Wie bevochtigt, zal zelf ook bevochtigd worden. Spreuken 11:25, Eng. vertaling
Het algemene beginsel is dat wanneer we leven voor het welzijn van anderen, we er zelf ook voordeel van zullen hebben. We moeten onze eigen belangen niet isoleren, maar beseffen dat we voor anderen leven. Deze stelling wordt ondersteund door de overeenkomst met de natuur. In de natuur immers bestaat er een wet dat niet één ding onafhankelijk kan zijn van de rest van de schepping, maar er is een wederkerige actie en reactie van ieder ding ten opzichte van alle andere.
Al de samenstellende delen van het heelal zijn door onzichtbare ketenen aan elkaar verbonden. Er is daarin geen enkel schepsel dat enkel voor zijn eigen belangen opgroeit, bloeit of vergaat. Zelfs de planeten, ook al zweven ze ver bij elkaar vandaan, oefenen onderling aantrekkingskracht uit. En de sterren, hoewel oneindig ver van elkaar verwijderd, zijn toch door geheimzinnige banden met elkaar verbonden.
God heeft dit heelal zo gemaakt dat egoïsme de grootst mogelijke aanval tegen Zijn wet is. Het leven voor anderen en het bijstaan van anderen is de meest stipte gehoorzaamheid aan Zijn wil. Het goede voor onze medewerkers te zoeken is de zekerste weg om zelf gelukkig te worden. Wat we ten behoeve van onze medemensen besteden, vormt meteen ons spaartegoed in Gods bank. De kleine bron die uit de oude pijp in de helling van de heuvel opborrelt, laat het stenen bassin overlopen en voorziet al de dorpsgenoten royaal van zuiver en koel drinkwater.
Daarbij raakt hij niet uitgeput, want de diepe reservoirs in de ingewanden van de aarde vullen hem voortdurend aan. Zowel in de winterse vorst als in de zomerse droogte brengt de hoofdbron zijn kristallen stroom voort. De kleine beek die door het bos kabbelt, verborgen tussen stenen, stromend over de mosgroene rotsen en dan weer zijn loop verdiepend en aanzwellend, giet heel zijn voorraad in de rivier, zonder een druppel te verliezen. Ook al wordt zijn schat voortdurend royaal geschonken, toch zien hemel en aarde erop toe dat de beek nooit stopt met het zingen van zijn vreugdevolle lied:
Mensen worden geboren en sterven,
Maar ik stroom altijd door.
De rivier haast zich met zijn grotere hoeveelheden water naar de alles ontvangende oceaan, terwijl hij zichzelf ieder uur met gepaste overvloed uitstort, alsof hij alleen maar bestond om zichzelf te ledigen. Maar de overvloedige zijrivieren die van de heuvels komen stromen en die de valleien bevochtigen zorgen ervoor dat de rivier geen gebrek zal kennen, maar voortdurend boordevol is, dat het altijd een blije en breed stromende rivier zal zijn. De oceaan stuurt onophoudelijk zijn damp naar de hemel. Hij beperkt zijn rollende golven niet, maar onthult al zijn schatten voor de zon en de zon put rijkelijk uit de koninklijke schatkist van de diepte. Desondanks wordt de oceaan niet kleiner, want al de rivieren werken voortdurend samen om de zee geheel gevuld te houden.
Wanneer de wolken van de hemel vol regen zijn, legen ze zichzelf op de aarde. Toch blijven de wolken bestaan, want ze ‘komen weder na de regen’ en de oceaan daar beneden lijkt maar al te graag steeds weer opnieuw water voor de regenwolken aan te leveren. Dus zoals wielen via riemen of tandraderen op elkaar in werken, zo wordt de hele waterhuishouding in beweging gehouden door ieder onderdeel, dat reageert op de volgende schakel, en die weer op de volgende. Elk wiel geeft zijn kracht door aan zijn buurman, en het geheel profiteert van de manier waarop ze op elkaar in werken.
Dezelfde waarheid valt te illustreren met behulp van andere onderdelen van de natuur. Als we deze microkosmos bezien, het menselijk lichaam, zullen we merken dat het hart het bloed niet ontvangt om het op te slaan. Nee, terwijl het er via één klep in wordt gepompt, wordt het verder gestuurd door een andere klep. Het bloed circuleert altijd overal en staat nergens stil. Hetzelfde geldt voor alle vloeistoffen in een menselijk lichaam, ze geven zichzelf voortdurend om verbruikt te worden. Als een cel zijn bijzondere product enkele ogenblikken opslaat, dan doet hij dit slechts totdat het perfect geschikt is om op de juiste manier in het lichaam gebruikt te worden Want als één enkele lichaamscel zijn afscheidingsproduct zou gaan opslaan, dan zou dit al snel een chronische ziekte veroorzaken.
Het orgaan zou spoedig totaal de kracht verliezen om af te scheiden als hij zijn producten niet doorgaf. Het hele menselijk lichaam leeft door te geven. Het oog kan niet zeggen tot de voet: ‘Ik heb u niet nodig en wil u niet leiden.’ Want als het zijn waakzame functie niet uitoefent, zal de hele mens in de sloot vallen en het oog zal met modder bedekt worden. Als de leden weigeren om aan het geheel bij te dragen, wordt het hele lichaam door armoede getroffen en overgeleverd aan het bankroet van de dood.
Laten we dan uit de overeenkomst met de natuur deze grote les leren: als we willen krijgen, moeten we eerst geven, als we willen verzamelen, moeten we eerst verspreiden en als we goed en geestelijk krachtig willen worden, moeten we goed doen en het geestelijk goed van anderen zoeken. Dit is het algemene beginsel.
