Waarom laat Gij mij ongerechtigheid zien, en aanschouwt de kwelling? Habakuk 1:3
In deze rede zal ik proberen om enige redenen te bepalen waarom God Zijn volk ongerechtigheid laat zien, zowel in zichzelf als in anderen. Wij beginnen met het eerste. WAAROM LAAT GOD ONS ONGERECHTIGHEID ZIEN IN ONSZELF? Wat is de reden dat de Heilige Geest ons het kwaad in ons hart laat zien, dat Hij het kwaad soms aan ons openbaart? Het is bekend aan allen die de Heere liefhebben, dat er tijden zijn wanneer de Heilige Geest ons meeneemt in de kamers van de verbeelding. “Mensenkind,” zegt Hij, “ik zal u nog groter gruwelen tonen dan deze.” Hij legt de afschuwelijke goot van het mensenhart bloot en laat ons kijken naar al onze mismaaktheid en ellende. Hij neemt ons mee naar de “rotssteen waaruit wij gehouwen zijn, en naar de holligheid des bornputs, waaruit wij gegraven zijn.” Hij vraagt ons om met afschuw te kijken naar onze natuurlijke staat en die erge en lelijke oneerlijkheid, die nog in ons hart blijft, zelfs nadat wij wedergeboren zijn. Waarom doet Hij dit? Wij zullen de vraag op verschillende manieren beantwoorden.
Soms doet Hij dit om ons te bevestigen in het leerstuk van genade. Mijn broeders, Arminianisme is de natuurlijke godsdienst voor ons allen. Ik denk dat wanneer God de Heilige Geest ons onze ellende laat zien, dit de beste manier is om al onze zelfgenoegzaamheid en onze verkeerde voorstelling van het Evangelie af te leren. Iemand kan over vrije wil praten zo lang hij niets weet over zichzelf; maar als de Heere hem laat zien wie hij van nature is, dan zal hij daar niets meer over zeggen. Of als hij er nog iets over zegt, louter in theorie, dan kan hij het diep in zijn hart niet geloven. Iemand zegt dat zondaren vanzelf naar God zullen gaan. Hij zegt dat zij dit in eigen kracht doen, tenminste voor een groot deel, alhoewel geholpen door de Heilige Geest. Hun volharding hangt af van hun eigen ijver en ligt niet volledig in de handen van God.
Ik ben er zeker van dat, als de Geest hem meenam naar de kamers van verbeelding en hem zijn eigen ongerechtigheid laat zien, dat hij die kamers binnen zou gaan pratend over zijn eigen wil, maar hij komt eruit zingend over vrije genade. Hij zal zeggen: “o Heere, als u het goede werk niet in mij begonnen was, dan zou het nooit begonnen zijn in zo’n smerige poel als mijn hart. Als u het werk niet blijft doen van het begin tot het einde, dan houdt het spoedig op. Als ik in enige gerechtigheid behalve de gerechtigheid van de Heere Jezus Christus moet staan, dan moet ik naakt staan voor de rechtbank van God. Als het werk niet helemaal het Uwe is, of als U zich afkeert door zonde of zondigheid in het schepsel, dan, o Heere, weet ik dat ik moet omkomen.” En dit, als hij het onderwerp goed begrijpt, zal zorgen dat hij gelooft in verkiezende genade, in onweerstaanbare roeping, in goddelijke onderhouding en in de onfeilbare volharding van de kinderen van God.
Het is heel bijzonder hoe het geloof van één van deze leerstukken van genade, leidt tot het geloof van al de andere. Het systeem van het Evangelie is zo logisch, zijn waarheden passen zo goed in elkaar, dat u geen oprechte kennis van het ene kunt hebben, zonder meteen, of kort daarna, het andere te ontdekken. De Heere begint met ons deze fundamentele waarheid te leren: onze volkomen ellende, een waarheid, die in onze gewetens gebrand wordt door bittere ervaring en door vreselijke ontdekkingen aan onze zondigheid. Hij weet heel goed dat de andere leerstukken zullen volgen en dat als dit werkelijk begrepen wordt, het niet lang zal duren voordat wij gedegen inzicht hebben in het hele verbond van genade en het grote systeem van het Evangelie van Jezus. Dit, denk ik, is een reden waarom de Heere Zijn volk hun ongerechtigheid en ellende laat zien, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof en opdat zij niets mogen bezitten dan de leerstukken van genade alleen.
