Uw hart worde niet ontroerd. Johannes 14:1
Het werd de apostelen langzaam duidelijk dat ze als schapen zonder herder zouden achterblijven, want hun Meester en Hoofd zou van hen genomen worden. Dat was voor hen een bron van vrees en ontzetting. Ze zeiden bij zichzelf: Wat moeten we zonder Hem? We zijn een kleine kudde. Wie zal ons beschermen wanneer Hij is heengegaan, en de wolf op rooftocht is? Als de schriftgeleerden en de farizeeën op ons afkomen, wat moeten we hun antwoorden? Als het gaat over de zaak van de Heere en van het Koninkrijk – hoe kan die veilig zijn in bevende handen als de onze? Mijn hart is bedroefd als ik de situatie van de godsdienst onder ons zie. O, dat er in deze tijd waarin het donkerder wordt, een uur kwam van de Zoon des mensen! Er staat geschreven dat er in het laatste der dagen spotters zullen komen – en ze zijn gekomen, maar o, als de Heere nu eens in eigen Persoon hier was! O, dat de Heere Zijn rechterhand met een ruk uit het borststuk van Zijn kleed te voorschijn zou brengen en ons nog eens de wonderen van Pinksteren zou laten zien – tot verwarring van Zijn tegenstanders en tot vreugde van al Zijn vrienden! Nóg is Hij niet gekomen. Zo’n tweeduizend jaar zijn weggedreven sinds Hij ging, donker is de nacht en er is geen teken van dageraad. Het schip van de kerk wordt in een zware storm heen en weer geslingerd — en Jezus is nog niet tot ons gekomen. We weten dat Hij in geestelijk opzicht bij ons is, maar o, dat we Hem hadden in de heerlijkheid van Zijn kracht! Met zekerheid kent Hij onze nood en weet Hij dat de tijden benauwend zijn. En weer zijn we geneigd om te roepen: Het is tijd voor U, Heere, om te werken, want zij hebben Uw wet verbroken!