uiteengezet, liggen en beperk mij tot slechts één draaikolk in de stroom door uw aandacht te vragen voor de uitdrukking die Paulus ten aanzien van David gebruikt.
Laten we ons eerst afvragen wat het inhoudt voor ons geslacht de raad Gods te dienen. In de tweede plaats voor welke delen van ons geslacht we kunnen dienen. En tenslotte, ter dankbare gedachtenis aan velen die van ons heen zijn gegaan, zullen we ons afvragen wat er met ons zal gebeuren als onze dienst tot een einde is gebracht. Hetzelfde als met David gebeurde: we zullen, net als hij, ‘ontslapen’.
1. In de eerste plaats dus: wat houdt het in voor ons eigen geslacht de raad Gods te dienen? Een vraag die ons allen sterk moet interesseren. We leven temidden van ons eigen geslacht en aangezien we er deel van uitmaken, behoren we het te dienen, zodat de generatie waarin onze kinderen zullen leven, beter zal zijn dan de onze. Hoewel ons burgerschap in de hemel is, leven we toch op aarde. En we moeten dan ook trachten voor ons geslacht te dienen bij onze pelgrimstocht naar een beter vaderland.
Wat houdt het nu eigenlijk in voor een mens om voor zijn eigen geslacht te dienen?
Eerst zou ik erop willen wijzen dat het niet zo is dat je er een slaaf van moet worden. We moeten ons niet onderwerpen aan de gebruiken, de gewoonten en ideeën van het geslacht waarin we leven. Mensen spreken tegenwoordig over de Zeitgeist, een Duitse uitdrukking waarvan u niet hoeft te schrikken. In een krant werd gesteld: ‘Spurgeon weet niet dat er zoiets bestaat!’
Wel, of hij nu al of niet iets weet van die Zeitgeist, hij is niet van plan dit geslacht te dienen door meegaand te zijn met allerlei opvattingen en ideeën die in tegenspraak zijn met het Woord van God! Het evangelie van Jezus Christus is niet alleen voor onze generatie, maar voor alle geslachten! Dat geloof behoefde slechts eenmaal aan de heiligen te worden overgeleverd (Judas :3). Het werd gegeven op een manier dat het altijd toepasbaar was. Liet kan niet worden veranderd aangezien het door God gegeven en daarom volmaakt is; de waarheid verandert niet. Veranderingen zouden het onvolmaakt maken.
Het kan ook niet veranderen omdat het is gegeven als een antwoord voor eeuwig voor hetzelfde doel, namelijk om zondaren te bewaren voor de afgrond en hen geschikt te maken om naar de hemel te gaan. De man die zich niet laat vangen door elke nieuwe gangbare opinie, maar stevig blijft staan op het fundament van de waarheid van God, die een vaste, onbeweeglijke rots is, dient zijn geslacht het best. Maar zij die zich in slavernij willen begeven moeten dat maar doen door de eigen generatie te dienen als een slaaf, een vazal, of een bediende. Weet u wat zo’n houding tot gevolg heeft?
Als de een of andere jongeman hier het dogma en de gedachten van deze tijd zou beginnen te prediken, zal hij binnen tien jaar, wellicht binnen tien maanden, zijn woorden weer moeten inslikken en weer helemaal van voren af aan moeten beginnen. Als hij zich een nieuwe stijl heeft aangemeten en de tegenwoordige wereld is gaan dienen, zal hij al gauw zichzelf gaan tegenspreken, want ook voor onze tijd geldt, net als voor elke andere: ‘Altijd leren en nimmermeer tot kennis der waarheid kunnen komen.’
Maar als u begint met Gods Woord en bidt tot God om de Heilige Geest de waarheid aan u bekend te laten maken, dan zal uw getuigenis aan het eind van uw vijftigjarige predikarbeid – als die tijd u verleend wordt – hetzelfde zijn als aan het begin. U zult rijpen door ervaring, u zult toenemen in het begrijpen van de waarheid, u zult duidelijker worden in uw spreken, maar het zal steeds dezelfde waarheid zijn. Is het niet geweldig om van het begin van uw leven tot aan het eind te bouwen aan hetzelfde evangelie?
Maar het is een slechte zaak voor een dienaar van Christus om meningen naar voren te brengen en die vervolgens weer terug te moeten nemen. Zo diende David de raad Gods voor zijn eigen geslacht zeker niet. Hij was meester van zijn tijd, en niet de slaaf ervan. Ik zou er bij iedere christen op willen aandringen toe te nemen in waardigheid en een zegen te zijn voor de mensen waartussen hij leeft, net als David. Christus heeft ons gemaakt ‘tot Koningen en Priesters Gode en zijn Vader’. Het is niet passend als wij gaan kruipen voor de geest van de eeuw of het stof likken waarop ‘moderne denkers’ hebben verkozen te treden. Geliefden, zie en verneem wat het verschil is tussen het dienen van uw eigen geslacht en er een slaaf van zijn.