Vervolgens is het van belang om hen nederig te houden. Als onze Meester ons niet af en toe een blik op onszelf liet werpen, dan zouden we vreselijk trots wezen. De oude Puriteinen zeiden dat God de pauw zwarte voeten had gegeven opdat hij niet trots op zijn kleurrijke veren zou zijn. Zo, zeiden zij, heeft God toegelaten dat Zijn volk nog zwarte voeten heeft, opdat zij niet zullen pochen op de genadegaven, die God de Heilige Geest hen gegeven heeft. Ondanks de kleurrijke en prachtige genadegaven zullen zij dan nog op hun zwarte natuurlijke ellende neerzien en zichzelf voor God vernederen. Wij allen zijn van nature zo trots als Lucifer. Als iemand denkt dat hij geen neiging tot trots bezit, dan is hij wel heel erg trots. “Ach,” zegt iemand, “ik weet dat ik nooit gevleid raak.”
Maar meneer, u vleit uzelf in een uitzonderlijke mate, als u dit zegt! Trots is natuurlijk voor ons; het is schering en inslag in ons wezen. Wij zullen het nooit kwijtraken, totdat de worm ons vlees opgegeten zal hebben. Niets zal ooit onze trots bedekken, behalve onze doodsklederen en als onze lichamen daarin liggen en onze zielen opgenomen zijn om bij God te wonen, dan pas zal trots volledig uitgeworpen zijn. Onze Avondmaalsgang, onze voortgang naar de hemel, onze toegenomen kennis, onze goede werken, al deze zaken hebben, door het boze hart van ons ongeloof, een neiging om ons op te blazen; hoewel er totaal geen geldige reden is voor trots, omdat wij allen geleend zijn en alles ons door de Geest gegeven is. Daarom vernedert God Zijn volk door hun zondigheid te tonen, zodat zij op de goede plek blijven.
Als zij volle zeilen hadden en geen ballast, dan zouden zij gauw schipbreuk lijden. Daarom geeft God Zijn volk, wanneer Hij Zijn volk overlaadt met overvloedige openbaringen, deze doom in het vlees. En deze boodschapper van satan is gestuurd om hen te slaan, opdat zij nederig met God zullen wandelen en hun hoofden buigen in onderwerping voor Hem, wetende dat zij nog onrein zijn, afgezien van het werk van Jezus Christus, dat Hij voor hen gedaan heeft.
Geliefden, u kunt getuigen dat, als u uw eigen akelige schuld hebt ontdekt, u vernederd bent geworden. Soms werden uw goede werken uw grootste kwaad voor u, omdat u zich daarop hebt laten voorstaan en u uzelf daarmee aan de rand van vernietiging hebt gebracht. Maar het openbaren van uw schuld door Gods Geest aan uw geweten, is van noodzakelijke waarde geweest voor u, om u te leren dat u niet trots moet zijn, maar liever moet vrezen en bedenken dat uw staat van genade niet van uzelf komt en dat u daarom niet moet opscheppen. Dat is nog een goede reden waarom wij God mogen danken dat Hij ons onze ongerechtigheid laat zien, en er zijn meer redenen.
Een derde reden is, dat God Zijn volk soms hun eigen slechtheid laat zien om hen onderworpen te maken in het uur van moeilijkheid. Een Farizeeër zou van alle mensen de slechtste wezen om in Jobs positie te verkeren. Als ik in het ziekenhuis moest liggen, zou ik daar liever zijn als een tollenaar dan als een Farizeeër. Voor een Farizeeër zou niets goed genoeg zijn. Hij zou vinden dat zijn pijnen en ellende te erg waren voor iemand, zo goed en oprecht als hij. Hij zou menen dat het niet eerlijk was dat hij moest lijden. Maar de arme tollenaar zou zeggen: “Ik ben een zondaar en deze ellenden zijn nog niet het miljoenste deel van wat ik verdien te lijden. Deze pijnen en kwalen zijn niets vergeleken met wat ik verdien te krijgen uit Gods hand, daarom zal ik het allemaal verdragen met onderwerping. Waarom zou een levend mens klagen? Ik ben nog buiten de hel en daarom moet ik niet klagen.” Ach, broeders, wij kunnen mopperen nooit voorkomen. Er zit veel in het oude Engelse woord voor mopperen, “to murmur.”
Zeg het maar eens – mop-per/mur-mur. Elk kind kan het zeggen. Het is één van de makkelijkste woorden om te zeggen en dat is denk ik de reden waarom wij het gebruiken voor mopperen. Omdat mopperen zo heel makkelijk is om te doen. Iedereen kan mopperen, iedereen kan brommen, iedereen kan klagen. Mopperen lijkt wel ingeboren te zijn in het bot van Israël, want Israël mopperde altijd in de woestijn. Zij mopperden om water toen zij dorst hadden, zij mopperden om brood, toen mopperden zij om vlees, toen mopperden zij omdat de Enakieten zo groot waren, toen mopperden zij omdat zij met hen moesten gaan vechten. Zij deden het altijd, zij mopperden voortdurend, veertig jaar lang in de woestijn.