De tekst brengt ons op een bijzondere persoonlijke toepassing van het algemene beginsel. We zullen de tekst eerst in zijn nauwste zin beschouwen, als betrekking hebbend op onszelf persoonlijk. Ten tweede, in een ruimere zin, waarin hij van toepassing kan zijn op ons als kerk. En ten derde in de ruimste zin, waarin hij van toepassing kan zijn op het gehele lichaam van Christus. Dit zal laten zien dat nog steeds geldt dat zoals dit lichaam bevochtigt, het zelf ook wordt bevochtigd.
1. In de eerste plaats dan met betrekking tot onszelf persoonlijk. Broeders, er zijn soorten werk waarmee we onszelf niet allemaal kunnen bezighouden. Bijzondere mensen worden ertoe geroepen om Gods grote houthakkers te zijn, om de weg vrij te maken met de bijl, om als onze soldaten en mijnwerkers voor Zijn leger uit te gaan – mensen zoals Maarten Luther, Calvijn en Zwingli, het roemrijke drietal helden dat voor de reformatie en evangelisatie uitliep. Zij vellen de hoge bomen, banen zich een weg door de heuvels en overbruggen de rivieren. Wij geringere mensen voelen dat er weinig van dit soort werk voor ons te doen is. Maar als de houthakkers het bos opgeruimd hebben, nadat al de wortels gerooid zijn en de grond is afgebrand en omgeploegd, dan komt het zaaien en het planten. Hieraan kan het hele gezin meedoen. Als de planten opgekomen zijn en water nodig hebben, is het niet alleen de potige man met de bijl die nu beschikbaar kan zijn om water te geven.
Zelfs de kleine kinderen kunnen dit lichtere werk doen. Water geven is werk voor personen van alle rangen en alle soorten. Als ik niet zoiets als de massieve last van het oosterse watervat met me mee kan sjouwen, dan kan ik toch mijn kleine waterkan nemen, mijn kleine kruik of kannetje, en daarmee naar de bron gaan. Want al kan ik de boom in het woud geen water geven, dan mag ik toch het kleine plantje water geven dat bij zijn wortel groeit. Water geven is werk voor alle soorten mensen.
Zo willen we dus een persoonlijk verzoek doen aan iedere christen die hier vanmorgen is. Als het gaat over water geven, kunt u allemaal wel iets doen. Daarom kan deze belofte voor u allemaal verwezenlijkt worden: ‘Wie bevochtigt, zal ook zelf bevochtigd worden.’
Al Gods plantjes hebben in meerdere of mindere mate water nodig. U en ik. We kunnen niet lang leven zonder verse toevoer van genade. Vandaar de waarde van de belofte: ‘Ik de Heere behoed die, ieder ogenblik zal Ik hem bevochtigen.’ Onze wortels worden niet bevochtigd als we in de bodem van de natuur groeien. Alleen in de tuin van genade zijn we ‘als bomen, geplant aan waterbeken, die hun vruchten geven op hun tijd.’ Als de Heere Jezus, Die de stam van de wijnstok is, ons niet langer van het frisse sap van de genade zou voorzien, zouden we dan niet zijn als de verwelkte tak die over de muur wordt gegooid om in het vuur verbrand te worden?
Het volk van God krijgt deze bevochtiging gewoonlijk via middelen. God spreekt niet vanuit de hemel tot ons met Zijn eigen stem; misschien zou de donder ons verschrikken. Hij schrijft geen Bijbelteksten met Zijn eigen vinger in vurige letters aan de hemel, maar hij bevochtigt ons via middelen, door Zijn geschreven en Zijn gepredikte Woord, of op een andere manier via Zijn dienaren. Zijn Heilige Geest bevochtigt ons door de waarschuwingen van ouders, door de vriendelijke aanwijzingen van vrienden, door het onderwijs van Zijn predikanten en door het voorbeeld van al Zijn heiligen. De Heilige Geest bevochtigt ons, maar Hij zorgt ervoor dat Hij dit doet door onze medearbeiders. Zo bewijst Hij Zijn eigen dienaren eer door hen als middelen te gebruiken.
Dit geloven we allen volledig, dus we kunnen verdergaan met een andere waarheid, namelijk: sommige van Zijn dienaren hebben in het bijzonder bevochtiging nodig, en daarom moeten ze het voorwerp van onze voortdurende zorg zijn. Sommige planten hebben bevochtiging nodig vanwege hun bijzondere aard. Een tuinman zal u vertellen dat bepaalde bloemen heel weinig water nodig hebben; misschien kunnen ze zelfs maandenlang op een steenachtige bodem groeien.
Andere moeten daarentegen regelmatig en overvloedig water hebben of anders kwijnen ze snel weg. Sommigen van u, lieve broeders en zusters, zijn zo moedeloos dat als u niet veel troost zou krijgen, u het hoofd haast niet omhoog zou kunnen houden. U bent zo zwak in het geloof, dat wanneer u niet voortdurend met melk gevoed werd u nauwelijks in leven zou zijn. ‘Troost, troost. Mijn volk, zegt uw God’, is heel bijzonder van toepassing op de treurenden in Sion. Ze zitten zo in elkaar dat ze om de lamp van hun vreugde in stand te houden, veel olie van vertroosting nodig hebben.
Misschien zijn ze ook onwetend, en de onkunde heeft veel bevochtiging nodig. Als ze de leerstukken van de genade vollediger zouden kennen, konden ze zelf naar de bronnen gaan. Maar als ze niet weten waar het water is, of als ze net als de vrouw bij de bron beseffen dat de bron diep is en dat er niets is om mee te putten, kunnen ze het water niet krijgen. Wij die onderwezen zijn in de wegen van God moeten erop toezien dat we het water voor hen omhoog halen met het langere koord van onze kennis, zodat ze niet zonder bevochtiging blijven.