Vervolgens zou ik bij het zoeken naar een antwoord op de vraag wat het inhoudt voor ons eigen geslacht te dienen, willen zeggen: niet door het te ontvluchten. Iemand zegt: ‘De wereld is zo slecht, dat ik zoveel mogelijk probeer contacten ermee te vermijden. Zelfs het onderwijs in de christelijke leer is zo verwaterd en zo grondig achteruit gegaan, dat ik er niets meer mee te maken wil hebben.’
Deze man dient zeker zijn eigen geslacht niet. Als hij zichzelf als een soort kluizenaar in zijn grot opsluit en de wereld naar de ondergang laat gaan, lijkt hij bepaald niet op David, want die diende zijn geslacht voordat hij ontsliep. Zij die naar een nonnenklooster gaat en hij die monnik wordt, zij zijn net als soldaten die wegvluchten en zich verbergen tussen de plunjezakken. Doe zoiets nooit. Kom voorwaarts, vecht dapper tegen het kwade en triomfeer erover, of het nu een dogmatisch kwaad betreft, een praktisch kwaad, of kwaad van een andere soort.
Wees moedig voor Christus, wees zijn getuigen en wees niet beschroomd. Als u uw plaats niet inneemt op die manier, kan er nooit naar waarheid van u gezegd worden dat u voor uw eigen geslacht gediend hebt. In plaats daarvan zou de waarheid zijn dat u uw geslacht in de gelegenheid hebt gesteld een lafaard van u te maken, of een gemuilkorfde hond die de straat wordt opgestuurd en niet kan blaffen of bijten; iemand die niet in staat is ook maar iets te doen waardoor u zou kunnen bewijzen dat er een ziel in uw lichaam zit.
Als we weer vragen: wat houdt het nu eigenlijk in, dat dienen voor het eigen geslacht, dan zou ik willen zeggen: de gewone dingen doen van elke dag, net als David deed. David was de zoon van een boer, een schapenhouder, en in het begin was hem in de eerste plaats het hoeden van de schapen opgedragen. Veel jonge mannen hebben er weinig aardigheid aan om mee te werken in de zaak van hun vader.
U wilt geen slaaf zijn, zegt u, u wilt koning zijn. Wel, er zijn maar weinig vacatures in die business en ik zou ook niemand willen adviseren er op af te gaan als die er wel waren. ‘Zoudt gij u grote dingen zoeken? Zoek ze niet.’ Voordat David de scepter zwaaide greep hij de herdersstaf. Hij die thuis zijn normale plichten niet wil vervullen zal ook weinig terechtbrengen van het dienen voor zijn geslacht. Het meisje dat ervan droomt om te gaan werken op het zendingsveld, maar de sokken van haar broer nog niet eens kan stoppen, zal niet alleen thuis van weinig nut zijn, maar ook niet in den vreemde. Doe de gewone dagelijkse dingen, de dingen die op uw weg komen en u begint uw geslacht te dienen, zoals David het zijne diende.
Maar het dienen van onze generatie houdt meer in. Het is ook klaarstaan als er iets op je af komt. Temidden van de routine van alledag moeten we, trouw onze plichten vervullende, gereed staan, rustig afwachten wat de toekomst ons zal brengen. Kijk eens naar de redenen waarom David beroemd werd. Hij zocht het nooit. Hij liep heus niet op en neer tussen de schapen, zuchtend en roepend: ‘O wat zou ik graag verlost worden van dit vervelende werk tussen de schapen! Mijn broers zijn naar de legerplaats gegaan, zij kunnen vooruitkomen als soldaat. Maar hier zit ik, begraven tussen de rotsen, te zorgen voor die beesten.’ Hij was wel wijzer.
Hij wachtte rustig Gods tijd af. Dat is altijd wijs om te doen. Als u God wilt dienen, wacht dan totdat Hij u aan het werk zet. Hij weet u heus wel te vinden als Hij u nodig heeft. U hoeft bij zijn alwetendheid niet te solliciteren. De bepaalde tijd kwam tenslotte voor David. Op zekere dag vroeg zijn vader hem om naar zijn broers te gaan en wat geroost koren en enkele broden naar hen te brengen, plus enkele melkkazen voor hun overste over duizend.
En hij bereikte het kamp juist op het moment dat de reus Goliat naar voren stapte en de legerscharen van Israël uitdaagde voor een tweegevecht. Nu is het de tijd voor David, en de jongeman is er klaar voor. Als hij die mogelijkheid had gemist had hij wel eens de rest van zijn leven schaapherder gebleven kunnen zijn. Hij vertelt Saul hoe hij de leeuw en de beer versloeg en voorzegt dat die onbesneden Filistijn zal worden als een van hen, ziende dat hij de slagorden van de levende God heeft getart.
Hij weigert de wapenrusting die Saul hem aanbiedt, neemt zijn slinger en vijf gladde stenen die hij uit de beek heeft gehaald en komt al spoedig terug met het bebloede hoofd van de reus in zijn hand. Als u de kerk en uw medemensen wilt dienen, goede vriend, wees dan klaarwakker als de gelegenheid komt. Spring in het zadel als uw paard voor de deur staat en God zal u zegenen als u uitziet naar mogelijkheden om Hem te dienen.
