Word wakker! Word wakker!

Een preek uitgesproken door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle, Newington.

En dit te meer, omdat wij het beslissende tijdstip kennen, namelijk dat de tijd reeds is aangebroken dat wij uit de slaap ontwaken. Want nu is de zaligheid dichter bij ons dan toen wij tot geloof kwamen. — Romeinen 13:11

Deze vermaning, zoals u ongetwijfeld zult opmerken, is niet gericht tot de goddelozen. Deze woorden zijn niet gesproken tot hen die dood zijn in zonden, maar tot hen die levend zijn voor God, hoewel zij enigszins geneigd zijn tot sluimeren. Er zijn vele vermaningen en waarschuwingen die zich wel richten tot de opzettelijk goddelozen, tot de onverschilligen en ongelovigen, tot hen die dwalen en buiten de weg zijn, maar dit is er niet één van. Hier treffen wij een bijzondere oproep aan de discipelen van Jezus, die het beslissende tijdstip kennen en weten dat hun zaligheid nabij is. Zij worden voorgesteld als zijnde in slaap en behoevende te ontwaken uit hun huidige traagheid; maar zij worden niet beschreven als mensen die opgehouden hebben christen te zijn, of van wie de zaligheid in gevaar is. Hoewel wordt erkend dat het hoog tijd is voor hen om uit de slaap te ontwaken, wordt hun zaligheid nooit in twijfel getrokken; integendeel, men herinnert hen eraan dat deze nu dichterbij is dan toen zij tot geloof kwamen.

De toon en strekking van deze oproep tot waakzaamheid leert ons dat wanneer wij het volk van de Heere aanspreken en aanleiding vinden om hen te bestraffen of te vermanen, wij nooit mogen suggereren dat zij wellicht uit het huisgezin van het geloof verbannen zullen worden, of uit de tegenwoordigheid van God geworpen, of als verworpenen behandeld zullen worden. Zelfs als wij overtuigd zijn dat zij slapen en gewekt moeten worden, behoren wij hen niet te veroordelen met scherpe beschuldigingen, noch hen te dreigen met het geween van de verlorenen en het vonnis van het onuitblusbare vuur. U zou het immers niet waarderen als iemand uw kind met een zweep zou slaan; zo zal ook de Heere niet toestaan dat wij zijn uitverkorenen met de roede van de goddelozen slaan. Wettische dreigingen zijn niet bedoeld voor gerechtvaardigde heiligen.

‘De verschrikkingen van de wet en van God
Hebben met ons niets van doen,
Onze Zaligmaker’s gehoorzaamheid en bloed
Verbergen al onze overtredingen voorgoed.’

Zelfs als de harten van de heiligen traag zijn, hun ogen zwaar, en zij duidelijk diep slapen, zijn wij niet gerechtigd een vals alarm te slaan. Het is niet aan ons om de erfgenamen van de zaligheid te zeggen dat zij moeten ontwaken, omdat zij gevaar lopen voor de toekomende toorn, want zij lopen dat gevaar niet; dat ligt achter hen. Laten wij hen veeleer eraan herinneren dat hun zaligheid dichterbij is dan toen zij tot geloof kwamen, en hen zo aansporen tot waakzaamheid en activiteit met passende motieven. De zweep is voor de slaaf, niet voor het kind. De vrees voor straf is voor de veroordeelde, niet voor de gerechtvaardigde. De angst voor toorn is niet voor hen die ‘in de Geliefde aangenomen’ zijn, maar voor hen die de Zaligmaker verwerpen en de eeuwige barmhartigheid van God van zich afwijzen. Daarom zal ik, terwijl ik openhartig en getrouw tot het volk van de Heere spreek, trachten iedere wettische toon te vermijden. Ik zou graag tot Gods kinderen spreken zoals hun Vader in de hemel zou willen dat zij toegesproken worden: misschien enigszins scherp, maar zonder enig spoor van dreiging die hoort bij de goddelozen, maar niet bij hen die in de Heere behouden zijn.

Uit de context blijkt mij dat Paulus voor zijn geestesoog een soort slaperige toestand had waarin Gods volk kan vervallen ten opzichte van anderen; en over die staat van sluimer zullen wij vanavond spreken.

I. Wanneer wij de tekst in zijn juiste verband bezien, leren wij dit: SOMMIGE BELIJDENDE CHRISTENEN LIJKEN VOLLEDIG IN EEN DIEPE SLAAP TE VERKEREN ALS HET GAAT OM HUN BETROKKENHEID BIJ ANDEREN.

Het is alleszins mogelijk om een passage uit de Schrift te nemen, deze uit haar context te lichten en als motto voor een preek te hanteren. Echter, het moge duidelijk zijn dat dit niet de natuurlijke noch eerlijke wijze is om met het Woord van God om te gaan. In de meeste gevallen kan men dit weliswaar doen zonder al te veel risico, aangezien Gods waarheid, zelfs wanneer zij in kleine fragmenten wordt verdeeld, haar zuiverheid en volmaaktheid behoudt – zoals bepaalde kristallen die, hoezeer zij ook worden onderverdeeld, altijd dezelfde kristalvorm behouden. De openbaring van God is immers in elk deeltje en detail zo waar, dat zelfs indien men haar zou opnemen en in stukken zou breken, elk klein fragmentje de oorspronkelijke indruk zou behouden.

