Spreek tot het gehele volk van dit land en tot de priesters, zeggende: Toen gij vastte en rouwklaagde; in de vijfde en in de zevende maand, namelijk nu zeventig jaren, hebt gij Mij, Mij enigszins gevast? Of als gij at en als gij dronk, was gij het niet, die daar at en gij, die daar dronk! Zach 7:5-6
Het Gode behagelijke van godsdienstplechtigheden moet maar niet voor zo vast en zeker aangenomen worden.
Wij hebben dienaangaande een nauwkeurig onderzoek in te stellen, want de Heere zelf doet dit. Het is betamelijk dat de hoorders zeer nauwkeurig opletten bij een persoonlijk onderzoek omtrent hun heilige dingen.
Gedurende vele jaren, “namelijk na zeventig jaren” kan men vrome godsdienstige gebruiken in acht genomen hebben, zonder dat daar toch enige deugd of kracht in was.
Dit feit maakt, dat het voor ons allen verstandig zal zijn, onszelf te onderzoeken, want wij kunnen uit gewoonte godsdienstig zijn geweest, zonder toch ooit iets “de Heere” gedaan te hebben.
Twee denkbeelden komen ons voor de geest.
I. Godsdienstplechtigheden moeten de Heere waargenomen worden. “Hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast?”
1. Zij behoren waargenomen te worden uit eerbied voor het gebod. Godsdienstplechtigheden, die Hij niet geboden heeft, zijn slechts het uitvloeisel van een eigenwillige aanbidding. Wij nemen de inzettingen waar, niet uit gewoonte, of omdat de kerk het voorschrijft, maar “de Heere.” (Rom.14:6).
2. Zij moeten waargenomen worden in afhankelijkheid van Gods genade om ze ons ten zegen te doen zijn, want uitwendige vormen zijn in zichzelf niets. Tenzij de Geest Gods ze op ons toepast, zijn zij als ledige emmers, die men uit een uitgedroogde fontein ophaalt. (Joh 6:63).
3. Zij moeten verricht worden met het oog op God. Bijv. als men vast, dan moet er droefheid naar God zijn, omdat wij Hem hebben gegriefd; en bij heilige feesten moet de blijdschap niet vleselijk zijn, maar moet men zich “verblijden in de Heere.”
4. Zij moeten vergezeld zijn van het geestelijk verstand, zonder dat het in Gods oog niets dan een komediespel is. Er moet een waar vasten zijn, namelijk een onthouding van de zonde en een waar feestvieren namelijk een vreugdevol ontvangen van Christus.
5. Zij moeten geschieden met het doel er God in te verheerlijken. Daarvoor komen wij tot de Doop, het Avondmaal, daarvoor loven en prijzen wij God. Indien deze dingen niet de Heere gedaan worden, wat zijn zij dan anders dan plechtigheden van de Godloochening? -of wel een soort van toverij, een opzeggen van bezweringsformulieren, kniebuigingen, enz? #Isa 66:3.
II. Het kan wezen, dat godsdienstige verrichtingen alleen met het oog op onszelf geschieden. “Waart gij het niet, die daar at en gij, die daar dronk?” Dat geschiedt ontwijfelbaar
1. Als het geestelijk element ontbreekt. Dan is er zelfs in het Heilig Avondmaal niets dan een gewoon eten en drinken, gelijk dit in de gemeente te Corinthe het geval was. Hoe algemeen zijn godsdienstige feesten ontaard in voorwendsels tot het houden van maaltijden!
2. Als de inzetting wordt waargenomen, omdat ons dit aanzien aanbrengt, geeerd doet zijn bij de mensen. Zelfs tot de tafel van de Heere kunnen de mensen komen uit beweegredenen van gewoonte, welstaanshalve, enz. Dit is een eten voor onszelf?
3. Wanneer het uitwendig waarnemen van de goddelijke inzetting gebruikt wordt als een middel om ons geweten te bevredigen, als een geestelijk slaapmiddel wordt genomen. Zonder tot God te naderen, voelt de mens zich verlicht omdat hij aan de een of andere godsdienstplechtigheid heeft deelgenomen. Dat is eten en drinken voor onszelf
4. Als de uitwendige plechtigheid wordt waargenomen in de hoop, dat wij er zalig door zullen worden. De beweegreden is godsdienstige zelfzucht, en de daad kan Gode niet welbehagelijk zijn.
5. Als er geen bedoeling is er God in te verheerlijken; want gelijk de bedoeling is, zo is de daad, en waar God niet in de bedoeling is, daar kan men Gode met niets welbehagelijk zijn.
Zie hoe ijdel de godsdienstige verrichtingen zijn van de ongelovigen. Lees vers 1 tot 3 van dit hoofdstuk (Zach. 7:1-3). Laat ons komen tot Jezus, die de hoofdsom en het wezen is van alle feesten en van alle vasten en van al het overige, dat op de rechte wijze wordt waargenomen.
Laat ons de Heere leven. (Rom. 14:8).