Het kan zijn dat de noodzaak niet zozeer veroorzaakt wordt door de aard van de plant, maar eerder door de plek waar hij staat. Velen van u wonen gelukkig op de plaats waar u voortdurend de genademiddelen kunt gebruiken, waar het familiealtaar een aangename reuk verspreidt, waar u als het ware vanzelf groeit omdat u bent als een plant in een broeikas. Maar anderen wonen in een huis waar vaker gespot wordt dan dat God er wordt verheerlijkt, waar u in uw godsdienstige verrichtingen eerder belemmerd wordt dan geholpen. Uw geest wordt door allerlei dingen afgeleid. Uit de kamer waar u gemeenschap met God wilde hebben, wordt u door wrede spot verdreven.
We horen fijngevoelig met uw omstandigheden om te gaan, omdat u niet op een vruchtbare heuvel bent geplant, maar in heel dorstig land waar geen water is. Uw toestand hoort Gods volk ertoe te brengen om u met de diepste belangstelling gade te slaan en om erop toe te zien dat u goed bevochtigd wordt.
Ik zou ook de zieken kunnen noemen. Als onze lieve vrienden door lichamelijke pijn beproefd worden, als ze week na week verhinderd zijn om de algemene bijeenkomsten bij te wonen, dan hebben ze bevochtiging nodig. Ze zijn in zo’n toestand dat we speciaal op hen behoren te letten. Er staat geschreven: ‘Hij zal de lammeren in Zijn schoot dragen, de zogenden zal Hij zachtjes leiden.’ We moeten op de bijzondere toestand van Gods heiligen letten en het meest zorgzaam zijn jegens hen die onze zorgzaamheid het meest nodig hebben.
Laat me ook de jongeren bij u aanbevelen. Ik zou willen zeggen: Zij hebben bevochtiging nodig, zowel wat betreft hun persoon als wat betreft hun toestand. Met weinig ervaring en weinig kennis, lopen ze grote kans om te gaan zwerven of door de wolf gegrepen te worden. Verzorg hen met vaderlijke genegenheid. Als bloemstekjes net in de grond gestopt zijn, hebben ze meer water nodig dan later. Als ze meer wortels hebben gekregen en als die wortels voldoende vezels hebben die in de grond naar vochtigheid zoeken, dan hebben ze misschien niet veel zorg van de tuinman nodig, maar juist nu moeten ze die zorg hebben of doodgaan. Daarom zeg ik: laat de slappen, de zwakken, de jongen, de zieken en de vervolgden het meest angstvallig en liefdevol door u allen verzorgd worden.
Sommige lieve vrienden hebben bevochtiging nodig, niet zozeer vanwege hun toestand en persoon, als wel vanwege de huidige verdrukkingen die zij ondergaan. Sommige planten laten als ze lang in de zon hebben gestaan hun bladeren hangen en zien eruit alsof ze zeker dood zullen gaan en verwelken. Maar het is soms heel verrassend om te zien hoe ze opknappen als er water bij hun wortels wordt gegoten is.
Nauwelijks voorstelbaar dat het dezelfde plantjes waren, zo snel herstelden ze. De kleine wortels beneden stuurden de boodschap naar de hoofdwortels en zeiden: ‘Wij hebben ons vocht gevonden. Een vriendelijke hand heeft ons voorzien.’ De wortel praatte tegen de stam en de stam verheugde zich. De grote bladeren dronken hun aandeel op en de kleine bladeren zogen hun druppeltjes op, totdat de hele plant tot aan het hoogste punt opnieuw groengekleurd was en zich verheugde.
Voor ieder van ons zal de tijd komen dat we water nodig hebben. Zelf kan ik bij tijden erg moedeloos zijn, en ik veronderstel dat dit ook voor u geldt. Ongeloof laat een mens opdrogen. O, die duivel van ongeloof! Wel, als die demon dood was, zouden we met de andere duivel heel goed kunnen strijden. Persoonlijke kwellingen, verliezen, kruisen en lasten doen ons precies op de verdorrende struik lijken. Dan hebben we de vertroostingen van een of andere goede vriend nodig om ons te bevochtigen.
Lieve vrienden, soms zijn er van die mensen in de kerk die heel in het bijzonder bevochtiging nodig hebben omdat zij daadwerkelijk wegkwijnen. In hun geval moet het groen niet in stand worden gehouden, maar moet het worden hersteld. Die afdwalende mensen, wier voet uitgegleden is – verstoot ze niet, want God doet dit evenmin. Als zij het huis van God beginnen te verwaarlozen, verwaarloos hen dan niet. Achtervolg hen met uw tranen. In een kerk zoals deze zullen we als u niet op elkaar toeziet, eenvoudigweg een massa verderf worden in plaats van een heilige berg te zijn. Waak over uw medechristenen zodra u de eerste tekenen van achteruitgang ziet. Als ze de gebedsbijeenkomsten verzuimen, geef hen dan vriendelijk een hint over het kwaad van lauwheid en over het gevaar van geleidelijk terugvallen.
Als u in hun uitwendige gedrag de eerste tekenen van nalatigheid met betrekking tot goddelijke dingen opmerkt, als u koelte ziet waar vroeger ijver was, wees er dan zeker van dat u op vriendelijke wijze een ernstige, gevoelvolle waarschuwing geeft. Als ik dit kerkgebouw rondkijk, kan ik deze oplopende rijen met stoelen alleen maar vergelijken met legplanken in een broeikas. U bent de planten die allemaal water moeten hebben of u zult wegkwijnen en verwelken. Ik, die de onder- tuinman van mijn Meester moet zijn, zeg heel graag tegen ieder van u die enig water in zijn watervat heeft: ‘Help me om deze planten water te geven, opdat ze door de genadige werking van God de Heilige Geest vruchtbaar en groen gehouden mogen worden, zelfs tot het einde toe fris in geestelijke dingen.’