Nog eens: wat houdt het in voor ons eigen geslacht te dienen? Het is: blijven bij het ware geloof. David deed dat. Hij heeft in zijn latere leven grove fouten gemaakt, die we heus niet willen vergoelijken. Maar nooit week hij af van zijn toewijding aan Jahweh, de ware God. Geen van zijn woorden of daden die werden bestraft hadden te maken met afgodendienst, of het afwijken van de dienst aan Jahweh, de God van Israël. Hij getuigde van zijn geloof in God. Hij zei: ‘Ook zal ik voor Koningen spreken van uw getuigenissen, en mij niet schamen.’
En we kunnen er zeker van zijn, dat hij stond voor zijn woorden en wanneer hij vreemde heersers ontmoette bewees hij voor hen zijn trouw aan de levende God. Zijn hele levensgang, met uitzondering van zijn verschrikkelijke misstap, was tot eer en glorie van de God op Wie hij vertrouwde en om de God te prijzen die hem had uitgered. Ook wij zullen waarlijk hen, tussen wie wij leven, dienen, als we blijven bij het ware geloof. Als er tien rechtvaardigen waren gevonden in Sodom zou het gespaard zijn. En de hedendaagse wereld ontsnapt alleen aan het rechtvaardige oordeel van God vanwege de aanwezigheid van hen die Hem vrezen en beven voor zijn Woord.
De verbreiding van het ware en zuivere geloof is dé manier om de wereld om ons heen te dienen. Om het ware geloof te helpen schreef David vele psalmen, die overal in het land Kanaan gezongen werden. Een wondermooie verzameling gedichten is het, zoals nergens ter wereld gevonden wordt..Zelfs geen Milton, met al zijn gevleugelde verzen, kan worden vergeleken met David, als het gaat om de verering van God en de diepte van zijn ervaringen. De man die het volk nieuwe liederen geeft om voor hun God te zingen bewijst zijn tijd geen kleine dienst.
Want al kan niemand de geïnspireerde psalmen van de Hebreeuwse koning evenaren, die voor altijd het kostbare liedboek van de kerk vormen, toch zouden andere mensen, met veel minder gaven, door de wil van God hun eigen geslacht op dezelfde manier kunnen dienen en daarin gezegend worden.
Het dienen van het eigen geslacht is niet een enkele actie, eenmaal gedaan en daarna nooit weer, bet is bet bele leven doorgaan met dienen. Let er goed op, dat David ‘voor zijn eigen geslacht’ diende; niet maar een deel ervan, maar helemaal. Hij begon God te dienen en ging daarmee door. Hoeveel jonge mensen heb ik niet meegemaakt die wonderlijke dingen zouden gaan verrichten! Mensen, mensen, ze waren zo trots op hun bedoeling, als was de daad al verricht! Ze namen een vooraanstaande plaats in en schenen te denken dat iedereen hen bewonderde om wat ze van plan waren te gaan doen, maar ze waren zo vervuld van hun voornemen dat ze vergaten het uit te voeren. Ze dachten waarschijnlijk dat er wel eens iets mis zou kunnen gaan als ze er werkelijk aan zouden beginnen en het project was zo mooi, dat ze het in een glazen kas bewaarden, waar het nu nog zit.
Niets is er volbracht, niets is er gedaan, hoewel er veel over gedacht is. Dat is dwaasheid. Sommigen ook beginnen goed en ze dienen God een hele tijd serieus, maar plotseling stoppen ze ermee. Niemand kan precies vertellen hoe het in zijn werk gaat, maar we horen naderhand nooit meer iets van ze. Voorzover ik de mensen ken lijken ze sprekend op paarden. Je verwerft een paard en je denkt: ‘Dat is een eersteklas dier’, en dat is het ook. Het gaat een hele tijd goed, maar opeens begint het te kreupelen en je moet uitzien naar een ander. Zo is het ook met kerkleden.
Ik heb gemerkt dat ze soms plotseling gaan lijden aan een eigenaardige kreupelheid. Tot velen moeten we, met Paulus, zeggen: ‘Gij liept wél; wie heeft u verhinderd der waarheid gehoorzaam te zijn?’ David echter ging door met het dienen van God tot aan het einde van zijn leven. Moge het zo zijn dat ook wij, door de genade van God, ons hele geslacht op dezelfde wijze gingen dienen.
Toch houdt het dienen van de raad Gods voor ons eigen geslacht nog meer in. We moeten ook voorbereidingen treffen voor hen die na ons komen. David diende zijn geslacht tot het einde toe en trof voorzieningen voor het volgende. Hij had geen toestemming gekregen om de tempel te bouwen, maar hij sloeg een grote hoeveelheid zilver en goud op, om zijn zoon Salomo in staat te stellen zijn edele plannen uit te voeren en een huis voor God te bouwen.