Toch vormt dit geen rechtvaardiging om de Schrift op een ongepaste manier te behandelen, in plaats van haar te verklaren overeenkomstig de regels van gezond verstand. Schriftgedeelten dienen altijd met eerbiedige achting voor de geest van de goddelijke Geest, Die haar heeft opgeschreven, te worden benaderd. Wanneer wij trachten uw aandacht te vestigen op een vers of een deel van een vers uit de Bijbel, verzoeken wij u tevens nauwlettend acht te slaan op de samenhang waarin het staat. Indien een van mijn gepubliceerde preken in enig opzicht met deze regel in strijd lijkt te zijn, zult u kunnen getuigen dat het mijn vaste gewoonte is geweest gedurende mijn gehele bediening onder u, om het gehele hoofdstuk, waaruit ik enkele woorden als motto voor mijn preek heb gekozen, zo volledig mogelijk te lezen en te verklaren. Ik heb oprecht getracht u de bijzondere gedachte van de Geest over te brengen, hetzij in de uitleg, hetzij in de prediking.

U zult nu bemerken dat de samenhang hier als volgt is: Paulus heeft ons opgedragen acht te slaan op onze onderlinge plichten. Als burgers gebiedt hij ons eer te bewijzen aan magistraten en aan hen die gezag dragen, alle wettige belastingen en douanerechten te voldoen, en verder niemand iets schuldig te zijn dan elkaar lief te hebben. Vervolgens toont hij ons dat de wet van de liefde het abstracte en essentiële is van de grote wetten die betrekking hebben op de verhouding van de mens tot zijn naaste. Hij spoort ons aan die wet van liefde te onderhouden, steeds meer liefde te betonen; en nadat hij dit heeft uiteengezet, voegt hij deze zin toe: ‘En dit te meer, omdat wij het beslissende tijdstip kennen, dat het nu de ure is om uit de slaap te ontwaken.’

Hieruit blijkt dat hij bedoelt dat vele christenen in een sluimertoestand verkeren ten aanzien van de leer en hun verplichtingen jegens anderen. Geliefde vrienden, ware godsvrucht brengt een mens ertoe naar zichzelf te kijken. Zij begint ermee hem te overtuigen van zijn eigen zonde en hem persoonlijk aan te sporen zich door het geloof aan Christus vast te klampen, opdat hij in Zijn bloed verlossing zal vinden. Vervolgens doet zij de mens zijn persoonlijke verplichtingen en individuele verantwoordelijkheden beseffen. Zij bevrijdt hem van vele jukken die zijn medemensen hem zouden willen opleggen, en gebiedt hem zijn eigen geweten te gehoorzamen voor zijn God, zichzelf tot wet te zijn en te staan en te wandelen voor het aangezicht van de Allerhoogste, rechtvaardig te oordelen naar de wil van de Heere, en zich niet lafhartig te onderwerpen aan het kwaad op advies of overreding van anderen.

Het zou mijn wens zijn dat er meer gelovigen, meer belijdende christenen, zouden zijn die onafhankelijker waren; maar velen zijn als de vervallen huizen die men in deze omgeving niet zelden aantreft: zij kunnen niet op eigen benen staan, maar moeten bij elkaar blijven, omdat zij op elkaar steunen. Indien men een van de huizen in sommige van onze straten zou afbreken, zouden zij allen instorten; zo zijn er groepen christenen die leunen op de gewoonten van hun groep, kerk of gemeenschap. Zij hebben nooit de moed gehad om de Schrift zelf te bestuderen en te volgen, noch hebben zij geprobeerd hun eigen persoonlijke, gewetensvolle overtuigingen te vormen. Een van de eerste werken van de Heilige Geest is dan ook de mens naar binnen te laten kijken en hem te doen nadenken over de toestand van zijn eigen ziel.

Wanneer de Geest van God een mens ertoe gebracht heeft om zelfstandig voor God te staan en zich bewust te zijn van zijn eigen persoonlijkheid, ontstaat het gevaar dat een dergelijke persoon zal zeggen: ‘Voortaan zal ik voor mijzelf zorgen. Mijn voornaamste bezigheid zal binnenshuis zijn, om na te gaan of mijn eigen geest in rechte staat verkeert en om ervoor te zorgen dat ik voorspoedig blijf voor de Heere. Andere mensen dienen voor zichzelf te zorgen, en ik zal voor mijzelf zorgen.’ Het principe van individualiteit zou op deze wijze tot het uiterste kunnen worden doorgevoerd, totdat hetgeen aanvankelijk een noodzakelijke vastberadenheid was in de geestelijke gesteldheid – die de mens tot een waarachtig mens maakte – zo buitensporig wordt uitvergroot dat hij uiteindelijk een onvriendelijk, onbarmhartig, wreed en egoïstisch wezen wordt, beroofd van het beste deel van zijn menselijkheid.

Zo komen wij tot de conclusie dat, hoewel ieder mens voor God verantwoording moet afleggen, persoonlijk wedergeboren moet worden en zich persoonlijk met God moet verzoenen door Jezus Christus, het toch waar is dat ‘niemand voor zichzelf leeft’ en dat dit ook nooit de bedoeling is geweest. Niemand kan het doel van het leven bereiken door een kleine cirkel om zichzelf te trekken. Niemand kan zijn roeping als christen vervullen door uitsluitend het welzijn van zijn vrouw en gezin na te streven, want deze zijn uiteindelijk slechts een soort groter zelf. Er zijn uitgaande lijnen van het leven die ons niet slechts met enkelen verbinden, maar in feite met de gehele mensheid. Indien wij ons daarvan bewust waren, zouden wij beseffen dat de gedachte van één brein, het woord van één lip, de handeling van één paar handen in zekere mate invloed heeft op het gehele menselijke ras, en dat dit zo zal blijven tot het einde der tijden. Wij bevinden ons derhalve in een uiterst plechtige positie en juist daarom is het, zoals de apostel zegt, hoog tijd om uit de slaap te ontwaken.