We komen nu meer diepgaand in onze tekst en merken op dat al de gelovigen kracht hebben om anderen te bevochtigen. Misschien hebt u niet veel bekwaamheid of invloed, maar u hebt allemaal wel enig vermogen in dit opzicht. Bij het nadenken over wat Salomo bedoelde, trof het mij dat hij het irrigatiesysteem voor zich zag dat in sommige oosterse landen wordt gebruikt. In bepaalde jaargetijden treden de rivieren buiten hun oevers. De voorzichtige landlieden wier boerderijen dicht bij de rivieroevers staan, hebben grote tanks en reservoirs waarin ze het water opslaan. Na de vloed is de rivier relatief leeg en de kleine boerderijen, de wijngaarden en weilanden op de oevers krijgen hevig behoefte aan water. Vervolgens laat de zorgzame landman het water in kleine hoeveelheden uit zijn tank of reservoir lopen. Hij gebruikt het heel zorgvuldig.
Het gebeurde wel eens dat een van deze boeren zijn reservoirs gevuld had, terwijl zijn directe buurman, misschien door het openbarsten van een tank of het verbrokkelen van de aarden oever weinig of geen water had. Op dat soort momenten zou een inhalig mens zeggen: ‘Ik zal al het water voor mijzelf nodig hebben, ik geef er zelfs niet een druppel van weg. Ik kan er niets van missen.’ Maar een vrijgevig iemand zegt: ‘Ik weet niet of het God zal behagen een droge periode te zenden of niet, maar ik kan mijn buurman niet zijn hele oogst laten verliezen vanwege gebrek aan een beetje water terwijl ikzelf een goede voorraad heb.’ Dus opent hij de sluis en laat zoveel richting zijn buurman stromen als hij denkt dat hij kan missen, zodat hij er zijn velden mee kan bevochtigen.
Nu zegt Salomo dat degenen die anderen bevochtigen, bevochtigd zullen worden. Vandaar dat het de volgende periode kan gebeuren dat deze goede man zelf geen water heeft. Welnu, dan zullen alle boeren in de omgeving zeggen: ‘Hij hielp ons toen zijn tank vol was en wij zullen hem zijn vriendelijkheid vergelden.’ ‘Ach’, zegt iemand, ‘hij redde mij van de ondergang. Ik zou het vorige seizoen helemaal geen oogst gehad hebben als hij er niet was geweest.’ Dus geven ze allemaal een deel, totdat hij helemaal geen moeilijkheid ondervindt. Zelfs in een droog seizoen, als de mensen vanwege gierigheid geen water kunnen vinden, weet hij zeker dat hij het heeft. In het algemeen erkennen mensen de wet van de dankbaarheid, en ze zeggen: ‘Hij bevochtigde ons, hij zal zelf bevochtigd worden.’
Lieve broeder, u bent misschien een getalenteerd of een vermogend mens. Draai dan de kraan eens open en laat uw onwetende of arme medemensen wat van uw overvloed profiteren. Zet de sluizen open en laat de meer behoeftige mensen door uw volheid verrijkt worden. Open die mond van u, opdat uw wijsheid velen mag voeden. Vertel over wat God aan uw ziel gedaan heeft, opdat de eenvoudigen erover mogen horen en blij mogen zijn. Laat het reservoir niet boordevol worden totdat de wanden op het punt staan open te barsten vanwege het gewicht dat op hen drukt, maar laat eens iets van de schat naar buiten lopen. Wanneer u er behoefte aan zult hebben – en wie weet wanneer dit iemand van ons zal overkomen? – zult u gewillige vrienden vinden die zullen toesnellen om u in uw moeilijkheden te bemoedigen.
Deze overeenkomst moet met een andere worden aangevuld. Veel oprechte heiligen zijn niet in staat om veel te doen. Kijk dan eens hoe de tuinmannen naar de vijver gaan en hun waterkannen daar vullen om het verfrissende vocht naar de bloemen te dragen. Er komt een kind de tuin in dat wil helpen. Daarginds is een kleine waterkan voor hem. Welnu, zie die kleine waterkan eens; ook al kan er niet zoveel in, toch bevat hij hetzelfde water. En het maakt geen enkel verschil voor de paar bloemen die dat water krijgen of het uit de grote kan kwam of uit de kleine, zolang het maar hetzelfde water is en zij het krijgen. U die als kinderen bent in Gods kerk, u die niet veel weet, probeer toch aan anderen te vertellen wat u weet. Als het dezelfde evangeliewaarheid is en als het gezegend wordt door dezelfde Geest, zal het voor de zielen niet uitmaken wie er door middel van u gezegend wordt en of ze gezegend worden door een man of vrouw met één of met tien talenten.
Wat zal het voor mij uitmaken of ik tot God bekeerd werd door middel van een arme vrouw die nog nooit voor iemand anders tot zegen was, of door middel van iemand die zijn duizenden aan de voeten van de Zaligmaker heeft gebracht? Ga erop uit, lieve vrienden, en beoefen de heilige kunst van bevochtigen. U zegt: ‘Hoe?’ Welnu, het kan gebeuren via een woord, of via een blik, of via een daad. Verlang er slechts vurig naar om medelijden te bieden, advies te verstrekken, hulp te geven waar dit nodig is, om mee te delen wat u misschien zelf van anderen hebt ontvangen, en dan zult u uzelf bevochtigen.