Dat is nu echte dienst. In je vroege jeugd al beginnen met God te dienen en er mee doorgaan tot in de grijze ouderdom, en zelfs dan nog te zeggen: ‘Ik denk niet dat ik God nog veel langer kan dienen, maar ik wil, voor zover ik dat kan, de weg bereiden voor anderen die na mij zullen komen.’ Vele jaren geleden werd Dr. Rippon, dienaar van deze gemeente, die toen nog samenkwam in de New Park Street, gevraagd om voorzieningen te treffen voor een opvolger.
Hij was al heel oud, was al meer dan zestig jaar predikant, maar velen die toen leefden zullen nog wel weten dat hij gewend was te bidden voor de dienaar die na hem zou aantreden. De oude man keek uit naar iemand die het werk van hem zou overnemen als hij er mee moest ophouden. Zo moeten u en ik ook doen. We moeten vooruitzien zover als we maar kunnen, niet met ongelovige vrees of onheilige nieuwsgierigheid, maar op de manier waarop David voorafgaand aan zijn dood overvloedig voorbereidingen trof. Als we geen opvolger kunnen vinden om onze dienst over te nemen meteen op het moment dat wij ermee moeten stoppen, laten we er dan in ieder geval alles aan doen om zijn werk gemakkelijker te maken als hij uiteindelijk toch komt.
2. In de tweede plaats zullen we een even praktische vraag stellen als we in het eerste punt gedaan hebben: voor welke delen van ONS GESLACHT KUNNEN WE DE RAAD GODS DIENEN? Er Staat terecht geschreven: ‘Niemand van ons leeft voor zichzelf.’ Of we helpen hen tussen wie we ons ophouden, of we hinderen ze. Laten we ervoor zorgen dat we onze tijdgenoten dienen en traptreden zijn in plaats van struikelblokken voor hen door wie we omringd zijn. We kunnen onze generatie het best dienen door duidelijk ons doel te bepalen. Als we iedereen willen helpen zal het er op neer komen dat we niemand helpen. Een wijs mens tracht gericht iemand te helpen; waar kunnen we het best beginnen? Om deze vraag te beantwoorden verdeel ik de generatie waarin wij leven in drieën.
In de eerste plaats is er bet deel dat aan bet ondergaan is. Sommigen zijn als de zon die in het westen ondergaat, ze zullen spoedig heengaan. Dien hen, geliefde broeders. U die gezond en krachtig bent, verzorg en sterk hen en help hen zoveel als u kunt. Wees een vreugde voor die dierbare oude man, die voor u gespaard is zelfs voorbij de ons toegemeten zeventig jaar. En prijs God voor de genade die hem geschraagd heeft op zijn lange pelgrimsreis. Zie zijn grijze haren als een gloriekroon.
Maak zijn gang naar het graf zo licht als u kunt. Eens was ook hij jong, net als u. Eens had ook hij de kracht die u hebt. Bemoedig hem, verzorg hem, toon hem het respect dat u vanwege zijn jaren aan hem verschuldigd bent. Laat hem niet voelen dat u hem een oude warhoofd vindt, die een kwijnend bestaan leidt en spoedig van het toneel verdwenen zal zijn. Maar leer van zijn ervaring, probeer zijn standvastigheid te evenaren en vraag God om in uw ouderdom met u te zijn, net als Hij het met hem is.
Het tweede deel van ons geslacht dat we kunnen dienen is bet deel dat nu schijnt. Ik bedoel daarmee hen die op middelbare leeftijd zijn en net als de zon in het zenit zijn. Ze werken hard, dragen de last en de hitte van de dag. Maar hun beenderen zijn vol merg en het zijn sterke mensen die klaar staan voor de dienst van God. Tracht hun handen op elke mogelijke manier te ondersteunen.
Help hen zoveel als u maar kunt. Ook ik ben van middelbare leeftijd en ik vraag uitdrukkelijk om de hulp van al mijn broeders in Christus, leden van deze kerk of van een andere kerk; om hun toewijding en gebed. Sta dicht tegen elkaar aan en vul de lege plaatsen op die de pijlen van de dood voortdurend veroorzaakt in uw gelederen.
Duldt niet dat er iets ongedaan blijft dat de voortgang van het werk van Christus bevorderen kan. En help de mensen om u heen die als een schaduw voorbijgaan. Velen van ons zijn al zo’n veertig jaar of langer bij elkaar en dan worden, de een na de ander, onze geliefde broeders van ons weggenomen. Laat het nu een ieders streven zijn om op te vatten wat blijft liggen door hun vertrek. Dat is wat we schuldig zijn aan hen die het schijnende deel van ons geslacht zijn.
Vooral echter wil ik tot u spreken over het dienen van dat deel van uw geslacht dat aan het opkomen is, de jonge mensen, die zijn als de zon in het oosten en die nog maar nauwelijks boven de horizon uitkijken. Dit deel van ons geslacht behoeft de speciale zorg van ouders en zondagschoolonderwijzers. Maar laat het niet alleen aan hen over. De meesten van ons kunnen wel iets doen in het dienen van dit deel van ons geslacht, voordat we inslapen. Geliefden, ik beveel de kinderen en de jonge mensen in ons midden in uw zorg en aandacht aan. In hen ligt onze hoop voor de toekomst van Gods zaak op aarde.