In wat voor diepe slaap zijn sommige belijdende christenen gevallen! Hoe volkomen ongevoelig zijn zij voor de zonden en het leed van de mensen om hen heen. Zij geloven dat God Zich een volk heeft verkoren, en zij zijn daar verheugd over, voor zover zij zich kunnen verheugen over iets dat hen niet persoonlijk aangaat.

Velen gaan verloren. Zij vinden het betreurenswaardig dat dit zo is – dat wil zeggen, zij gaan zo ver dat zij zeggen het jammer te vinden. Het kost hen echter geen slapeloze nachten, het verstoort hun spijsvertering niet, het hindert hun comfort op geen enkele wijze, want zij lijken niet te denken dat het iets met hen te maken heeft. Ik ken sommigen die in een dergelijke slaap verkeren en zich bijna even regelmatig bedwelmen als zij eten. Zij nemen die grote en kostbare waarheid van de Goddelijke soevereiniteit en gebruiken die op een zeer verwerpelijke wijze, want zij zeggen: ‘Wat zal zijn, zal zijn, en het voornemen van de Heere zal worden volbracht. Sommigen zullen worden gered en anderen zullen verloren gaan.’ Dit alles wordt zo koel uitgesproken, alsof men het heeft over een wespennest.

Wat betreft hen die verloren gaan! Zij durven hun logica niet te schaden door zich over te geven aan enig droef gevoel. Wanneer hun predikant zou wenen om de verlorenen, zoals Jezus weende over Jeruzalem, zouden zij zeggen dat hij ziek was – ongetwijfeld een plichtsgetrouw man, maar waarschijnlijk een arminiaan. Zij zouden hem onmiddellijk verlaten en denken dat hij niet werkelijk de Geest van God had ontvangen. Toch is, naar het oordeel van allen die recht denken, een van de schoonste eigenschappen van een christen het diepe verdriet dat hij voelt over zielen die verloren gaan, en het grote verlangen van zijn eigen ziel dat mensen zich tot God zouden bekeren en vrede zouden vinden door Jezus Christus.

O heren, ik vrees dat er vele belijdende christenen in een diepe slaap verkeren ten aanzien van de vraag of anderen naar de hemel dan wel naar de hel gaan! De dronkenschap om hen heen beschouwen zij als iets vanzelfsprekends. De godslastering die hun oren bereikt, doet hun bloed niet stollen; zij zeggen dat het heel gewoon en schokkend is. Het overtreden van de sabbat beschouwen zij als een soort noodzakelijk kwaad. De verwerping van Christus door mensen zien zij niet als zonde, en zij maken zelfs ruzie en muggenziften met hen die menen dat zondaars schuldig zijn omdat zij de Zoon van God, de Verlosser van zondaars, verwerpen.

 

Ik vertrouw erop dat velen van dezen tot het volk van God behoren, en indien dat zo is, is het hoog tijd dat zij ontwaken uit een dergelijke slaap, die zo weinig op Christus lijkt, zo vreemd is aan de geest van de liefde, en zo strijdig met de gezindheid die God door Zijn Geest in al Zijn kinderen wil werken. Het is werkelijk betreurenswaardig dat zij in zo’n diepe slaap zijn weggezakt.

Er zijn echter ook anderen, geliefde vrienden, die geneigd zijn telkens weer door een terugkerende slaap te worden overmand. Ik ken een broeder die overdag vaak een dutje doet: u kunt hem even aanstoten en dan zal hij ontwaken en naar u luisteren, maar zodra u hem met rust laat, valt hij na enkele minuten weer in slaap. Hij zal u met genoegen te woord staan als u hem opnieuw wekt, maar al spoedig keert hij terug naar zijn sluimering. Wie kan de slaper verwijten maken wanneer het gaat om zwakheid of pure uitputting? Ik ben er altijd voorzichtig mee om mensen niet te snel te veroordelen wanneer zij tijdens een samenkomst in slaap vallen. Ik herinner mij dat ik eens wat hard dacht over een broeder die op een zondagmorgen tijdens mijn preek in slaap viel; maar toen ik ontdekte dat hij twee nachten had gewaakt bij zijn zieke vrouw en daarnaast een volle werkdag had gehad, had ik er spijt van dat ik zo streng over hem had geoordeeld. Toen ik zijn situatie begreep, vroeg ik mij zelfs af of ik zelf wel in staat zou zijn geweest om überhaupt naar de samenkomst te komen.

Zonder iemand van u te willen verwijten vanwege de zwakheid van het vlees, acht ik deze slaperige gewoonte een treffende illustratie van de toestand waarin sommige christenen verkeren. Zij vallen in slaap, worden dan weer even wakker, kennen momenten van opleving, maar dommelen vervolgens opnieuw in. Beschrijft dit wellicht uw situatie, geliefde vriend? Tijdens die zendingsbijeenkomst werd u wakker toen u de roep hoorde van de verloren heidenen. U wilde direct de straat opgaan om arme zondaars over Christus te vertellen; u heeft zelfs uw portemonnee geleegd in de collecteschaal voordat u het gebouw verliet. Maar heeft u sindsdien nog veel om China of India gegeven, hoewel u weet dat daar miljoenen mensen zijn – miljoenen die sterven door gebrek aan kennis? Sinds die zendingsbijeenkomst heeft het u waarschijnlijk niet veel meer beziggehouden. Misschien zal ik vanavond uw aandacht opnieuw wekken, zodat u weer ontwaakt en zich diep bekommert, en vurig bidt voor uw buren en uw ongelovige vrienden. Maar ik vrees dat u spoedig weer in slaap zult vallen. U bent reeds zo vaak teruggekeerd naar uw sluimering, dat het nu bijna vanzelfsprekend is geworden.