Het voornaamste punt is dat door op die manier anderen te bevochtigen, we zelf bevochtigd zullen worden. Ik weet zeker dat dit zo zal zijn, want God belooft het en Hij houdt altijd Zijn belofte. Als ik water wil hebben, moet ik water geven. Hoewel dat een vreemde manier schijnt om uzelf te dienen, vraag ik u om het te proberen. Was het niet iets heel vreemds dat toen de arme vrouw van Zarfath bijna al haar meel verbruikt had, de profeet om een koek voor zichzelf vroeg? Zij was er heel zuinig mee geweest. Ik durf te zeggen dat ze er per dag maar één of twee kleine porties van gegeten had. Zij en haar arme jongen oogden heel mager. Ze hadden nog maar één handje meel over. Ze dacht: ‘Ik zal één koek voor mezelf en mijn zoon maken en dan zullen we sterven.’ Ze is buiten houtjes aan het rapen om deze koek te bakken.
God is van plan haar te zegenen. Hoe doet Hij dat? Daar komt Zijn profeet, de behaarde man, en het eerste wat hij tegen haar zegt is: ‘Alstublieft, haal wat water voor mij in een vat, zodat ik mag drinken.’ Zij is volstrekt bereid om wie dan ook te dienen, en haastig gaat ze ervandoor om het water te halen, als Elia luid roept: ‘Alstublieft, breng mij een stuk brood in uw hand.’ Wat, uit dat handje meel, dat maar genoeg is voor één persoon? ‘Ja’, zegt hij, ‘maak daarvan een koek voor mij, en maak er daarna voor uzelf en uw zoon.’ ‘Daarna?’, had ze kunnen zeggen. ‘Wat is er daarna nog over? Als er alleen maar een handje meel is en een klein beetje olie in een kruik, niet genoeg voor één persoon, moet ik dat dan aan u geven en daarna voor mezelf en mijn kind zorgen?’ Geloof stelde haar in staat te gehoorzamen, en vanaf datzelfde ogenblik wisten zij en haar zoon nooit meer wat gebrek lijden inhield. Zij gaf hem van het weinige dat ze had, en dat weinige vermenigvuldigde.
Het geval van de vrouw van Zarfath is slechts één van de duizenden die laten zien op welke manier God gewoonlijk met zijn kerk omgaat – een manier die niet veranderen zal totdat het einde van de tijd zal gekomen zijn. Laat mij u tonen hoe u zelf bevochtigd zult worden. In de eerste plaats, als u probeert goed te doen aan anderen zal het u goed doen doordat uw vermogens ontwaken. Duizenden mensen weten niet wat ze in zich hebben. U hebt er geen idee van wat voor een voortreffelijke kerel u bent, jongeman, totdat u zichzelf een beetje door elkaar schudt en voorwaarts gaat om de veldslagen van de HEERE te strijden.
We weten niet hoeveel spierkracht we hebben totdat we de bergen beklimmen. We weten niet hoeveel onze rug en armen aankunnen totdat we een zware last moeten dragen, en dan merken we het.
U hebt latente talenten, slapende mogelijkheden, die wonderen uit zouden werken als u ze zou benutten. Sommige mensen zijn maar half wakker. Ze zijn als de grote kandelaar die ik u op een avond liet zien, met een kleine pit, die alleen in het midden een beetje gesmolten was, terwijl de buitenkant nog steeds koud was, harde talk, en niets bijdroeg aan het licht. U bent nog niet helemaal warm geworden, uw hele ziel is nog niet in de juiste toestand om God te dienen. U hebt slechts een beetje ernst, een beetje ijver. Maar als u heilige ondernemingen zou aanpakken, zou u uzelf zo grondig activeren dat u uzelf nauwelijks zou herkennen. Dat zou inderdaad een zegen zijn.
Maar vervolgens zou u vaak opmerken dat u in de poging anderen te bevochtigen, onderwijs zou ontvangen. Ga met de een of andere arme heilige spreken om haar te vertroosten en zij zal dingen vertellen die u troosten. O, wat een aangename lessen hebben sommigen van ons aan ziekbedden geleerd! We gingen erheen om dingen uit de Schrift door te geven, en we kwamen er beschaamd vandaan omdat we er zo weinig over wisten. We gingen erheen om over bevindelijke waarheid te spreken en we merkten dat we er slechts tot aan de enkels instonden, terwijl er hier van Gods arme heiligen waren die tot aan hun borst in de rivier van goddelijke liefde stonden. Wij leren door te onderwijzen, en vaak onderwijzen onze leerlingen ons.
U zult ook troost ontvangen in uw werk. Wees er zeker van dat voor anderen werken een heel prettige bezigheid is. Zoals de twee mannen in de sneeuw: de een wreef de ledematen van de ander warm om te zorgen dat deze niet zou sterven. Daarmee zorgde hij ervoor dat zijn eigen bloed bleef circuleren, en zijn eigen leven werd bewaard. Vertroost Gods volk en de troost zal in uw eigen ziel terugkomen.
Het bevochtigen van anderen zal u nederig maken. U zult mensen in de wereld ontdekken die beter zijn dan uzelf. Het zal u verbazen om te ontdekken hoeveel genade er is waar u dacht dat die niet te vinden was, en hoeveel kennis sommigen verkregen hebben, terwijl u tot nu toe weinig vorderingen hebt gemaakt hoewel u hiertoe veel betere mogelijkheden had.
U zult ook veel gebeden ontvangen. Voor degenen die voor anderen werken wordt gebeden, en dat is een snelle manier om rijk te worden in genade. Laat mij uw gebeden hebben en ik kan alles doen! Laat mij zonder de gebeden van mijn mensen zijn, en ik kan niets doen. Zon- dagsschoolonderwijzers, als u gezegend wordt voor de bekering van de kinderen, zult u de gebeden van uw kinderen krijgen. U die de oudere groepen leidt, als uw jongelui tot bekering komen zult u ongetwijfeld een schat aan liefde terug ontvangen en op de stroom van voorbede zwemmen. Zo zult u een zegen zijn voor uzelf.