In de eerste plaats zijn zij het gemakkelijkst te bereiken. Gelukkig komen de kinderen nog bij ons. De grote massa in Londen gaat tegenwoordig niet meer naar een plaats waar godsdienstoefeningen worden gehouden. De oude gewoonte om naar een kerk of een kapel te gaan lijkt niet meer in zwang. Maar de meeste mensen laten hun kinderen naar de zondagschool gaan, wellicht met geen beter motief dan ze tot ’s middags uit de weg te hebben, of omdat het thuis rustiger is zonder hen.
Hoe dan ook, als u waar dan ook in Londen een school opent, raakt die al gauw gevuld met kinderen. Als u het ene niet kunt doen, doe dan het andere. Als u de vaders en de moeders niet kunt bereiken, hoewel u daar uw uiterste best voor moet doen, doe het dan met hun kinderen als u die wel bereiken kunt en laat geen mogelijkheid ongebruikt om hen over God te vertellen. Dat is het werk dat voor u het meest voor de hand ligt. Probeer dat te volbrengen en wat uw hand ook vindt om te doen, doe het met al uw kracht!
Bovendien zijn kinderen het meest ontvankelijk. Wat kunnen we beginnen met een man die verhard is in zijn zonde? De genade van God kan hem bereiken, dat weet ik ook wel. Maar de kinderen hebben over het algemeen nog geen weet van dergelijke slechte zaken, zijn er zelfs bang voor als ze erover horen. Onderwijs hen. Kneed de klei voor God als die nog zacht is. Moge God u bijstaan, geliefde zondagschoolonderwijzers en anderen die werken onder de kinderen, om uw arbeid goed te verrichten! U bent op edele wijze bezig uw eigen geslacht en het geslacht dat nog moet komen te dienen.
De verlossing van de kinderen behoort met dubbele inzet te worden gezocht, want daar hebben we het langst profijt van. Als een man van een jaar of zestig, zeventig, tot bekering komt, heeft hij hier nog maar een korte tijd om God te dienen, want hij zal al spoedig ontslapen. Als echter een kind tot bekering komt kan een lang en nuttig leven de kerk van God verrijken. Zorg daarom voor de kinderen.
Als u een vergadering bijwoont van christen-mannen en -vrouwen moet u de volgende vraag eens stellen: ‘Hoeveel van u zijn er voor hun eenentwintigste bekeerd?’ U zult hogelijk verbaasd zijn over het grote aantal dat zal antwoorden dat zij in hun jonge jaren werden geleid tot de kennis van de genade van God en tot het vertrouwen in Christus als hun Zaligmaker. Ik voerde dit experiment eens uit op een avond met een aantal vrienden die uit diverse plaatsen bij elkaar waren gekomen.
‘Hoeveel van u danken hun verlossing aan de gebeden van uw vader, aan de vermaningen van uw moeder, of aan de invloed in uw jeugd van de onderwijzers van de zondagschool?’ vroeg ik. En bijna iedereen van het gezelschap van ongeveer vijfentwintig mensen antwoordde dat God een van deze instrumenten had gebruikt voor hun bekering.
Vergeet ook niet, dat zij die werden bekeerd toen ze nog kinderen waren, gewoonlijk de beste heiligen worden. De mensen waarvan ik net gesproken heb en die antwoordden dat ze in hun jeugd bekeerd werden, waren dienaren van het evangelie. Ik weet niet of dezelfde regel ook van toepassing is op gewone christenen. Maar zij die leiders van mensen zijn geworden hebben haast altijd voor Christus gekozen toen ze nog jong waren. Onze gedachten gaan vanzelfsprekend op dit ogenblik uit naar onze geliefde vriend William Olney, die tot ons grote verdriet zo plotseling van ons is weggenomen.
Hij was als jongeling even ernstig als toen hij een oude man was geworden. Ik kan me niet herinneren hem ooit niet ernstig meegemaakt te hebben. Ik heb hem ook nooit somber of depressief meegemaakt; hij leek altijd vreugdevol en blij te zijn. Hij kon me door zijn vreugde terwijl hij pijn had bijna bang maken. Want ook als hij leed aan hevige pijnaanvallen en het maar korte tijd in de diakenbank kon uithouden, heb ik nooit meegemaakt dat hij daaronder somber gestemd was.
Hij was even blij en gelukkig als wanneer hij van een perfecte gezondheid zou hebben genoten. Ik zou willen dat het met een ieder van ons zo gesteld was. Jonge christenen worden de beste christenen. Vroege vroomheid is gewoonlijk uitmuntende vroomheid. Tracht dus de kinderen te vangen als ze jong zijn en train hen voor God. Dan zullen ze klaar staan om op hun beurt hun eigen geslacht te dienen.