Ach, maar de zekerste manier om ons van mopperen te genezen is om ons te laten weten wat voor ergs wij verdienen. Iemand die zijn eigen slechtheid heeft leren kennen en zijn verdienste, zal minder snel mopperen dan iemand anders. De arme stakker, die het touw om zijn nek gehad heeft en die klaar gestaan heeft om opgehangen te worden en toen vrijgesproken werd en nu naar huis gaat, die hoor je niet mopperen over het eten dat hem voorgezet wordt. Maar hij zal zeggen: “O, het is zo’n wonder om te leven, zo’n daad van genade dat mijn leven gespaard is, dat dit droge brood een koninklijke delicatesse lijkt en deze beker koud water lijkt mij de duurste wijn.” De Heere neemt zo Zijn kinderen mee naar de ontkleedkamer en naar de hongerkamer en laat hen zien dat al hun beproevingen minder zijn dan zij verdienen; dat hun moeilijkheden slechts zijn als stof aan een weegschaal, vergeleken met de bergen van verdrukking en nood, die zij verdienen te ontvangen in de hel.
Ook is het om ons op onze wachttorens te zetten. Als de Heere ons de zonde in ons hart laat zien, dan is het als een generaal, die wijst naar een paar schermutselaars, die vlak voor een naderend leger gekomen zijn. “Daar, mijn mensen,” zegt de generaal,” u ziet deze mannen. Dat zijn de buitenposten, de mannen die de vooruitrukkende wacht van de vijand zijn. Let goed op hen; er zit een groot leger achter; weest op uw hoede.” Zo laat de Heilige Geest ons onze boze begeerten en verkeerdheden voor een ogenblik zien; Hij schudt ons wakker om ze te zien en als wij ze gezien hebben, dan zegt Hij tot ons: “Let op; dit kleine beetje dat Ik u heb laten zien, is om u te waarschuwen voor een grotere zaak die erachter zit. Deze paar kwade zaken, die voor uw oog verschenen, zijn slechts de voorbodes van een leger van zwarte zaken die klaar staan om u aan te vallen. Wees altijd op uw wachttoren; wees voortdurend op de uitkijk voor vijanden. Ik denk dat soldaten een paar schermutselingen op hun mars nodig hebben.
Hadden zij die niet, dan zouden zij onzorgvuldig kunnen worden en de discipline zou kunnen verslappen. Dan zouden zij eerder in een bergpas gelokt kunnen worden en zo verrast en afgesneden worden. Maar als zij een paar vijanden hebben, die hen lastig vallen aan de vleugel en achterhoede, dan zijn zij waarschijnlijk waakzaam en kijken zij goed uit zodat zij, in het geval van een plotselinge aanval, klaar zijn om de vijand af te weren. De verleidingen van ons vlees zijn zo ook vaak nuttig om ons wakker te schudden. God maakt vaak gebruik van onze zonden, onze aangeboren zonden, om ze te gebruiken zoals waakhonden in een huis dienen om ons wakker te maken, om ons te laten weten dat er dieven zijn, die proberen in te breken. Onze paar zonden blaffen en bijten en dan maken wij ons klaar voor actie.
Maar o, als wij eens niet gewekt waren, als deze zonden niet waren gebeurd, dan zouden er mogelijk afschuwelijke open zonden zijn, die ons verrast zouden hebben in een moment dat wij niet op onze hoede waren en zo zouden wij mogelijk verslagen worden door de hand van de vijand. Oude Ralph Erskine zei: “Ik zou liever een brullende duivel voor me hebben dan een slapende.” Hij bedoelde hiermee dat hij liever verleid zou worden, hij liever beproefd zou worden, hij liever achtervolgd zou worden, hij liever verward zou zijn, dan een makkelijk leven leiden en voortzeilen in zelfvertrouwen, totdat hij op een rots zou slaan. Omdat kalmte gemakkelijk onzorgvuldigheid in de hand kan werken die een mens verminkt, is een gemakkelijke periode zelden goed voor Gods soldaten. Vakantie ruïneerde het leger van Hannibal. Menig uur van gemak, als wij geen last hadden van onze ingeboren zonden, hebben ertoe geleid dat wij niet op onze hoede waren en hebben ons gebracht tot erger zonden. God brengt de Amalekieten in actie om ons klaar te maken voor de veldslag, zodat wij niet verrast zouden worden.