Zouden uw voorgangers u hierover geen ernstige klacht kunnen aanrekenen? U raakt wel degelijk in vuur en vlam voor zielen wanneer de prediking bijzonder indringend is, maar zodra de preek voorbij is en de week van bijzondere samenkomsten ten einde loopt, valt u weer in slaap. Velen van de zondagsschoolleraren zijn van dezelfde soort. Soms spreken zij hun kinderen toe over hun ziel met tranen in de ogen; maar dan verdwijnt hun ijver weer, en vervullen zij hun taak op niet veel meer dan een formele wijze, waarbij zij de Schrift lezen en op een droge, saaie manier uitleggen.

Mijn slaperige broeders, u zou wakker kunnen zijn. U zou werkelijk wakker kunnen zijn! Want soms bent u dat ook. Er zijn momenten waarop uw hele ziel lijkt te branden. Als men u dan zou beschrijven, zou men zeggen: ‘Wat een voortreffelijk mens! Wat een liefde heeft hij voor Christus! Wat een bewogenheid voor de zielen van mensen! Hij zou onmiddellijk als zendeling uitgezonden moeten worden.’ Maar wacht tot men u slapend aantreft! U kunt zeer diep slapen! In feite bent u evenzeer bedreven in slapen als in waken. U kunt even gemakkelijk afdalen in de diepten van onverschilligheid en traagheid als u zojuist opsteeg tot de hoogten van vurigheid en enthousiasme.

Ja, er zijn velen van deze aard, en ik zou tot alle broeders en zusters die zich bewust zijn van een neiging in die richting willen zeggen: is het niet hoog tijd dat u, dat ik, dat ieder van ons, dat wij allen ontwaken uit de slaap?

Er zijn ook mensen die zich in een soort slaapwandeltoestand bevinden. Zij doen veel voor hun Heere en Meester, maar toch zijn ze geestelijk niet echt wakker. Als we hen alleen op hun uiterlijke daden zouden beoordelen, zouden we denken dat ze alert zijn, ze voeren hun taken uitstekend uit. Maar hebt u nooit iemand gezien die slaapwandelt? Het is een bijzonder gezicht. Er zijn mensen bekend die, terwijl ze diep slapen, zonder angst over gevaarlijke hoogten lopen waar ze zich in wakkere toestand nooit zouden wagen.

Zo zijn er ook christenen die zich uiterst zorgvuldig en nauwgezet gedragen op plaatsen waar anderen zijn gevallen. We bewonderen hun voorzichtigheid en wijsheid, en schrijven die toe aan de genade van God, terwijl het voor een deel te verklaren is doordat zij geestelijk eigenlijk slapen. Het is heel goed mogelijk om ver te gaan en toch te blijven slapen; om vroom over te komen terwijl men in werkelijkheid slaperig is. Je kunt liederen zingen zonder er met je hart bij te zijn; ja, het komt zelfs vaak voor dat je uit gewoonte gaat zitten bij het laatste couplet, terwijl er nog een refrein volgt. Je weet dat het eraan komt, maar je deelname aan de eredienst is zo mechanisch geworden dat je automatisch handelt, zonder echte betrokkenheid. Ik heb velen van u dit zien doen. Ik ben ervan overtuigd dat u op dat moment vrijwel sliep en niet werkelijk de geest van het lied in u opnam, anders zou het niet zijn gebeurd.

Het is heel gemakkelijk om naar preken te luisteren en ondertussen geestelijk te slapen—misschien met één oor en één oog open, terwijl de rest van de ziel in diepe rust verkeert. Je kunt doorgaan met lesgeven op de zondagsschool, je kerkelijke bijdragen trouw betalen, het gezinsgebed onderhouden en zelfs je persoonlijke stille tijd niet helemaal verwaarlozen, en toch een slaapwandelaar zijn. Al deze plichten kunnen worden vervuld op een manier die lijkt op slaapwandelen, zonder dat men werkelijk wakker is in het geloof en het leven met God.

O, wat zou ik graag iemand horen spreken over de hemel die daar helemaal bij betrokken en vol enthousiasme over is. Ik zou ook graag iemand die diep in zijn hart bewogen is over de hel horen preken. Je zou kippenvel krijgen als je hoorde hoe hij sprak over de verschrikkingen van de toekomende toorn. Het zou elke druppel bloed in je aderen doen tintelen als je een man hoort spreken over Christus, die helemaal in vuur en vlam staat van Goddelijke liefde en helemaal tot leven is gekomen door Zijn Goddelijke vreugde. Maar zelfs de meest levendige predikant kan in slaap vallen. Wie kan dat niet bekennen?

O, hebt u ooit een hoofdstuk uit de Bijbel gelezen terwijl uw ziel helemaal wakker was? Wat gloeiden en brandden de beloften toen! Hoe helder waren ze, als ‘het schitterende kristal’. Maar al te vaak hebben we boven de Bijbel zitten knikken, boven de beloften geknikt, boven de voorschriften geknikt, totdat er geen leven of kracht meer in leek te zitten. Het leven was er wel, maar wij sliepen.

Beste vrienden, ik moet hieraan toevoegen—en dan heb ik genoeg gezegd over slapen—dat een groot deel van ons slechts half wakker is. Of er iemand is die geestelijk volledig wakker is, weet ik niet. Een man als Rutherford, die zijn Heere zo liefhad dat hij bijna nergens anders aan dacht dan aan Jezus—dat was iemand die echt wakker was. Een man als Whitefield, die ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds met vurige overtuiging predikte—dat was iemand die werkelijk wakker was. Zulke mensen zijn er geweest; ik vertrouw erop dat er nu nog steeds een overblijfsel is. Maar de meesten van ons beseffen pijnlijk goed dat we wel ontwaken, maar dat we nog veel meer wakker zouden moeten worden.