We behoren ook voor de kinderen te zorgen omdat ze uitdrukkelijk door Christus genoemd worden. Hij zei niet alleen: ‘Weid mijn schapen’, maar ook: ‘Weid mijn lammeren’. Ik ben bijna geneigd te zeggen dat de Heere Jezus dezelfde indeling van zijn generatie heeft gemaakt als ik van de mijne. Toen hij de eerste keer zei: ‘Weid mijn schapen’, kan Hij de oude schapen hebben bedoeld. Toen Hij voor de tweede keer zei: ‘Weid mijn schapen’, kan het zijn dat hij vooral degenen van middelbare leeftijd voor ogen had.
Er is echter geen twijfel mogelijk dat, toen Hij zei: ‘Weid mijn lammeren’, Hij de jonge mensen bedoelde. Christus wees de lammeren een eigen, speciale plaats aan: ‘Weid mijn lammeren.’ Ik wilde wel dat christenen serieuzer zouden overwegen hoe de kinderen kunnen worden verzorgd door de kerk. Onlangs las ik over een jongen die zich wilde voegen bij het volk van God.
Zijn vader zei dat hij daar nog te jong voor was en hield hem ervan terug. Hij vond hem echter groot genoeg om op een avond de schapen naar hun kooi te brengen. Toen hij weer thuis kwam zei zijn vader tegen hem: ‘Jack, heb je de schapen gekooid?’ ‘Ja,’ zei hij, ‘ik heb al de schapen gekooid’, en legde daarbij de nadruk op het woord ‘schapen’. ‘En heb je ook de lammeren binnengebracht?’ vroeg zijn vader. ‘Nee,’ antwoordde hij, ‘de lammeren heb ik buiten gelaten. Die waren nog te jong om binnengelaten te worden.’ ‘Jongen toch!’ zei de vader. ‘Jij bent verstandiger dan ik. Zij hadden het immers het meest nodig om gekooid te worden. Ga wanneer je maar wilt naar de dominee om te spreken over je toelating tot de kerk!’ Als er al gelovigen in Christus zijn die speciale zorg behoeven om tot de kerk te worden toegelaten, zijn het wel zij die in hun jeugd tot Jezus zijn gekomen. Ik bid u, dien uw geslacht door de kinderen en de jonge mensen uw liefdevolle aandacht en zorg te geven.
Zorg ook voor de kinderen van dit geslacht omdat de gevaren die hen in deze tijd bedreigen ontelbaar zijn. Wat een tijd is dit voor jongens. Je kunt de dagbladen niet lezen zonder te worden geschokt door de verslagen van de verkeerde daden van wat nog maar jongens zijn. Dit is een tijd die er op uit lijkt te zijn hen in haar strikken te vangen. Er zijn stuiversromans genoeg om een hele generatie te vergiftigen.
Ze staan vol misdaadverhalen met een vals aureool er omheen, zodat het lijkt alsof er heldendaden worden beschreven. Deze walgelijke verhalen liggen overal. Misschien heeft uw eigen zoon er zonder dat u het weet wel een en zit die te lezen terwijl u hier bent. Overal worden valkuilen gelegd voor de voeten van onze jongens. Dien uw eigen geslacht door hen te waarschuwen voor het gevaar dat ook daardoor dreigt, en tracht hen te behoeden voor de gevaren die hen omringen.
Satan krijgt overwicht over menig jong leven door goede dingen te koppelen aan slechte. En op alle mogelijke manieren legt hij strikken voor jonge mensen. O, ouders en onderwijzers, probeer toch uw kinderen morele ruggegraat te geven! Tracht hen te laten zien dat ze niet alleen maar in deze wereld gekomen zijn om de dingen te doen die ze zelf leuk vinden, maar dat er wel wat beters te doen is. Rust niet voor u hen bij de Heiland hebt gebracht, want geen jongen is veilig voor hij bekeerd is. Geen meisje is veilig op de straten van deze stad voordat ze een nieuw hart en een vernieuwde geest heeft.
Het zijn levensgevaarlijke tijden; maar als we waarschuwende woorden laten horen worden we zure puriteinen genoemd. Ik moet er altijd om lachen als ik een zure puritein wordt genoemd, want u weet dat er niemand is die een scherper oog voor humor heeft of sneller in de stemming is om te lachen dan ik. Tegelijk houd ik echter ook van humor en vrolijkheid en opgewektheid die gewijd is aan God. Maar als van het lachen een loopplank wordt gemaakt waarover een man naar zonde en onrechtvaardigheid kan gaan, dan kunnen we die loopplank beter in stukken zagen. U moet van de zonde worden gered, jonge mannen, u moet worden bewaard voor het kwade, jonge vrouwen, wilt u werkelijk gelukkig zijn. Mogen er door Gods genade wijze en godvruchtige vrienden op uw weg geplaatst worden, ouders en onderwijzers, die hun geslacht zullen dienen door u te leiden op de paden des vredes!