Nog een antwoord op deze vraag, dan ga ik naar een volgend punt. De Heere laat ons vaak onze ongerechtigheid zien en hoe wij Hem gegriefd hebben, om ons onze zaligmaking meer te doen waarderen. U weet het, de man die het meeste achting heeft voor een dokter, is meestal de man die hem het hardst nodig heeft. Als wij gezond zijn, maken wij vaak grappen over dokters. Wij zeggen dat zij mensen vermoorden en zo, maar als wij ziek worden, dan vragen wij altijd om een dokter. Wij lachen hen uit, maar wij gebruiken hen als wij zelf ziek zijn. Ach, zo is het met Gods volk; zij denken misschien wel lichtvaardig over Christus als zij Hem nog niet nodig hebben; maar als zij hun eigen melaatsheid ontdekken, dan beginnen zij de Heelmeester te waarderen. Als zij hun eigen verderf zien, dan schatten zij de remedie op waarde. Het is soms heel goed voor ons om ons faillissement onder ogen te krijgen. Iedereen is failliet verklaard, want wij zijn van nature failliet. Wij begonnen een zaak voor onszelf en wij waren al snel failliet verklaard. Wij betaalden nog geen cent af. Jezus Christus trad in en betaalde alles. Maar wij zouden niet weten hoe groot Zijn genade om dit te doen was, als Hij ons niet weer eens onze schuld zou laten zien.
Hij toont ons hoe hopeloos onze kansen op afbetaling waren van een schuld zo enorm, zo totaal boven al ons begrip. God zegt tegen Zijn kinderen: “Ik heb u uit de gevangenis gehaald en u denkt tegenwoordig niet veel aan Mijn verlossing; Ik zal u mee terug naar de gevangenis nemen en u laten zien wat voor een plek dat is en dan denkt u wel meer aan de Verlosser, die uw ketenen verbroken heeft en u bevrijd heeft. Ik heb een fontein geopend die glinstert van levend water. U hebt er dag aan dag van gedronken, totdat u vol was en u kent de waarde ervan niet. Kom, ik zal u in de woeste, huilende wildernis zetten en u zult honger lijden. Het water in uw fles zal opraken en dan zult u de waarde kennen van de borrelende fontein, die Christus geopend heeft voor dorstige zondaren. U hebt aan Mijn tafel gegeten, elke dag gefeest u hebt haast niet geweten wat honger is; Ik zal u weer eens in de oven van schuldovertuiging plaatsen en u doen hongeren naar gerechtigheid. Dan zult u het Brood, dat uit de hemel kwam, waarderen en hoger van Jezus denken dan u zou gedaan hebben wanneer deze ongerechtigheid en dit leed u niet getoond waren.”
Al deze zaken, waarvan ik nu gesproken heb, zijn zaken die in het hart ervaren worden. Velen kennen de plaag van hun hart niet. Maar u, die de Heere liefhebt, zal toegeven dat, in de dingen die ik heb gezegd, hoe vreemd ik die ook onder woorden heb gebracht, er grote waarheid in is.
Het is zelfs zo: wij hebben heel moeilijke perioden meegemaakt, wij allen, sinds wij de Heere leerden kennen. Toen wisten wij de rechterhand nog niet van de linker te onderscheiden in christelijke zaken. Als toen iemand had gevraagd: “Bent u van de Heere of niet,” dan zouden wij niet hebben durven stamelen: “Ik ben van de Heere.” Want onze zonden waren zo groot en ongeloof vierde zodanig hoogtij en arm geloof leek zo te sluimeren, als vuur in de as, dat wij niet zouden kunnen zeggen of er nog wel vuur was of niet. O broeders, herinneren we ons dan niet dat wij soms in nood geknield hebben gelegen en gezegd hebben: “O Heere, ik verlang ernaar dat dit mij bekend wordt – ben ik de Uwe of niet? Als het zo is, waarom ben ik dan zo? “Waarom deze rij van twee heiren in de Sulammith?” Waarom is er deze verwarring waarom is het, dat deze strijd in mijn geest gevoerd wordt? O Heere, laat mij zien waar ik verachtelijk ben!” En zijn deze tijden niet heel belangrijk gebleken voor ons? Wij zijn sterk geworden van dit leed; het zicht op overtreding heeft ons wijzer gemaakt, waakzamer, voorzichtiger, nederiger, zachtmoediger en het maakte ons sterker in ons geloof in onze Zaligmaker, dan wij ooit daarvoor waren geweest.
2 Nu zal ik de vraag op een andere manier beantwoorden. Soms zijn de overtredingen en de ellende niet in onszelf, maar IN ANDEREN. Sommigen van u mogen niet te veel goederen van deze wereld bezitten. Mogelijk woont u in een huis waar vele ongelovige mensen zijn. In uw wijk wordt de sabbat altijd verstoord. In de straat waar u woont, hoort u zelden op de sabbatdag iets anders dan vloeken en bezweringen en godslastering. De rustdag wordt verstoord. Anderen van u moeten vanwege familiebanden omgaan met slecht gezelschap, wier spraak, in plaats van met zout gezouten te zijn, eerder gekruid lijkt met zwavel, gekruid slechts met godslastering en zij spreken voortdurend het dialect van de hel. Sommigen van u worden geroepen om met mensen te werken die, in plaats van te proberen u naar de hemel te helpen, wel lijken te proberen u terug te trekken in de stad Verderf, net als de buren en vrouw van christen, van wie we lezen in “de Christenreis”. U stelt mogelijk de vraag; “O Heere, waarom verkeer ik in zo’n positie? Waarom heeft uw voorzienigheid mij gesteld daar, waar ik in contact kom met kwade mensen? Waarom laat Gij mij ongerechtigheid zien, en aanschouw de kwelling?” Ik zal u drie redenen noemen.