Door anderen te bevochtigen zult u voor uzelf eer ontvangen, en dat zal meehelpen om u te bevochtigen door u tot nieuwe inspanningen op te wekken. De Romeinen wezen zedenmeesters aan in hun rijk, niet alleen om de mensen te bestraffen voor grof immoreel gedrag, maar om van ieder mens een verslag te vragen van wat hij aan goeds deed voor de republiek. Wij hebben diakenen en ouderlingen. Zou het niet een gezegende aanvulling zijn om zedenmeesters in de kerk te hebben die rondgaan en aan de leden vragen, aan alle leden, wat ze doen voor het welzijn van de christelijke kerk? Een Griekse historicus wilde graag iets zeggen over de mensen van de stad waar hij geboren was. Hij vond dat hij zijn geschiedenis niet kon schrijven zonder iets te vermelden over zijn eigen geboorteplaats en daarom schreef hij: ‘Terwijl Athene tempels bouwde en Sparta oorlog voerde, deden mijn landgenoten niets.’ Ik ben bang dat er te veel christenen zijn over wie, als het boek geschreven werd over wat zij doen in de kerk, gezegd moest worden dat ze heel hun leven niets deden. Dat verwijt zou niet meer op u van toepassing zijn als u ermee zou beginnen om anderen te bevochtigen.
Laat me dit onderwerp afronden door te zeggen dat u terwijl u anderen bevochtigt, uw liefde voor Christus zult tentoonspreiden en zichtbaar maken. Dat zal u meer aan Hem gelijk maken, en zo zult u bevochtigd worden terwijl u ernaar streeft om nuttig te zijn voor uw medemensen. Jezus dienen – wat hoef ik daarover te zeggen? Kijk naar dat gelaat dat bedekt is met bloedig zweet voor u, en kunt u dan niet zweten voor Hem? Kijk naar de handen die doorboord zijn voor u, en zullen u handen dan werkeloos neerhangen en niet gebruikt worden voor Hem? Kijk naar de voeten die voor u met spijkers aan het hout zijn vastgenageld! Kan ik van u een pelgrimstocht vragen die te lang is om het werk terug te betalen dat deze voeten om uwentwil verdroegen?
Broeders en zusters, bedenk wat Christus Jezus voor u gedaan heeft, waar Hij vandaan kwam, de rijkdommen die Hij verlaten heeft, waar Hij naartoe kwam, de armoede en schaamte die Hij doorstond en hoe Hij in de diepten neerging om ons mee te nemen naar de hoogten. Als u aan deze dingen zult denken, hebt u me dunkt het beste motief om te beginnen voor Zijn lammeren te zorgen en om te vechten met de leeuwen die Zijn kudde willen verslinden. Dat motief zal het belangrijkste middel bevatten waardoor u naar Zijn beeld veranderd zult worden en waardoor u op Hem zult gaan lijken, zelfopofferend, bezig in het werk van Uw Vader.
Ik wilde dat ik vanmorgen krachtiger kon preken, maar de zaak behoort wat christenen betreft voor zich te spreken. Als we Jezus liefhebben, zullen we geen aansporing nodig hebben om Zijn planten te bevochtigen. Als u Hem werkelijk liefhebt, zal het geen vraag zijn of u iets zult doen. De enige vraag zal zijn: ‘Wat kan ik doen?’ U zult vanmorgen in uw kerkbank zeggen: ‘Wat zal ik de HEERE vergelden voor al Zijn weldaden, aan Mij bewezen?’ Hij heeft uw leven gespaard. Hij heeft u gezondheid en kracht gegeven, u van geestelijke en tijdelijke zegeningen voorzien. Hij heeft uw hart bij de klank van Zijn naam van vreugde doen opspringen. Hij heeft u uit de vreselijke put en uit modderig klei opgetrokken. Hij heeft u uit de zwarte slavernij van de vorst der duisternis gehaald en u Zijn zonen en dochters gemaakt. Hij heeft de ring van Zijn eeuwige liefde aan uw vinger gedaan, uw voeten zijn geschoeid met de bereidheid van het Evangelie des vredes.
Deze wereld is van u, evenals de toekomende wereld.
De aarde is uw verblijf en de hemel uw thuis.
Er is een kroon voor uw hoofd, een palmtak voor uw hand, straten van goud voor uw voeten en eeuwige gelukzaligheid voor uw gehele ziel. Zelfs uw lichaam wordt eens opgewekt uit het stof en gevormd naar het heerlijke lichaam van Christus. ‘Geen oog heeft gezien, geen oor gehoord en in geen mensenhart is opgeklommen wat God voor u bereid heeft.’ Welnu, wat zult u voor Hem doen? Zult u de belofte niet verkrijgen dat uw zielen bevochtigd zullen worden door te zoeken naar het bevochtigen van de ziel van anderen?
2. Een korte aansporing zal voldoende zijn voor het tweede punt. Dit algemene beginsel verdient een bredere toepassing. Lieve vrienden, wij als kerk hebben bijzondere voorspoed genoten. Terwijl veel kerken terugliepen en in aantal achteruitgingen, zijn wij gegroeid. Terwijl andere kerken de hectische opwinding van een onechte opwekking gehad hebben, hebben wij één blijvende opwekking gehad, die al bijna twaalf jaar duurt. Ik weet er niet van dat we ooit sneller of minder snel gegroeid zijn. We konden niet sneller groeien, want we hebben geen ambtsdragers genoeg of tijd genoeg om de bekeerlingen als zodanig te bezoeken. We zijn, denk ik, nooit minder snel gegroeid, want het werk lijkt steeds op dezelfde manier voorspoedig te zijn.