3. Aan het einde van deze preek zal ik nog trachten in enkele minuten deze vraag te beantwoorden: wat zal er met ons gebeuren ALS ONZE DIENST TEN EINDE IS GEBRACHT? ‘David, als hij in zijn tijd voor zijn geslacht de raad Gods gediend had, is ontslapen.’ Het dagelijkse werk is gedaan, de arbeider is vermoeid, hij valt in slaap: wat kan hij beter doen? Hij had ‘de raad van God’ gediend.
Wat betekent het eigenlijk dat David voor zijn geslacht de raad Gods diende? Geleid door de wil van God deed hij op aarde zijn werk en in kalme berusting stierf hij. Zo was het in Gods raad besloten. En zelfs in zijn ontslapen diende hij zijn geslacht, door Salomo nog enkele laatste opdrachten te geven: ‘Ik ga heen in de weg der ganse aarde; zo wees sterk en wees een man.’ Het motto van zijn leven was de wil van God te doen. Och, dat ook wij zo zouden leven, dat we zelfs bij ons sterven ons geslacht zouden dienen. Dat de volgende woorden waarheid mogen bevatten over ons leven: ‘Want hetzij dat wij leven, wij leven de Heere, hetzij dat wij sterven, wij sterven de Heere: hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren.’
David is een voorbeeld van wat aan het einde van zijn dienst degene zal overkomen die Christus kent. Hij ontsliep niet voordat zijn werk gedaan was. ‘David, als hij in zijn tijd voor zijn geslacht de raad Gods gediend had, is ontslapen.’ Wens niet te sterven voordat u uw werk hebt afgemaakt. Er zijn wel eens broeders die zeggen: ‘O, ik wilde maar dat ik al naar de hemel kon gaan! O, wanneer zal ik toch eens Thuis komen?’ Dat doet me denken aan een man die, als hij ’s maandagsmorgens naar zijn werk gaat, zegt: ‘Ik wou dat het maar vast zaterdagavond was!’
We hebben geen belang bij zulke dienstknechten en God zeker niet. Wees bereid om tweehonderdvijftig jaar te worden, als dat Gods wil zou zijn. Wees gewillig om te leven tot de krachten u ontvallen, als dat Gods wil is. U kunt dan in uw stervensuur getuigenis afleggen van Gods trouwe en onveranderlijke liefde. Haast u niet om in de hemel te komen. Wens niet te ontslapen voordat ook u uw geslacht op de juiste manier gediend hebt. Toen David voor zijn geslacht de raad Gods gediend had, is hij ontslapen. Er is mij eens verteld dat als er in de begintijd van het christendom gelovigen ontsliepen in Jezus, hun vrienden hen niet ‘vaarwel’ zeiden, maar ‘goedenacht’. Op dezelfde manier zeggen wij, met de woorden van dat wonderschone lied:
‘Sleep on, belovèd, sleep, and take thy rest;
Lay down thy head upon thy Saviour’s breast:
We love thee well; hut Jesus loves thee best –
Good night! Good night! Good night!
Only ‘good-night’, belovèd – not ‘farewell’!
A little while, and all his saints shall dwell
In hallowed union, indivisible –
Good night!
Until we meet again before his throne,
Clothed in the spotless robe he gives his own,
Until we know even as we are known –
Good night!’
[‘Slaap door, geliefde, slaap en neem uw rust;
Vlei neer uw hoofd aan uws Verlossers borst:
Wij hebben u lief; maar meer nog houdt Jezus van u –
Goede nacht! Goede nacht! Goede nacht!
Alleen ‘Goede nacht!’, geliefde – niet ‘Vaarwel.’
Nog even, en de heiligen zijn bijeen
In heilige gemeenschap, onverdeeld –
Goede nacht!
Tot wij elkaar ontmoeten voor zijn troon,
Gekleed in ’t wit gewaad dat Hij ons geeft.
Totdat wij kennen zoals wij gekenden zijn –
Goede nacht!’]
Maar vervolgens wordt ons verteld, dat toen zijn werk gedaan was, hij ontsliep. Sliep zijn ziel? Helemaal niet. Het is niet over zijn ziel dat hier gesproken wordt, want we lezen dat hij ‘verder ving heeft gezien’. Zielen zien geen verderving. Paulus spreekt van Davids lichaam. ‘Hij is bij zijn vaderen gelegd, en heeft wel verderving gezien.’ Zijn lichaam viel in zijn laatste, lange slaap en zag verderving. Als u deze woorden graag in een bredere betekenis wilt nemen: hij was in slaap gevallen voorzover het de wereld betrof. Hij had er mee afgedaan.
Hij had geen zorgen meer, geen aardse vreugde, geen moeiten meer tengevolge van woordenstrijd, geen noodzaak meer om het harnas aan te gorden voor de strijd. Hij ontsliep. Hij had niets meer te maken met de dingen die onder de zon gedaan worden. En dat is ook het geval met onze geliefde vriend, die we vandaag hier missen en spoedig zal dat ook het geval zijn met u en mij. Er is hier niet veel dat de moeite waard is om ervoor te blijven. Als ons werk gedaan is, dan zullen we net als David ontslapen. Dan zullen we niets meer merken van alle verval van deze eeuw, al het geharrewar van mensen en al het andere dat ons hart verdriet doet.