De eerste is om u te laten zien hoe u zelf geweest had kunnen zijn. John Bradford, -u hebt het verhaal van John Bradford al wel honderd keer gehoord – zei, toen hij de mensen, die werden weggeleid om opgehangen te worden in Tybum voorbij zijn raam zag komen, “Daar gaat John Bradford! Was het niet door Gods genade, dan zou John Bradford ook gehangen worden.” Als u mensen hoort vloeken, dan zegt u: “Ik zou dat geweest zijn, als God de deur van mijn lippen niet dichtgehouden zou hebben.” Als u iemand gearresteerd ziet worden voor overval, dan zegt u: “Ik zou dat hebben kunnen wezen, als God mij niet van de zonde weerhouden had.” Als u het dronken gelal hoort, als u hoort van de moordaanslag, dan legt u uw hand op uw hart en zegt: “Ach, hetzelfde zou uit mij voortgekomen kunnen zijn, want harten lijken erg veel op elkaar. “Gelijk in het water het aangezicht is tegen het aangezicht, alzo is des mensen hart tegen de mens.”
Er is niet veel verschil tussen het ene hart en het andere van nature. Die man is een weergave van wat ik geweest zou zijn als de werende hand van God mij niet van zonden afgehouden had.” U weet dat dronkaards soms mensen ontnuchteren. Goede apostelen van matigheid zijn die dronkaards. Want als zij lallend door de straten zwalken in al hun beestachtige dwaasheid, dan zegt iemand vanzelf: “Wat een zot maakt die kerel van zichzelf!” en het leidt hem ertoe om te zeggen: “Zoiets moet ik vermijden, want ik zou mijzelf niet zo dwaas willen gedragen.” Ik denk dat het oude Griekse heren waren, die hun slaven dronken voerden, zodat zij hun kinderen van dit kwaad af zouden houden, door hen te laten zien hoe idioot het eruit zag.
Zo laat God mogelijk slechte mensen op onze weg komen, om ons het kwaad van de zonde te laten zien zodat wij ons ervan af zouden keren, eraan voorbij gaan, het verafschuwen en er niet in opgaan. Ik twijfel er niet aan dat onder goddelijke wijsheid en de besturende hand van God het kwaad van mensen gebruikt kan worden voor de heiliging van Zijn eigen volk. Net als een boek dat vol is met spelfouten één van de beste dingen is om kinderen te leren goed te spellen, zo geeft God ons slechte spelling om ons goed te leren spellen. Wij moeten onszelf corrigeren door het kwaad van anderen en van hen leren om de zonden waarin zij gevallen zijn, te vermijden. Scheepswrakken kunnen soms bakens wezen. Iemands ondergang kan weleens de waarschuwing voor een ander zijn. En zo is het met de christen, want hij weet hoe hij zijn zicht op ongerechtigheid moet gebruiken. Door de kwelling die hij heeft waargenomen bij anderen, weet hij dat hij diezelfde ongerechtigheid zelf moet vermijden.
In de tweede plaats laat God ons soms toe de zonden van anderen te zien om ons te leren Zijn almacht te bewonderen die ons uit het vuur geplukt heeft. Wij kijken naar onze buren, die in onze straat wonen en zien hen zonden drinken als een dorstige os water drinkt en wij zeggen: “Wie heeft mij anders gemaakt?” Genade, vrije genade! En dan vragen wij: “Waarom is mij genade gegeven en hun niet? Waarom deze gaven voor mij boven de anderen?” En wij moeten zeggen met Christus: “Evenzo, Vader, want zo is het goed in Uw ogen.” Als iemand uit een familie bekeerd is, wat een voorbeeld is dat van goddelijke almacht!
Als er een godvrezende moeder is met een ongelovige man en slechte kinderen, wat een voorbeeld is dat van de almacht van God, dat er één genomen is en de anderen overgelaten! En als er in een huis twee vrouwen aan de molen stonden te malen en de één heeft haar malen begeleid met het lied van Sion en de andere met gevloek, wat een bewijs is daar geweest van de almacht van God, in dat “ Hij genadig zal zijn wien Hij zal genadig zijn, en Hij zal zich ontfermen diens Hij zich ontfermt en zal barmhartig zijn dien Hij barmhartig is,” “zo is het dan niet desgenen, die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods.” Ach christen, God heeft u middenin de zonde geplaatst om die genade meer op te doen vallen. Als u door het platteland rijdt, ziet u soms een korenveld.