Ik loof God dat ik over mijn bediening in deze plaats en overal elders kan zeggen dat zij tot op de dag van vandaag de dauw van de jeugd op zich heeft. Er zijn er vandaag evenveel die zich erover verheugen dat ze Christus vinden door de bedieningen in deze kerk als op de eerste dag toen we in de frisheid en kracht van onze jeugd bij u kwamen. We hebben geen scheuring gehad. We hebben geen verdeeldheid gehad. We zijn niet door ketterij gekweld. We zijn gezegend met iets als vervolging, maar dit heeft ons slechts nauwer aan elkaar verbonden, totdat we als een drievoudig snoer werden dat niet verbroken kan worden. Net als ijzers die in de oven roodgloeiend gemaakt zijn en die aaneen zijn gesmeed, zullen wij niet snel van elkaar gescheiden worden.
Welnu, lieve vrienden, tot op deze tijd is dit het beleid dat we hebben nagestreefd: als leden van andere kerken het willen weten, vertellen we hun hierbij dat we geprobeerd hebben anderen te bevochtigen. Uw predikant heeft heel het Verenigd Koninkrijk doorgereisd om het Woord te prediken, en u hebt niet gemopperd over zijn afwezigheid. We hebben veel dingen voor Christus ondernomen. We hopen er nog veel meer te ondernemen. We zijn nooit zuinig met onze krachten omgesprongen. We hebben waagstukken ondernomen die genoeg waren om ons uit te putten, maar we raakten er in de loop der tijd aan gewend en vervolgens gingen we voorwaarts naar nog iets meer. We streefden er nooit naar om de opkomst van andere kerken vanuit ons midden of in onze omgeving te verhinderen.
Het is met blijdschap dat we onze twaalftallen, onze twintigtallen en onze vijftigtallen hebben laten gaan om andere kerken te vormen. We moedigen onze leden aan ons te verlaten om andere kerken te stichten. We proberen hen er zelfs van te overtuigen om dit te doen. We vragen hen zich door het land te verspreiden, om het goede zaad te worden dat God zal zegenen. Ik geloof dat we voorspoed zullen hebben zolang we dit doen.
Ik heb andere kerken gezien die een andere manier kozen, en zij zijn niet geslaagd. Sommige predikanten heb ik het volgende horen zeggen: ‘Ik bevorder niet het ontstaan van nieuwe groepen. Of als ik het doe, dan moedig ik hen niet aan om afzonderlijke kerken te worden en samen het brood te breken. Ik moedig niet te veel jonge mensen aan om te gaan preken, want als er een aantal mensen zijn die een beetje kunnen preken, kan dit heel gauw ontevredenheid over mijn eigen prediking veroorzaken.’
Ik heb gelet op degenen die deze lijn volgden en ik zag dat de poging om al het bloed in het hart te houden tot verstopping leidt, en al snel werd het hele lichaam ongezond. Vrienden, als u ergens anders meer goed kunt doen dan hier, in Gods naam, ga dan. Ik zal er gelukkig mee zijn dat u vertrokken bent. Als u mijn Meester kunt dienen in de kleine zaaltjes in de buurt, als u de eer van Zijn naam kunt vergroten door kleinere kerken te vormen, dan zal ik u niet minder liefhebben wanneer u gaat.
Het zal me juist verheugen om te bedenken dat u Christus’ Geest in u hebt en dat u omwille van Zijn naam dingen durft te doen en te wagen. Op dit moment verblijdt het ons te weten dat menige zondagsschool in deze buurt dank verschuldigd is omdat leden van onze kerk er onderwijzer zijn. Het is goed. We willen niet dat u thuis blijft en zijn daarom blij om te zien dat u ergens anders werkt. Zolang Christus gepreekt wordt, maakt het niet uit of u uw krachten in deze of in die kerk aanwendt. Aangezien u lid bent bij ons, kunnen wij als eerste aanspraak op u maken. Maar wanneer we u niet nodig hebben vanwege een overvloed aan mensen, ga dan en geef uw kracht aan ieder ander deel van de kerk van Christus dat u misschien nodig heeft.
Ik spreek op deze manier zeer lovend over u, broeders en zusters. Laat me erbij zeggen dat we dit moeten volhouden. Als we zeggen: ‘We moeten het predikantencollege ondersteunen en doen evenveel als andere kerken voor verschillende genootschappen, dus we kunnen er tevreden mee zijn om stil te zitten’, dan zal de kerk tot in de kern beginnen te verrotten op het moment dat we niet met man en macht voor God werken.
Soms word ik aan mijn jasje getrokken door heel aardige, verstandige vrienden, die denken dat ik te veel van u zal vragen. Mijn broeders mogen me best aan mijn jasje trekken, maar ze zullen eerder met het jasje in hun handen achterblijven dan dat ik ook maar even stilsta. Zolang ik leef moet ik met mijn hele ziel mijn Meester dienen. Als u vindt dat ik te snel ga, kunt u achterblijven als u dat wilt en als u dat durft, maar denk erom, u zult voor God verantwoordelijk zijn als u dat doet. U mag achterblijven als u dat wilt en als u dat durft, maar ik moet doorgaan, ik moet doorgaan, ik moet doorgaan of anders sterf ik. U die de dag dat u leeft waard bent, zult mij volgen, stap voor stap, bij iedere goede onderneming. Ook al lijk ik misschien te snel, u zult mij laten zien dat ik niet overhaast ben door het enthousiasme en de ernst waarmee u mijn plannen uitvoert.
