Zoekt de Heere; alle gij zachtmoedigen van het land, die zijn recht werken! Zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid, misschien zult gij verborgen worden in de dag van de toorn van de Heere. Zefanja 2:3
Er is een “misschien” voor alle tijdelijke zaken; en als wij om zulke zaken bidden, doen wij dit met grote schroom en voorzichtigheid.
Maar wij kunnen pleiten met vertrouwen, als wij tot God roepen ten dage van zijn toorn. Dan is onze nood dringend. Het is om ons leven, dat wij dan pleiten en in onze uiterste nood is de Heere zeer genadig en barmhartig.
In geestelijke zaken kunnen wij bemoediging vinden zelfs in de geringste tekenen van hoop, als zij van God komen: “Misschien zult gij verborgen worden.”
Het zoeken van een toevlucht, dat hier bevolen is, is alleen de zachtmoedigen en rechtvaardigen aangewezen; waar onze vreugde is het, een schuilplaats bekend te maken voor de schuldigen en hen te nodigen om zelfs bij de minste aanmoediging de Heere te zoeken.
Het drieerlei zoeken, hier bevolen, is:
“Zoekt de Heere;” of bekeert u en vertrouwt op Jehovah.
“Zoekt gerechtigheid.” Daar dit in de tekst gezegd wordt tot hen, die reeds rechtvaardig zijn, is het voor hen een bevel om in gerechtigheid te volharden.
“Zoekt zachtmoedigheid.” Gesproken tot de zachtmoedigen, vermaant het hen om zich met nog meer ootmoed te buigen onder de kastijdende hand van God.
Maar ons punt is dit: zelfs bij de geringste aanmoediging mogen wij de Heere zoeken.
Er zijn krachtige drijfveren en grote beloften; maar zo deze nog buiten ons bereik zijn, dan mogen wij zelfs komen met een “misschien.”
I. Er zijn veel voorbeelden, waarin een “misschien” tot een rechte handelwijze heeft geleid en haar in het einde ook heeft gerechtvaardigd.
Uit de voorbeelden, die wij zullen aanhalen is veel te leren.
1. Een “misschien” heeft Jonathan er toe gebracht de bezetting van de Filistijnen aan te vallen (1 Sam. 14:6). “Misschien zal de Heere voor ons werken: want bij de Heere is geen verhindering om te verlossen door velen of door weinigen.” Dit behoort de heiligen aan te moedigen tot godvruchtige ondernemingen.
2. Een “misschien” heeft David vertroost, toen Absalom tegen hem opstond en Simei hem vloekte. (2 Sam. 16:12). “Misschien zal de Heere mijn ellende aanzien.” Laat ons ook in onze donkerste tijden op God hopen.
3. Een ‘misschien” bewoog de melaatsen om in het leger van de Syriers te gaan. (2 Kon. 7:4). Hun wanhopig waagstuk behoort ter harte genomen te worden door hen, die zich in een zelfde toestand bevinden. In ieder geval moeten zij omkomen, zo laat hen de Heere zoeken en zien of Hij hen niet zal verlossen.
4. Een “misschien” bewoog de beproefde om zich te verootmoedigen. Zie (Klaagl. 3:29). Laat geen beproefde ziel een zelfde hoop afwijzen.
5. Een “misschien” in de vorm van “wie weet?” bracht geheel Nineve tot bekering. (Jona 3:9).
Indien anderen bij zo geringe aanmoediging zo krachtig hebben gehandeld, kunnen wij dan niet, als wij voor het verderf van onze ziel vrezen, met gelijke beslistheid handelen en met dezelfde hoop? Indien wij door een kinderlijk geloof de toevlucht nemen tot Jezus, dan is er meer dan een “misschien” dat de uitslag gelukkig zijn zal.
II. Voor een oprecht zoekende heeft het “misschien” een buitengewone kracht.
Er is alle waarschijnlijkheid dat de boetvaardige de verlossing zal verkrijgen, als wij:
1. De barmhartige aard van God gedenken. (Micha. 7:18).
2. Het heerlijk werk van Christus voor de zondaren beschouwen. (1 Tim. 1:15).
3. Denken aan de genade, die wij reeds hebben ontvangen. “Het zijn de goedertierenheden van de Heere, dat wij niet vernield zijn,” (Klaagl. 3:22).
4. Denken aan het aantal en het karakter van hen, die reeds verlost zijn. (Openb. 5:9,7:9) 1 Kor. 6:11).
5. Denken aan de almacht van de Heilige Geest. (Joh. 3:8).
6. Denken aan de heerlijkheid, die de Heere toegebracht zal worden: dat zal gewis geschieden door het verlossen van zielen, van vele zielen.
III. Voor de zoekende is er echter veel meer dan een “misschien”.
Er zijn talloze gewisse beloften van God en deze zijn gegeven voor
Bekering. (Pred. 28:13) (Jes. 55:7).
Geloof. (Mark. 16:16); (Joh. 3:18); (Hand. 16:31).
Gebed. (Matth. 7:7) (Hand. 2:21).
Laten deze beloften bestudeerd worden en de bemoediging, die er in ligt opgesloten, worden aangenomen door een onmiddellijke instemming met hetgeen zij eisen.
Bedenk, dat God alle gebeurtenissen had voorzien, toen hij deze beloften gaf en dat Hij ze dus niet als bij vergissing heeft gegeven.
Bedenk, dat Hij zijn beloften niet kan terugnemen.
Bedenk, dat Hij nog dezelfde is, als toen Hij deze belofte gaf en haar dus nog iedere dag herhaalt.
Bedenk, dat het een misdaad is aan de Heere, onze God te twijfelen en een daad van eerbied om in Hem te geloven. Waag het heden op de eenvoudige belofte van God, die niet kan liegen. #Tit 1:2.
O zondaar, zoek de Heere! Hij komt tot u in Christus Jezus. Zie terstond op Hem en leef.