Waarschijnlijk neemt u helemaal geen notitie van één enkele korenaar. Maar als u verder gaat en u ziet een haag, waar per ongeluk een korenkorrel in de grond gekomen is en deze ene korenaar is opgegroeid boven de braamstruiken uit en staat daar nu heel alleen, dan stoot u waarschijnlijk uw vriend, die met u meereist, aan en zegt: “daar groeit een korenaar tussen de braamstruiken!” Het lijkt verbazingwekkender en hij valt meer op door de plaats waar hij groeit. Evenzo is, denk ik, een christen in de kerk, hij verwondert je niet te zeer. De soevereiniteit van God wordt niet zozeer opgemerkt onder de oprechten, als zij opgemerkt wordt wanneer wij de christen vinden groeien tussen de struiken en de braamstruiken van een goddeloze wereld, zijn licht schijnend in het midden van “een krom en verdraaid geslacht.” Wie heeft ooit overdag gloeiwormen gezien? Maar ‘s nachts zie je hen onder de bladeren. Ze waren er wel overdag, durf ik te stellen, maar niemand zag hen.
Maar ‘s nachts, met hun kleine lampjes op hun rug, dan gloeien ze en iedereen ziet hen. Evenzo is een christen in goed gezelschap een gezegend iets, maar als hij door voorzienigheid op een donkere plaats gesteld wordt, waar weinig Evangelielicht schijnt en weinig waarheid is, dan begint daar zijn kleine lampje te gloeien en hij valt meer op dan hij ooit tevoren opviel. Dit is waarom de Heere soms daar Zijn mensen plaatst, om Zijn almacht. Zijn macht, Zijn kracht en Zijn genade meer uit te doen komen. Net als men juwelen vaak uitstalt op donker fluweel om hun schittering beter te doen uitkomen en men donkere plekken op een portret aanbrengt om de lichte plekken beter te laten uitkomen, zo laat God Zijn volk soms wonen in kwade plekken. Lot bijvoorbeeld, liet Hij wonen in Sodom en Abraham liet Hij naar de Egyptenaren gaan of naar de Filistijnen, zodat genade gezien mocht worden en Gods naam genoemd zou worden.
En nu heb ik nog een reden en ik denk mogelijk nog een betere. “Waarom laat Gij mij ongerechtigheid zien, en aanschouwt de kwelling?” Wel, vrienden, God laat ons de zonde van onze medemens zien, opdat wij des te ijveriger aan het werk gaan, en opdat wij het middel zouden mogen zijn om zielen te redden en het koninkrijk der gerechtigheid uit te breiden. Als een generaal zijn soldaten meeneemt om naar de vijand te gaan kijken, dan is het zoals ik eens gehoord heb van een bekende Schot, wiens woorden ik haast niet kan uitspreken. “Nu jongens,” zei hij, “hier zijn ze, als jullie ze niet vermoorden, dan vermoorden zij jullie.” Dat was hun keus. Zo is het met ons. God laat ons in deze stad lopen, waar prostitutie en ondeugd aan alle kanten gezien wordt, zelfs midden op de dag.
Nu dan, soldaten van het kruis, als u de zonden niet doodt, dan doden zij u. Als u niet opkomt voor uw Meester om de zonde eronder te houden en om de banier van het kruis in de lucht te houden, dan zal de vijand u te sterk zijn. Ik ben soms geschokt geweest toen ik in een etalage keek en materiaal zag vol van allerlei obsceniteiten en overspel en slechtheid. Zij hebben een heiligende uitwerking op mijn verstand gehad, want ik heb gedacht: “Wel, als er zoveel slechtheid is, zo veel te meer reden dat elke dominee ijverig, en dat elke christen met al zijn krachten het goede moet proberen te doen.” Misschien leeft u in een mooi huis op het platteland; u begeeft zich niet tussen de armen en u weet niet wat zij doen.
Als u eens door sommige van de achtersteegjes van Londen zou lopen, dan zou u zeggen: “O, ik had nooit gedacht dat er zulke plaatsen op aarde bestonden!” En als u eens zou gaan waar ik soms geweest ben, een oude krakende trap op, waar u moet bukken uit vrees dat u uw hoofd tegen een balk zal stoten en een kamer binnengaat en daar een hele familie ziet; een klein eindje verder loopt en daar nog een familie aantreft, allemaal bij elkaar gepropt en haast geen ruimte en als u hun taal hoort en u ziet hun totale onwetendheid omtrent Christus, bijna net zo onverlicht als de Hottentotten in hun kralen in Afrika – dan zou u weggaan, na hen gezien te hebben en zeggen: “Er zijn goede redenen om wakker en ijverig te zijn. Wij horen iets te doen, heren! Wij horen hard te werken voor onze Meester, na zo’n aanblik als deze!’’ O, maar wij bedekken deze ellende grotendeels in dit land; wij omzomen Londen met prachtige straten, zodat een vreemdeling, die er doorrijdt, zegt: “Wat een mooie stad is het!”