O God, laat ons het gewicht voelen van die eeuwige dingen waarin wij geloven. U hebt ons gered; wek ons op om te beseffen waarvan U ons hebt gered, door Wie U ons hebt gered, en waarvoor U ons hebt gered, en welke voorrechten wij nu ontvangen omdat wij gered zijn. Als ik bedenk hoe onbelangrijk de dingen van deze tijd zijn en hoe belangrijk de onzichtbare werkelijkheden van de eeuwigheid, kan ik niet anders dan opnieuw vaststellen dat de meesten van ons slechts half wakker zijn voor de dingen van God. En als dat zo is, is het hoog tijd dat wij uit onze slaap ontwaken.

II. Nu wil ik in de tweede plaats enkele minuten besteden aan het volgende: terwijl veel gelovigen slapen, IS HET HOOG TIJD DAT ZIJ WAKKER WORDEN. En waarom is het hoog tijd dat zij wakker worden?

In de eerste plaats hebben wij als gelovigen geen enkel recht om geestelijk te slapen. De Heere heeft ons gered – gered van de dood, gered van de slaap die nauw verwant is aan de dood, gered van onverschilligheid, van ongeloof, van hardheid en van nalatigheid. Als de Heere dit alles voor ons heeft gedaan, waarom zouden wij dan in een slaperige toestand verkeren? Toen de vijf wijze maagden op weg gingen om de bruidegom te ontmoeten en hun lampen meenamen, hadden zij dan het recht om te slapen? Het is begrijpelijk dat zij die geen olie in hun lampen hadden, in slaap vielen. Hun lampen gingen immers uit en de duisternis nodigt uit tot slapen. Maar zij die hun lampen met olie hadden gevuld, moesten zij in het licht in slaap vallen? Zij hadden de taak om wakker te blijven en olie in hun lampen te doen. Bovendien waren zij op weg gegaan om de bruidegom te ontmoeten. Konden zij hem slapend tegemoet treden? Zou het passend zijn als hij bij zijn komst allen slapend aantrof die voor zijn bruiloft waren uitgenodigd? Dat zou een belediging zijn voor zijn waardigheid en een minachting van zijn eer.

Kind van God, u verwacht dat Christus spoedig komt; misschien zelfs vannacht, of Hij kan, als Hij dat wil, Zijn komst uitstellen. Maar waarom zou u dan toch slapen? Past het bij uw karakter en verwachting om te slapen? Als u merkt dat u geestelijk indommelt, schud uzelf dan wakker en vraag de Heilige Geest om u te wekken. Want aangezien u geen recht hebt om te slapen, is het hoog tijd om uit uw slaap te ontwaken.

Het is hoog tijd, omdat er al veel kansen voorbij zijn gegaan. Ik spreek nu tot sommigen van u die zich bijvoorbeeld de afgelopen tien jaar hebben bekeerd. Wat heeft u in die tijd voor Christus gedaan? U bent gered – dat staat vast – en uw zaligheid komt nu dichterbij dan toen u tot geloof kwam. Maar wat heeft u in al die jaren daadwerkelijk gedaan? U heeft genoten van het goede, maar heeft u de hongerigen te eten gegeven? Heeft u zwervers onderdak geboden? U zegt te genieten van Gods genade, maar is dat werkelijk het enige doel waarvoor u geschapen bent – om te genieten, zelfs van goede dingen? Heeft u zichzelf nooit afgevraagd: ‘Wat zal ik de Heere teruggeven voor al Zijn weldaden aan mij?’

Beste vriend, als u een week gered bent en in die week niets voor Christus heeft gedaan, dan heeft u al zeven dagen verspild. Laat de tijd die voorbij is genoeg zijn om kansen onbenut gelaten te hebben.

Sommigen zijn inmiddels op leeftijd; grijze haren sieren uw hoofd. Hoe lang bent u al christen? Heeft u de Heere al dertig jaar lief en toch zo weinig gedaan? Of bent u een oudere man, maar nog steeds een kind in het geloof? Dat is nog schrijnender. Is uw terugblik op het verleden leeg en vruchteloos? Een woestijn waar een tuin had kunnen zijn, een dor veld waar vruchtbaarheid mogelijk was? Kunt u die pijnlijke terugblik verdragen? Als ik terugkijk, is een van de vreugden van mijn leven dat ik mij als kind tot God heb bekeerd en als jongeman ben begonnen met het prediken van de Naam van Jezus. Toch, ondanks die reden tot blijdschap, zie ik vele gemiste kansen om te dienen. Als dat voor mij zo is, terwijl ik al jaren voor de Heere leef, dan geldt dat zeker ook voor velen van mijn mededienaren. Daarom zeg ik: door al die gemiste kansen is het hoog tijd om uit uw slaap te ontwaken.

De tijd dringt, broeders en zusters; elk voorbijgaand moment volgt het volgende snel op. Het leven stroomt voort als een snelle rivier en voert ons snel en stilletjes mee. Als u iets wilt doen, doe het dan nu, jonge man. U bent geen kind meer. De zon van uw leven staat al hoog aan de hemel en kan ondergaan voordat het middag is. Als u iets wilt bereiken voordat u sterft, zet u er dan nu voor in, anders zal uw leven een mislukking zijn. En u, mensen van middelbare leeftijd: u bent in de kracht van uw leven. Als God door u verheerlijkt moet worden en zielen door u tot Christus gebracht moeten worden, doe dat dan nu, want als u nu niet werkt, wanneer dan wel? Wanneer de dagen van zwakte komen en uw kracht afneemt, zult u zeggen: ‘Ik ben te oud.’ Laat de bloei van uw leven aan de Heere toebehoren!