Kijk deze grote stad eens! Was er ooit zo’n geestelijke armoede? Een miljoen mensen die niet naar een kerk zouden kunnen gaan als ze dit al wilden! En hier hebben we de priesterpolitiek van de Kerk van Engeland die de geestelijke armoede doet toenemen door nieuwe kerken te bouwen. Ze lenigen hem niet, maar ze doen hem toenemen, zeg ik, want ik houd het erop dat waar ooit het puseyïsme gepredikt wordt, de geestelijke armoede toeneemt. Overal waar er brede kerkelijkheid komt, neemt de geestelijke armoede toe. Het is maar weinig beter op plekken waar ze weliswaar het Evangelie vanaf de kansel brengen, maar waar ze het pausdom leren aan de doopvont, aan het graf en aan het ziekbed.
In dit laatste geval wordt de publieke moraal geschokt door het meinedige getuigenis van hen die zweren bij een gebedenboek waarin ze niet geloven. Hoezeer ik gelovigen in de Anglicaanse Kerk ook respecteer en zelfs liefheb, ik kan alleen maar vinden dat hun aanwezigheid in zo’n verdorven lichaam de reden is waarom dit nog bestaat. Daarom denk ik dat ze er verkeerd aan doen om een teruglopende en ellendige zaak te steunen.
Ware protestanten, we moeten het op ons nemen om voor Londen te werken alsof er geen andere instellingen aan het werk waren dan de vrije kerken. Want de Hagarkerk, de kerk die een sterfelijk mens als hoofd heeft, de hoerenkerk die een verhouding met de staat heeft, heeft zelf te veel zonden waarvan ze zich moet bekeren om in deze gevaarvolle tijd van veel nut te zijn. Het goede dat zij kan doen is zo onbetekenend dat het niet de moeite waard is om het in rekening te brengen, omdat het monsterlijke kwaad dat ze koestert en bedrijft er meer dan voldoende tegenwicht voor is.
Wij moeten werken, bezig zijn en arbeiden om in iedere laan, steeg of slop van Londen het zuivere Evangelie van de gezegende God te verspreiden. Laat de mensen weten dat sacramentarianisme een leugen is, dat er geen redding is dan in het opgerichte kruis van Christus en geen redding door formaliteiten maar alleen door een eenvoudig geloof in Hem Die ons heeft liefgehad en Zichzelf voor ons heeft overgegeven.
Als u, samen met anderen, tot het koninkrijk gekomen bent voor een tijd als deze, dan zal het goed met u zijn. Maar zo niet, dan zult u als een verafschuwde zaak worden weggedaan en zal deze plaats een aanfluiting en iets bespottelijks zijn voor toekomende generaties. Er zal over u gezegd worden dat er mensen leefden die geleid werden door een man, die, met al zijn fouten, ernstig en eerlijk was. Zij wilden hem niet volgen, maar bewezen dat ze hem niet waard waren en zijn heengegaan en hun namen zijn verdwenen. Ze hadden geschikte gelegenheden die ze niet gebruikten. Hun was werk toebedeeld dat ze niet waard waren op te pakken. In antwoord op hun verzoek om van hun taak ontheven te worden, zei God: ‘U zult ontheven worden.’ En ze gingen terug ‘naar het verachtelijke stof waaruit ze zijn voortgekomen, niet beweend, niet geëerd en niet bezongen.’
Maar zo zal het met u niet gaan, mijne vrienden, ook al spreek ik zo. Ik ken uw ijver, uw liefde en uw ernst. U zult anderen blijven bevochtigen en dan zult u zelf bevochtigd worden. We zullen samen bidden en strijden voor het geloof dat eenmaal de heiligen overgeleverd is. We zullen steeds meer met elkaar verbonden raken. Voet aan voet en schouder aan schouder zullen we optrekken om te strijden voor God en voor Zijn waarheid. Kome wat komt, en wie er in deze dagen van liefdadigheid en compromis ook lafaards zullen blijken, wij zullen in Gods naam, door de hulp van Gods Geest, trouw en oprecht worden bevonden.
3. En nu, lieve vrienden, zal ik met een paar zinnen de preek besluiten. Ook in de ruimste zin opgevat is deze tekst waar. Dit is waar voor ons kerkgenootschap en voor iedere kerk. Als wij anderen bevochtigen, zullen wij bevochtigd worden. Ik geloof dat er vanaf de dag dat Carey, Fuller en Pearce heengingen om het Evangelie onder de heidenen te brengen, er een zegen op ons kerkgenootschap rustte. Als we meer voor de heidenen hadden gedaan, waren we sterker geweest om thuis meer te doen.
Ook al denken sommigen hier misschien anders over, u kunt er zeker van zijn dat onze zendingsactiviteiten een oneindige zegen betekenen voor de kerken thuis. Die stopzetten zou zo’n verwoestende invloed en een vloek brengen dat we op onze knieën moesten gaan en bidden: ‘O God, geef het zendingswerk terug. Geef ons een manier om vrijgevigheid en ijver te betonen, want anders worden we als een af gedamde poel die vol vuil, padden en kikvorsen en al dat soort smerige dingen is. Heere, open de bedding voor onze ijver en laat ons opnieuw een gelegenheid hebben om U te dienen voor de volken die ver weg zijn!’
Maar ik moet het aan u overlaten om over dit punt te preken, want mijn tijd is op en u kunt zoveel meer praktische dingen doen dan ik. Van mijn preek is verslag gedaan en ik zal ervoor zorgen dat ook wat u preekt niet vergeten zal worden. Het zal allemaal worden vastgelegd via de collectebusjes die zullen worden doorgegeven. Laat ieder van u door uw bijdragen meer dan ooit over dit onderwerp zeggen en onthoud: ‘Wie bevochtigt, zal ook zelf bevochtigd worden.’
Amen.