Wat een schijnheiligheid! Wat is er achter die straten? Wat vind je achter die paleizen in het westen? De allerellendigste plaatsen op aarde, waar de armen bij elkaar weggestopt zijn bij honderden. Wij omzomen de stad slechts met een strook kant, wij bedekken hem met een laklaag – met iets dat er respectabel en voortreffelijk uitziet. Maar helaas, de binnenstad van deze stad is vol van slechtheid en zonde. Ik dank God dat sommigen van u gedwongen worden om daar te wonen, waar u de slechtheid van deze stad ziet. Ik dank God dat sommigen van u niet naar huis kunnen ‘s avonds, zonder onderweg slechtheid te zien. “Wat” vraagt u, “dankt u God omdat er slechtheid is?” Nee, dat doe ik niet; maar ik dank God dat u het moet zien, omdat u de mens bent die naar anderen zult gaan en zult zeggen: “Werk aan de zaligheid van mensen. Werk, smeek ik u, om goed te doen, want de wereld is nog vol slechtheid en de donkere plekken, zelfs van deze stad, zijn vol van wreedheid.”
Het is een lange tijd geleden dat ik een goede rede heb gehouden in een openbare vergadering; maar ik herinner me dat ik het eens gedaan heb. Ik stapte naar buiten terwijl één van de sprekers heel, heel mooi oreerde en ik ging het buurhuis binnen om met een vrouw te spreken, die graag lid van de kerk wilde worden. Het was niet in Londen. Toen ik dat huis binnenging, vond ik daar haar man beestachtig dronken. Hij had zijn vrouw in een hoek gedrongen en probeerde uit alle macht om haar gezicht bont en blauw te slaan en haar armen met zijn nagels open te krabben, zodat het bloed uit armen en gezicht liep. Twee of drie mannen renden naar binnen en sleurden hem weg. De vrouw zei, dat zij in alle zachtmoedigheid geprobeerd had om hem over te halen om haar die avond naar het huis van God te laten gaan.
De enige reden dat hij haar zo slecht behandeld had, was volgens zijn zeggen, dat zij altijd naar die plaats van eredienst ging. En toen ik dit gezien had en naar de arme vrouw met tranen in haar ogen keek, toen ging ik naar die vergadering en sprak als een man wiens gezicht en hart, ja, wiens hele lichaam vol vuur is. Ik kon het niet helpen: ik stond helemaal in vuur en vlam over de zonde van dronkenschap en probeerde uit alle macht de leden van de kerk aan te sporen om alles in hun vermogen te doen om het licht van het Evangelie te laten schijnen in een buurt, die zo donker en zwart en smerig en verlaten was. En ik denk dat het ons allen die preken, goed zou doen als wij eens door sommige van de slechtste delen van Londen gesleurd zouden worden om de slechtheid ervan te zien. Het zou velen van onze zondagschoolonderwijzers goed doen, want zij zouden veel serieuzer met hun kinderen omgaan.
Het zou sommigen van onze oude vrienden ook goed doen, denk ik. Zij zitten haast de hele dienst te slapen en zij zijn nooit meer dan slapende soldaten in de strijd. Als zij eens zouden weten hoe het met de oorlog stond, hoe hevig de strijd en hoe ernstig het conflict, dan zouden zij uit hun gesluimer opschrikken en zich in de strijd werpen en schouder aan schouder staan en slag op slag uitdelen aan de gemene vijand van onze Heere Jezus Christus en van het welzijn van de mens. Ach vrienden, wij willen meer van het kwaad van de mensen weten, om ons ijveriger te maken; want als er iets is, waar de Kerk meer in te kort schiet dan in enige andere zaak, dan is het in de zaak van ijver.
Whitfield zei in één van zijn preken: “O mijn God, als ik denk hoe deze slechte stad vergaat en hoe velen sterven door gebrek aan kennis, dan voel ik dat ik bovenop elke huurkoets in Londen zou kunnen gaan staan om het Evangelie te preken.” Waarom zou hij dat zeggen? Waarom brandde hij zo van ijver? Omdat hij de zondigheid van de mensen gezien had en hun dwaasheden opgemerkt had. Wij zullen nooit ijverig genoeg zijn, totdat wij volkomen bewust zijn van het kwaad dat voor ons is. Als het paard de afgrond ziet, dan gooit het zichzelf achterover en zal niet zo dwaas zijn om naar beneden te storten. Zo is het met de kerk: als zij het kwaad kon zien dat voor haar is, dan zou zij zich zeker met alle macht terugtrekken om haar eigen kinderen tegen te houden van het vallen in die gapende kloof.