Misschien is de avond van uw leven al aangebroken. Worden de schaduwen langer en neemt uw kracht af? Broeder, zuster, u bent gered. Wilt u naar de hemel gaan zonder Christus hier op aarde enigszins te hebben verheerlijkt? Doe het dan nu. Geef al uw kracht, uw hart, uw verstand en uw gedachten aan de taak die nu voor u ligt. U heeft nog maar weinig tijd – besteed die met de grootste ijver in dienst van de Meester. ‘En dit te meer, omdat wij het beslissende tijdstip kennen, namelijk dat de tijd reeds is aangebroken dat wij uit de slaap ontwaken. Want nu is de zaligheid dichter bij ons dan toen wij tot geloof kwamen.’ (Romeinen 13:11)

Ziet u niet dat het hoog tijd is om wakker te worden, omdat er zoveel mensen zijn geweest die op ons beroep deden, maar die nu buiten ons bereik liggen, zelfs als wij nu wakker zouden worden? Heeft u ooit het verdriet gevoeld omdat u vergat een zieke te bezoeken, totdat u hoorde dat hij overleden was? U dacht: ‘Waarom ben ik niet gegaan om nog één woord van waarschuwing te spreken voordat die ziel de eeuwigheid is binnengegaan?’ De dood neemt velen van onze buren en vrienden weg, en het is hoog tijd dat wij ons inzetten voor hen die nog over zijn, want wanneer het graf zich sluit, is ons verdriet voor de overledenen te laat, maar voor onszelf des te bitterder.

Velen verdwijnen uit ons leven en uit onze invloedssfeer. Denk aan uw kinderen. Ze waren klein, maar ze blijven niet klein. Moeder, uw zoon wordt steeds onafhankelijker; hij luistert nu al minder naar u dan vroeger, en dat zal alleen maar toenemen. Als u een jonge tak niet buigt, kunt u er als boom weinig meer mee doen. We laten onze kinderen uit onze handen glippen terwijl ze nog kneedbaar zijn. Later, als ze volwassen zijn, zijn ze minder ontvankelijk voor onze raad. Dan betreuren we dat we niet meer hebben gedaan om hen op te voeden zoals het hoort. Nu is uw tijd, moeder, met Gods hulp. Nu is uw tijd, vader. Ouders, maak gebruik van uw kansen en onthoud dat het goede wordt bereikt door voortdurende aandacht en kleine stappen.

En u, werkgevers, herinnert u zich geen medewerkers met wie u altijd van plan was te praten over hun ziel, maar die vertrokken voordat u dat ooit gedaan had? Misschien zijn zij nu heel werelds. Wellicht zouden ze, als u ze zou opzoeken, zeggen dat ze ooit bij een religieuze werkgever werkten, maar dat ze daar weinig van hebben gemerkt. ‘Wat voor geloof mijn werkgever ook had, hij hield het voor zichzelf, want wij hebben er nooit veel van gehoord.’ U hoopt dat dit niet over u gezegd wordt, maar zulke dingen worden wel gezegd.

Het is goed mogelijk dat wij zo blind zijn voor de mensen om ons heen, dat kansen voorbijgaan en nooit meer terugkomen. Als wij wakker waren, zouden we vaker de kans grijpen om met mensen te spreken die zich anders afzijdig houden van geloofszaken. Er is een moment in het leven van bijna ieder mens waarop het geweten wakker wordt. Misschien is hij bedroefd of in tegenspoed, en dan zal hij iets als vriendelijk ervaren wat hij anders als beledigend zou zien. Zelfs de meest verharde mensen zijn soms ontvankelijk voor een terechtwijzing of een bemoedigend woord. Als u dan klaarstaat en het waagt, kunt u hem winnen. Maar als u het op dat moment niet doet, krijgt u misschien nooit meer de kans om de waarheid te brengen op een manier die hem raakt.

We moeten altijd paraat zijn. Wie een rennend hert wil vangen, moet goed richten en het juiste moment kiezen. Wie mensen wil bereiken – en de meeste van onze tijdgenoten zijn als rennende herten – moet scherp en alert zijn. Ze gaan snel aan ons voorbij; we moeten ze in een oogwenk bereiken, anders zijn ze buiten ons bereik. Dit kunnen we alleen doen als we uit onze slaap ontwaken. Moge God ons daartoe wekken.

Beste vrienden, er is een belangrijke reden waarom wij geestelijk wakker moeten blijven: wij hebben genoeg vijanden die wél wakker zijn als wij dat niet zijn. U kunt misschien slapen, maar u kunt de duivel niet dwingen zijn ogen te sluiten. Het protestantisme mag dan verslappen, maar ik verzeker u dat het katholicisme dat niet doet. U ziet misschien evangelisten die indutten, maar u zult geen ritualisten vinden die slapen. De vorst van de macht in de lucht houdt zijn dienaren voortdurend aan het werk. Is het niet opmerkelijk dat de dienaren van de duivel hem zo ijverig dienen, terwijl de dienaren van de Heere Hem vaak op een lauwe, kille en halfslachtige manier dienen? O, moge de Heere ons wakker maken! Als wij met één blik zouden kunnen zien hoe actief de dienaren van satan zijn, zouden wij ons schamen over onze eigen traagheid. Terwijl de mensen slapen, komt de vijand en zaait onkruid tussen het graan. Omdat de mensen slapen, wordt het onkruid in de akker van de Heere gezaaid. Als wij meer waakzaam waren, zou de tegenstander geen gelegenheid krijgen om zijn slechte zaad te verspreiden.