Betekenen de woorden voorts ook niet, dat zijn sterven zoiets was als een gaan slapen? Zo is het gewoonlijk met Gods volk. Sommigen sterven met een behoorlijke hoeveelheid pijn, maar als gelovigen sterven sluiten ze als regel eenvoudig hun ogen op aarde en openen die weer in de hemel. Ik heb oneindig meer vreugde beleefd aan sterfbedden, dan op bruiloften. Ik ben op veel bruiloftsfeesten geweest, waar ik beroepshalve heen moest.
Maar ik kan instemmen met wat Salomo zei: ‘Het is beter te gaan in het klaaghuis dan in het huis des maaltijds, want in hetzelve is het einde aller mensen, en de levende legt het in zijn hart.’ Ik kan me niet herinneren dat een bruiloftfeest me ooit gewin gaf, maar ik heb veel gehad aan sterfbedden, waar ik de vreugde en vrede en vervoering meemaakte van meisjes en jongelingen, mannen en vrouwen, die ontsliepen om ‘eeuwig met de Heere te zijn’. Ik heb gemeenteleden gekend, die toen ze nog goed gezond waren te bedeesd en te terughoudend waren om openlijk over Christus te spreken. Maar toen ik bij hen kwam om hen te zien sterven, was er geen sprake meer van verlegenheid.
Ze spraken zelfs zo onbevangen, dat ik tegen hen zei: ‘Allemensen, als u weer beter wordt, zou u op een zondag eens mijn plaats moeten innemen op de preekstoel.’ En dan glimlachten ze en zeiden, dat ze er zeker van waren dat ze niet meer beter zouden worden. Ze wisten het en ze waren blij met de wetenschap dat ze naar een plaats gingen waar ze geen prediking meer nodig hadden, Omdat ze daar hun Heere Jezus Christus zouden zien van aangezicht tot aangezicht. Wat werden ze opgemonterd door het horen noemen van zijn lieflijke naam! Sommigen van hen zongen, terwijl ik ze voordien nooit had horen zingen.
En sommigen vertelden dingen die ze schenen te zien en te horen, die geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, totdat God hun geest verwaardigde opgenomen te worden. Herinnert u zich ook niet dergelijke sterfbedden? Was het dat van uw moeder, of uw vader, die op zo’n glorieuze manier ontsliep? Wellicht was het een geliefde broeder, of een zuster, of een vriend. Wel, als we Christus kennen zal dat ook voor ons in het verschiet liggen.
U, die in Christus gelooft, behoeft niet banger te zijn voor de dood dan om ’s avonds gewoon in slaap te vallen. U zult, voordat u slapen gaat, uzelf aan God toevertrouwen. En als u uw hoofd op het kussen legt, zal met de slaap, die door iemand eens de ‘volle neef van de dood’ is genoemd, het evenbeeld van de dood over u komen. U hoeft daar niet bang voor te zijn. Waarom zou er dan ontzetting in u opkomen over dat andere ontslapen? Zing liever in uzelf:
‘Since Jesus is mine. I’ll not fear undressing.
But gladly put off these garments of clay;
To die in the Lord is a covenant blessing,
Since Jesus to glory through death lead the way.’
[‘Nu Jezus de mijne is, vrees ik niet het eind,
Maar leg rustig af deze kleedren van stof;
Sterven in de Heere is een zegen van ’t verbond
Omdat Jezus door de dood heen naar de zaligheid leidt.’]
Laten we gaan waar Hij ons voert. Wellicht zullen er onder ons zijn die zijn Wederkomst mogen beleven. Voor hen zal er geen dood zijn, maar zij verruilen de dienst aan hun geslacht met de dienst aan de zaligen. ‘Zie, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden.’ Dan, als de bazuinen zullen klinken, zal dit sterfelijke onsterfelijkheid aandoen. Zij die slapen in Christus zullen in onverderfelijke pracht worden opgewekt. En samen zullen we onze God dag en nacht in zijn tempel dienen. Ondertussen echter zullen we in onze tijd voor ons geslacht de raad Gods dienen. Als Gods komst nog uitblijft zult u, net als David, ontslapen. Moge God u, die gelooft in Jezus, zegenen en redden degenen onder u die nog niet gered zijn, om onze Heere Jezus Christus’ wil!
Amen
De bovenstaande preek, ‘Zijn eigen begrafenispreek’, werd oorspronkelijk gehouden op de zondagavond nadat diaken William Olney ‘was ontslapen’. Reeds lang voordat onze geliefde predikant werd thuisgehaald was de preek voor deze week geselecteerd. Mevrouw Spurgeon is van mening dat haar geliefde echtgenoot geen geschiktere woorden had kunnen kiezen voor ‘zijn eigen begrafenispreek’. Zij heeft de preek daarom deze titel gegeven, in de hoop dat velen gezegend zullen worden door de woorden die hij ook na zijn dood nog spreekt.