Ach heren, u hebt ongerechtigheid tot in uw tenen en tot aan uw deur. Er is ongerechtigheid overal om u heen en toch, hoe weinigen van u doen uw best om iets te doen voor Christus! U wordt gevraagd om te helpen in deze grote strijd; er wordt u zoveel gevraagd dat u het niet kunt doen? U wordt gevraagd om iets te doen voor dit doel, om er een beetje tijd aan te geven en u kunt het niet? U wordt gevraagd om te spreken; u hebt weinig talent en u kunt het niet? De helft van de mensen, die zichzelf christen noemen, willen vijftig keer gevraagd worden om iets te doen. Als zij dan overgehaald zijn om het te doen, dan zijn zij het niet waard want zij zijn slechts gedwongen mensen en zij zijn niet half zo goed als vrijwilligers. Ik wilde wel, dat allen het kwaad waaraan deze wereld onderhevig is en de boosheid van de mens, kenden. Dan denk ik dat allen van ons, die de Zaligmaker liefhebben, meteen op zouden staan van hun zitplaats en zeggen: “Hier ben ik; laat mij een vrijwilliger zijn tegen de vijand. Laat mij, met mijn talent, wat voor klein talent het ook mag zijn, voortgaan om mijn God te dienen, om deugd te beoefenen en om door een godzalig voorbeeld en door elk ander middel, te proberen de kolkende stortvloed van de ongerechtigheid van deze eeuw te stuiten.”
En nu, mijn lieve vrienden, laat mij ten slotte nog deze ene opmerking maken aan een ander soort hoorders. Er is hier iemand die, slechts een klein poosje geleden, een verdorven zondaar was. Hij dronk, hij vloekte, hij ontheiligde de sabbat en hij lasterde God. Op een dag stapte hij het huis van God binnen en de Heere ontmoette hem daar en nu is hij in ellende, zo erg dat hij het niet kan beschrijven. Zijn hart is helemaal gebroken, zijn geweten is alsof het met de tienvoudige zweep van de wet is geslagen en alsof er pekel in zijn wonden is gewreven. Hij heeft overal pijn van de wonden van zijn geweten, aangebracht door de boze en vurige wet van God. Hij zegt tegen zichzelf: “O Heere, ik moet vergaan, ik weet dat ik dat moet; ik zie zoveel slechtheid in mijzelf dat ik vergaan moet en weggeworpen worden.” Nee, arme ziel, dat is niet het goede antwoord op de vraag. De vraag is: waarom laat de Heere u uw ongerechtigheid zien? Ik zal u het goede antwoord geven. Het is om u ervan te verlossen.
Als God uw hart verbroken heeft, dan heeft Hij het verbroken met het doel om u een nieuw hart te geven. Als Hij u met de wet gedood heeft, dan heeft Hij u gedood met het doel om u levend te maken door het Evangelie. Als Hij u gewond heeft in uw geweten, dan heeft Hij dat gedaan, opdat Hij plaats zal hebben om de olie en de balsem van Christus Jezus erin te gieten. Als Hij u uitgekleed heeft, dan heeft Hij slechts uw vodden afgetrokken, zodat Hij u het volmaakte kleed van vlekkeloze gerechtigheid aan kan doen. Als Hij u in de gracht heeft laten duikelen, zodat uw eigen kleren van u zullen gruwen, zoals Job het verwoordt, dan is het opdat Hij u mag leiden naar de fontein, gevuld met bloed, en u daar volmaakt zal wassen. Als de Heere een mens neertrekt, doet Hij het niet om de oude materialen te verbranden; Hij doet het om hem weer op te bouwen. Als Hij een mensenhart verbreekt, dan is het niet slechts om het te breken, maar om het te vernieuwen.
Als u ellendig bent in uw geweten vanwege de zonde, dan werkt God met liefde in u en beoogt Hij liefde voor u. “Geloof in de Heere Jezus Christus.” Als u een overtuigd zondaar bent, dan stierf Hij voor u, want Hij stierf voor zondaren. Als u oprecht kunt zeggen dat u een zondaar bent, dan hing Christus Jezus aan het kruis voor u. Zie Hem daar, bloedend en elke druppel bloed zegt tot u: “Ik vloei, arme zondaar, voor u.” Zie die wond in Zijn zijde, waaruit de dubbele stroom van water en bloed vloeit; het spreekt; “Zondaar, deze stroom vloeit voor u.” Bent u een zondaar? Als u dat bent, dan stierf Christus voor u. Hij is niet voor niets gestorven; u zult gered worden. Als u uzelf maar kent als een bona fide zondaar, een echte, geen gehuichelde zondaar, maar een echte, die meent wat hij zegt als hij zichzelf schuldig en slecht verklaard. Dan, zowaar als God leeft, dan stierf Jezus Christus voor u op Golgotha; u zult Zijn aangezicht met vreugde zien; u zult gerekend worden met de Kerk van de eerstgeborenen, wier namen geschreven zijn in de hemel en u zult eeuwige halleluja’s zingen rondom de troon van God en het Lam.
Amen.