Het is hoog tijd dat wij uit onze slaap ontwaken, want het is dag. De zon is opgegaan. Gaat u nu slapen? We zijn al ver gevorderd in het tijdperk van het Evangelie. Kunt u zich dan veroorloven om nog te slapen? Het is tijd om wakker te worden, want onze Heere was altijd waakzaam. Wat een opmerkelijke waakzaamheid toonde Hij! Zijn ogen stroomden van tranen over het ten ondergang gedoemde Jeruzalem. Hij was volledig toegewijd; de ijver voor Gods huis verteerde Hem. Zou diezelfde ijver ons niet ook moeten vervullen? Wij moeten wakker zijn, want onze eigen dag kan binnen een uur of twee voorbij zijn. De predikant kan op het punt staan zijn laatste preek te houden. U kunt vanavond thuiskomen en het laatste gebed uitspreken dat u ooit aan het familiealtaar zult bidden. Misschien opent u morgenochtend voor de laatste keer uw winkel. Moeten deze mogelijkheden u niet tot actie aanzetten? Hoe dichtbij, hoe ontzettend dichtbij is het moment van afscheid voor ieder van ons. Hebt u een groot doel voor ogen, broeder? Werk het dan uit, want u heeft nauwelijks tijd om het te volbrengen; verspil daarom geen enkel uur. Heeft u plannen gemaakt? Stop met plannen en begin met uitvoeren.

U hebt gezegd dat u vrijgevig wilt zijn – wees dan ook vrijgevig. U hebt gezegd dat u geestelijk wilt zijn – spreek er niet alleen over, maar leef ernaar. U hebt zich voorgenomen u aan God toe te wijden – twijfel niet langer over toewijding of perfectie, maar wees toegewijd en streef naar volmaaktheid. Zoek de hoogste vorm van toewijding en dienstbaarheid. We hebben al te lang genoegen genomen met halfslachtigheid. Als er een hoger niveau van toewijding mogelijk is, moge de Heere ons daar brengen. Als er een manier is om met lichaam, ziel en geest, volledig en zonder voorbehoud, elk moment aan de Heere toegewijd te zijn, moge Zijn Geest ons dan in zo’n staat brengen. Dat is onze ambitie, dat is waar wij naar streven. Wij durven niet te zeggen, zoals sommigen doen, dat wij het al bereikt hebben, want als wij dat zouden zeggen, zouden wij laten zien dat wij niet begrijpen wat het werkelijk inhoudt.

Broeders, nu de persoonlijke komst van de Meester zo nabij is, en nu Zijn komst tot ons door de dood nog dichterbij kan zijn, is het werkelijk hoog tijd dat wij uit onze slaap ontwaken.

III. Tot slot wil ik nog een derde punt benoemen. HET IS DE MOEITE WAARD OM WAKKER TE WORDEN, OMDAT ER IETS IS WAARVOOR HET DE MOEITE WAARD IS OM WAKKER TE WORDEN.

De apostel zegt dat het hoog tijd is om uit onze slaap te ontwaken, want ‘nu is de zaligheid dichter bij ons dan toen wij tot geloof kwamen.’ Zoals ik al eerder opmerkte, zegt hij niet: ‘Want als u niet wakker wordt, zult u verloren gaan.’ Hij zegt ook niet: ‘Christenen, als u in deze slaperige toestand blijft, zult u zonder hoop omkomen.’ Nee, dat is de dreiging van de wet en past bij de stem van Mozes, maar Jezus spreekt niet op die manier. Nee, Hij laat Zijn dienaar met een evangelische toon tot ons spreken: ‘Nu is de zaligheid dichter bij ons dan toen wij tot geloof kwamen.’

Beste broeder, het is zonder twijfel dat uw zaligheid nu dichterbij is dan voorheen. Hoe lang is het geleden dat u tot geloof bent gekomen? Tien jaar? Dan bent u tien jaar dichter bij de hemel. Uw verlossing – dat wil zeggen: uw uiteindelijke, volledige bevrijding, de openbaring van uw volledige redding van het kwaad, de zonde, de dood en de hel – is nu zoveel jaren dichterbij dan toen u begon te geloven. Sommigen van ons zijn inmiddels vijfentwintig jaar dichter bij de hemel dan toen wij tot geloof kwamen. Zou dat ons niet wakkerder moeten maken? Hoe verder wij van de hemel verwijderd zijn, hoe minder wij haar invloed voelen, maar nu wij haar naderen, zouden wij juist steeds gevoeliger moeten worden voor haar mysterieuze aantrekkingskracht. O, om meer van die kracht te ervaren! Broeders en zusters, wij zullen spoedig in de hemel zijn. Laten we nu niet in slaap vallen terwijl de gouden poort al voor ons openstaat en Jezus wacht om ons binnen te laten. De heerlijkheid is dichtbij! Is dat niet een overtuigend argument om met nog meer toewijding voor God te leven?

Sommigen van u zijn al zestig jaar dichter bij de hemel dan toen u begon. U bent nu al meer dan een halve eeuw in Christus. Broeder, verheugt u zich daar niet over? Zou u die zestig jaar opnieuw willen beleven? Zou u terug willen keren en opnieuw die moeizame weg bewandelen, weer de berg Moeilijkheid beklimmen en opnieuw afdalen in het Dal van Vernedering? Zou u opnieuw door de Vallei van de Schaduw van de Dood willen gaan, op weg naar het kasteel van Reus Wanhoop? ‘Nee,’ zegt u. U hoeft ook niet bang te zijn dat u terug moet, want die weg hoeft u niet meer te bewandelen. Wees dankbaar dat u nu, na al die tijd, zoveel dichter bij de hemel bent gekomen.

Blijf daarom waakzaam en zie ernaar uit. Wanneer kleine kinderen voor het eerst de zee gaan zien, zijn ze nieuwsgierig, maar vlak voor aankomst zijn ze vaak geneigd in slaap te vallen. Hun moeder moet hen wakker maken: ‘Word wakker, kinderen, jullie zijn bijna bij de zee.’ Zo is het ook met onze ziel: wij hebben de hemel nog nooit gezien, maar we komen dichterbij. Laten we daarom wakker blijven. Jeruzalem, mijn gelukkige thuis, zal ik slapend uw heilige grond betreden? Zal ik, als ik de laatste heuvel bereik en een blik werp op uw gouden straten, half in slaap zijn? Nee, mijn hart, word wakker! U bent dichter bij huis dan ooit. U bent vandaag ‘Een dagmars dichter bij huis’ gekomen; schaam u om te sluimeren.

En nu wij in de tijd dichterbij komen, hoop ik dat wij ook geestelijk meer voorbereid zijn. Christus bereidt de hemel voor ons voor, en Zijn Geest bereidt ons voor op de hemel. Als wij werkelijk meer gereed zijn voor de hemel, hoort dat zichtbaar te zijn in onze waakzaamheid, want slaperigheid past niet bij het hemelse leven. De hemel is een plaats van activiteit, geen slaapzaal van onbewustheid. Wanneer onze lichamen uit de dood zullen worden opgewekt, zullen zij vol leven en energie zijn, voor altijd vrij van vermoeidheid en traagheid. Laten wij, terwijl wij ons voorbereiden op het hemelse gezelschap, nu al vol leven en energie zijn.

Wie dichter bij de hemel komt, mag ook met meer kracht oogsten. Doe uw werk met volle inzet, en als u het aankunt, neem dan ook het werk van een ander op u. Nu uw levenswerk bijna voltooid is, geef al uw kracht aan het weinige dat nog resteert. De hemel is zo dichtbij; red nog één stuk brandhout uit het vuur. Wie meer geschikt is voor de hemel, heeft ook meer liefde, meer genade en meer mededogen. Reik daarom met beide handen uit om nog een andere ziel tot Christus te brengen. Als de gouden poort spoedig voor u opengaat en u voor altijd binnengaat in die gezegende rust, zorg er dan voor dat u anderen de weg wijst, zodat u niet alleen binnenkomt. Uw redding is dichterbij dan toen u geloofde; bewijs daarom met uw leven dat u er klaar voor bent.

En tenslotte, nu uw redding dichterbij is dan toen u tot geloof kwam, mag u hopen dat u zich daar ook bewuster van bent. Hebt u geprobeerd zich de heerlijkheid voor te stellen die geopenbaard zal worden? Binnenkort zult u bij Jezus zijn –

‘Ver weg van deze wereld van zonde en verdriet,
Voor eeuwig bij God.’

Uw hoofd zal een kroon dragen, uw hand zal de palm van overwinning vasthouden; u zult over de gouden straten lopen en het aangezicht zien dat helderder is dan de zon. Misschien wordt u vannacht al opgenomen in het Nieuwe Jeruzalem: misschien mag u deze nacht uw eenvoudige kamer en al uw zorgen achterlaten en binnengaan in de plaats van eeuwige rust, waar Gods gemeente nooit uit elkaar gaat. U zult daar zijn, broeder, ja, juist u. Er ligt een kroon van heerlijkheid klaar die voor niemand anders bestemd is dan voor u. U zult daar zijn.

Als ik besef dat mijn eeuwige redding zo nabij is, dat ik – ja, ik – straks onder de met bloed gewassen menigte zal staan om het aangezicht van mijn Verlosser te zien, dan kan ik niet langer ook maar één kans voorbij laten gaan om mijn Meester te dienen. Ik kan niet langer toekijken hoe mensen verloren gaan zonder te proberen hen te redden. Ik kan het gebed niet langer verwaarlozen, of kansen om tot zegen te zijn onbenut laten, of leven zoals iemand die niet beseft dat hij met één voet op de drempel van de hemel staat.

Wat voor mensen moeten wij zijn, aan wie de hemel beloofd is en met het bloed van Christus is verzegeld als ons erfdeel, als wij met elk moment dichter bij de eeuwige gelukzaligheid komen? Wat voor mensen moeten wij zijn? Moge de Geest van God ons precies dat maken, opdat Hij voor eeuwig geprezen wordt. Amen.

Ik heb niets gezegd tot hen die Christus nog niet kennen, omdat ik u heb aangespoord om juist tot hen te spreken. Als u de geest van deze boodschap begrijpt, zult u allen medelijden met hen krijgen en het gesprek met hen aangaan. Maar als ik deze tekst uit zijn verband zou halen en hem op de onbekeerden zou toepassen, wat zou dat dan een ernstige waarschuwing zijn! De tekst is gericht aan christenen: ‘Nu is de zaligheid dichter bij ons dan toen wij tot geloof kwamen.’ Maar stel dat ik hem zou lezen alsof hij tot u, onbekeerde mensen, was gericht: ‘Het is hoog tijd dat u uit uw slaap ontwaakt, want nu is uw verdoemenis dichterbij dan toen u het Evangelie voor het eerst hoorde en verwierp.’ Wees waakzaam. Moge God u genade geven om op te letten en in Christus te geloven. Amen.

C.H. Spurgeon Door Charles Haddon Spurgeon

Zoek In Archief

Selecteer een zoekfilter

Steun ons met een donatie

Geachte bezoeker, mede dankzij uw hulp kunnen wij de kwaliteit en toegankelijkheid van Het Spurgeon Archief voortzetten.

Contact

C.H. Spurgeon

Charles Haddon Spurgeon

1834 – 1892 Was een Engelse baptistenpredikant in de puriteinse traditie. Belangrijke onderwerpen uit zijn prediking waren de vergeving van zonden en de noodzaak van wedergeboorte.